Home

Zaak T-357/17: Beroep ingesteld op 6 juni 2017 — Aide et Action France/Commissie

Zaak T-357/17: Beroep ingesteld op 6 juni 2017 — Aide et Action France/Commissie

14.8.2017

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/28


Beroep ingesteld op 6 juni 2017 — Aide et Action France/Commissie

(Zaak T-357/17)

(2017/C 269/40)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Aide et Action France (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Le Mière, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Europese Commissie van 6 april 2017 en debetnota nr. 3241607987, ontvangen op 8 augustus 2016, nietig verklaren met alle rechtsgevolgen van dien;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van Aide et Action France, ten belope van 8 000 EUR, op grond van artikel 134 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Eerste middel, volgens hetwelk verzoekster procesbelang en procesbevoegdheid heeft, aangezien het besluit van 6 april 2017 (hierna: „bestreden besluit”) rechtsgevolgen voor haar meebrengt.

2.

Tweede middel, betreffende ontoereikende motivering van het bestreden besluit, voor zover:

dit besluit artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: „VWEU”) en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) schendt;

dit besluit geen duidelijke en ondubbelzinnige elementen feitelijk en rechtens bevat;

de Commissie enkel naar contractuele wanprestaties verwijst, zonder een contractueel beding te vermelden waarop deze kunnen worden gebaseerd en zonder gegevens aan te voeren op basis waarvan de omvang van de gestelde schuld kan worden vastgesteld;

dit besluit zelfs wanneer de context in aanmerking wordt genomen ontoereikend is gemotiveerd;

het onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en zijn samenvatting van de feiten verzoekster niet in staat stelden de strekking van de haar betreffende maatregel te begrijpen.

3.

Derde middel, ontleend aan de weigering van toegang tot het eindverslag dat OLAF aan de Europese Commissie heeft verstrekt, voor zover:

het bestreden besluit artikel 15, lid 3, VWEU, artikel 42 van het Handvest en verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie schendt;

verzoekster toegang had moeten krijgen tot het eindverslag van OLAF zodra de debetnota was opgesteld en het besluit tot invordering door middel van compensatie was vastgesteld, teneinde haar recht van verweer ten volle uit te kunnen oefenen;

de Commissie zich had moeten houden aan de nationale voorwaarden inzake het recht van toegang tot documenten waarop een ongunstig besluit wordt gebaseerd;

het beginsel van mededeling van onderzoeks- en evaluatieverslagen van de Commissie was neergelegd in de subsidieovereenkomst;

de Commissie hoe dan ook de inhoud van een document had kunnen meedelen door bepaalde passages onleesbaar te maken.

4.

Vierde middel, betreffende het ontbreken van een grondslag voor het bestreden besluit en, derhalve, schending van het VWEU, voor zover:

het bestreden besluit artikel 209 VWEU en verordening nr. 966/2012 van 25 oktober 2012, betreffende de financiële regels van de EU-begroting, en uitvoeringsverordening nr. 1268/2012 van 29 oktober 2012 schendt;

aan het bestreden besluit geen vaststaande, liquide en opeisbare vordering ten grondslag ligt;

het geheel van de door verzoekster ontvangen middelen volledig is gebruikt voor de uitvoering van het programma waarvoor de EU-financiering was toegekend, overeenkomstig artikel 14 van bijlage 2 bij de subsidieovereenkomst „Grant Contract”.