Home

Zaak C-215/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (Slovenië) op 25 april 2017 — Nova Kreditna Banka Maribor, d.d./Republiek Slovenië

Zaak C-215/17: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (Slovenië) op 25 april 2017 — Nova Kreditna Banka Maribor, d.d./Republiek Slovenië

3.7.2017

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 213/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije (Slovenië) op 25 april 2017 — Nova Kreditna Banka Maribor, d.d./Republiek Slovenië

(Zaak C-215/17)

(2017/C 213/28)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno sodišče Republike Slovenije

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Nova Kreditna Banka Maribor, d.d.

Verwerende partij: Republiek Slovenië

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 1, lid 2, onder c), derde streepje, van richtlijn 2003/98, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/37 (geconsolideerde versie), gelet op een benadering die strekt tot minimumharmonisatie, aldus worden uitgelegd dat een nationale regeling (absolute) onbeperkte toegang kan toestaan tot alle informatie in overeenkomsten betreffende auteursrecht en adviesovereenkomsten, ook wanneer deze wordt omschreven als bedrijfsgeheim, en deze regeling zulks enkel bepaalt met betrekking tot personen die onder een overheersende invloed van de Staat staan maar niet voor andere verplichte personen, en is voor deze uitlegging ook verordening (EU) nr. 575/2013 relevant voor zover zij ziet op de voorschriften voor de openbaarmaking van informatie, inzonderheid in de zin dat de toegang tot overheidsinformatie in de zin van richtlijn 2003/98 niet ruimer kan zijn dan in de eenvormige voorschriften voor de openbaarmaking van gegevens van deze richtlijn is neergelegd?

2)

Moet verordening nr. 575/2013, voor zover zij ziet op de voorschriften voor de openbaarmaking van informatie over de commerciële activiteiten van banken, meer bepaald artikel 446 en artikel 432, lid 2 (opgenomen in deel acht van deze verordening), aldus worden uitgelegd dat deze voorschriften in de weg staan aan een regeling van een lidstaat waarbij een bank die onder de overheersende invloed staat of stond van publiekrechtelijke lichamen, verplicht wordt informatie openbaar te maken over haar overeenkomsten voor de verlening van adviesdiensten, advocatendiensten, diensten van auteurs van werken van de geest en andere intellectuele diensten, meer bepaald informatie over de soort rechtshandeling, de andere partij bij de overeenkomst (voor rechtspersonen: de handelsnaam, de zetel, het postadres), de waarde van de overeenkomst, de hoogte van de afzonderlijke betalingen, de datum van sluiting van de overeenkomst, de duur van de rechtsbetrekking en soortgelijke gegevens die uit de bijlagen bij de overeenkomsten naar voren komen — gegevens die alle dateren uit de periode waarin de bank onder overheersende invloed stond — zonder dat is voorzien in een uitzondering op die verplichting en zonder mogelijkheid het belang van het publiek bij toegang tot de gegevens af te wegen tegen het belang van de bank bij het bewaren van het bedrijfsgeheim, indien het niet gaat om een geval met grensoverschrijdende aspecten?