Home

Zaak C-815/18: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 december 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Federatie Nederlandse Vakbeweging/Van den Bosch Transporten BV, Van den Bosch Transporte GmbH, Silo-Tank Kft. (Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 96/71/EG – Artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 2, lid 1 – Terbeschikkingstelling van werknemers in het kader van dienstverrichtingen – Chauffeurs die werkzaam zijn in het internationaal vervoer – Werkingssfeer – Begrip “ter beschikking gestelde werknemer” – Cabotagevervoer – Artikel 3, leden 1, 3 en 8 – Artikel 56 VWEU – Vrij verrichten van diensten – Algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten)

Zaak C-815/18: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 december 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Federatie Nederlandse Vakbeweging/Van den Bosch Transporten BV, Van den Bosch Transporte GmbH, Silo-Tank Kft. (Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 96/71/EG – Artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 2, lid 1 – Terbeschikkingstelling van werknemers in het kader van dienstverrichtingen – Chauffeurs die werkzaam zijn in het internationaal vervoer – Werkingssfeer – Begrip “ter beschikking gestelde werknemer” – Cabotagevervoer – Artikel 3, leden 1, 3 en 8 – Artikel 56 VWEU – Vrij verrichten van diensten – Algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten)

1.2.2021

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 35/3


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 1 december 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden) — Federatie Nederlandse Vakbeweging/Van den Bosch Transporten BV, Van den Bosch Transporte GmbH, Silo-Tank Kft.

(Zaak C-815/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 96/71/EG - Artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 2, lid 1 - Terbeschikkingstelling van werknemers in het kader van dienstverrichtingen - Chauffeurs die werkzaam zijn in het internationaal vervoer - Werkingssfeer - Begrip “ter beschikking gestelde werknemer” - Cabotagevervoer - Artikel 3, leden 1, 3 en 8 - Artikel 56 VWEU - Vrij verrichten van diensten - Algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten)

(2021/C 35/04)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Hoge Raad der Nederlanden

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Federatie Nederlandse Vakbeweging

Verwerende partijen: Van den Bosch Transporten BV, Van den Bosch Transporte GmbH, Silo-Tank Kft.

Dictum

1)

Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten moet aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is op transnationale dienstverrichtingen in de sector van het wegvervoer.

2)

Artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 2, lid 1, van richtlijn 96/71 moeten aldus worden uitgelegd dat een werknemer die als chauffeur werkzaam is in de sector van het internationaal wegvervoer, in het kader van een charterovereenkomst tussen de in een lidstaat gevestigde onderneming waarbij hij in dienst is en een onderneming die zich bevindt in een lidstaat die niet de staat is waar de betrokkene gewoonlijk werkt, een werknemer is die ter beschikking is gesteld op het grondgebied van een lidstaat in de zin van die bepalingen indien het werk dat hij gedurende de aan de orde zijnde bepaalde periode verricht een voldoende nauwe band vertoont met dat grondgebied. Of er sprake is van een dergelijke band wordt bepaald in het kader van een algehele beoordeling van factoren zoals de aard van de werkzaamheden die de betrokken werknemer op dat grondgebied verricht, de mate waarin de werkzaamheden van die werknemer verband houden met het grondgebied van elke lidstaat waar hij werkzaam is en het aandeel van die werkzaamheden op het grondgebied van elke lidstaat in de vervoersdienst als geheel.

Het feit dat een chauffeur die werkzaam is in het internationaal vervoer en door een in een lidstaat gevestigde onderneming ter beschikking is gesteld van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, de instructies voor zijn opdrachten ontvangt, die opdrachten begint of die opdrachten beëindigt op het hoofdkantoor van die tweede onderneming, is op zich ontoereikend om te stellen dat die chauffeur op het grondgebied van die andere lidstaat ter beschikking is gesteld in de zin van richtlijn 96/71, indien het werk dat die chauffeur verricht op basis van andere factoren geen voldoende nauwe band vertoont met dat grondgebied.

3)

Artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 2, lid 1, van richtlijn 96/71 moeten aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat de ondernemingen die partij zijn bij de overeenkomst voor de terbeschikkingstelling van werknemers gelieerd zijn in concernverband, op zich niet relevant is bij de beoordeling of er sprake is van een terbeschikkingstelling van werknemers.

4)

Artikel 1, leden 1 en 3, en artikel 2, lid 1, van richtlijn 96/71 moeten aldus worden uitgelegd dat een werknemer die als chauffeur werkzaam is in de sector van het wegvervoer en die, in het kader van een charterovereenkomst tussen de in een lidstaat gevestigde onderneming waarbij hij in dienst is en een onderneming die zich bevindt in een andere lidstaat, cabotagevervoer verricht op het grondgebied van een lidstaat die niet de lidstaat is waar die werknemer gewoonlijk werkt, in beginsel moet worden geacht ter beschikking te zijn gesteld op het grondgebied van de lidstaat waar dat vervoer wordt verricht. De duur van het cabotagevervoer is geen relevante factor voor de beoordeling of er sprake is van een dergelijke terbeschikkingstelling, onverminderd de mogelijke toepassing van artikel 3, lid 3, van die richtlijn.

5)

Artikel 3, leden 1 en 8, van richtlijn 96/71 moet aldus worden uitgelegd dat de vraag of een collectieve arbeidsovereenkomst algemeen verbindend is verklaard, moet worden beantwoord op basis van het toepasselijke nationale recht. Een collectieve arbeidsovereenkomst die niet algemeen verbindend is verklaard maar die door de onder die collectieve arbeidsovereenkomst vallende ondernemingen moet worden nageleefd om vrijstelling te verkrijgen van een andere collectieve arbeidsovereenkomst die wel algemeen verbindend is verklaard, en waarvan de bepalingen in essentie gelijkluidend zijn aan de bepalingen van die andere collectieve arbeidsovereenkomst, voldoet aan het in artikel 3, leden 1 en 8, van richtlijn 96/71 bedoelde begrip.


(1)PB C 122 van 1.4.2019.