Home

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juni 2020.#Franse Republiek tegen Europees Parlement.#Beroep tot nietigverklaring – Institutioneel recht – Protocol betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie – Europees Parlement – Begrip ,begrotingszitting’ die wordt gehouden te Straatsburg (Frankrijk) – Artikel 314 VWEU – Uitoefening van de begrotingsbevoegdheid tijdens een extra plenaire zitting in Brussel (België).#Zaak C-92/18.

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juni 2020.#Franse Republiek tegen Europees Parlement.#Beroep tot nietigverklaring – Institutioneel recht – Protocol betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie – Europees Parlement – Begrip ,begrotingszitting’ die wordt gehouden te Straatsburg (Frankrijk) – Artikel 314 VWEU – Uitoefening van de begrotingsbevoegdheid tijdens een extra plenaire zitting in Brussel (België).#Zaak C-92/18.

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

25 juni 2020 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Institutioneel recht – Protocol betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie – Europees Parlement – Begrip ,begrotingszitting’ die wordt gehouden te Straatsburg (Frankrijk) – Artikel 314 VWEU – Uitoefening van de begrotingsbevoegdheid tijdens een extra plenaire zitting in Brussel (België)”

In zaak C‑92/18,

betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU, ingesteld op 7 februari 2018,

Franse Republiek, aanvankelijk vertegenwoordigd door E. de Moustier, A.‑L. Desjonquères, J.‑L. Carré, F. Alabrune, D. Colas en B. Fodda, vervolgens door E. de Moustier, A.‑L. Desjonquères, A. Daly en J.‑L. Carré als gemachtigden,

verzoekster,

ondersteund door:

Groothertogdom Luxemburg, aanvankelijk vertegenwoordigd door D. Holderer, C. Schiltz en T. Uri, vervolgens door C. Schiltz en T. Uri als gemachtigden,

interveniënt,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door R. Crowe, U. Rösslein en S. Lucente als gemachtigden,

verweerder,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend rechter van de Tweede kamer, P. G. Xuereb, T. von Danwitz (rapporteur) en A. Kumin, rechters,

advocaat-generaal: G. Hogan,

griffier: V. Giacobbo-Peyronnel, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 16 januari 2020,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1 De Franse Republiek vordert nietigverklaring van vier handelingen van het Europees Parlement die zien op de vaststelling van de jaarlijkse begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (hierna samen: „bestreden handelingen”), te weten:

– de agenda van de plenaire vergadering van het Parlement van 29 november 2017 [document P8_0J (2017)11‑29], voor zover de debatten over het gemeenschappelijk ontwerp van de jaarlijkse begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018 op die agenda zijn geplaatst;

– de agenda van de plenaire vergadering van het Parlement van 30 november 2017 [document P8_0J (2017)11‑30], voor zover een stemming gevolgd door stemverklaringen over dat gemeenschappelijk ontwerp op die agenda zijn geplaatst;

– de wetgevingsresolutie van het Parlement van 30 november 2017 over dat gemeenschappelijk ontwerp [document P8_TA(2017)0458, P8_TA-PROV(2017)0458], en

– de handeling van 30 november 2017 waarbij de voorzitter van het Parlement heeft geconstateerd dat de jaarlijkse begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018 definitief was vastgesteld.

Toepasselijke bepalingen

2 Het enige artikel, onder a), van Protocol nr. 6 betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie, dat is gehecht aan het VEU, het VWEU en het EGA-Verdrag (hierna: „protocol betreffende de zetels van de instellingen”), bepaalt:

„Het Europees Parlement heeft zijn zetel te Straatsburg, voor de twaalf periodes van de maandelijkse voltallige zittingen met inbegrip van de begrotingszitting. De bijkomende voltallige zittingen worden gehouden te Brussel. De commissies van het Europees Parlement zetelen te Brussel. Het secretariaat-generaal van het Europees Parlement en zijn diensten blijven in Luxemburg gevestigd.”

3 Artikel 314 VWEU bepaalt:

„De jaarlijkse begroting van de Unie wordt door het Europees Parlement en de Raad volgens een bijzondere wetgevingsprocedure vastgesteld overeenkomstig de volgende bepalingen:

[...]

3. De Raad stelt zijn standpunt over de ontwerpbegroting vast en deelt dit standpunt uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement mee. [...]

4. Indien het Europees Parlement binnen een termijn van tweeënveertig dagen na deze mededeling:

[...]

c) met een meerderheid van zijn leden amendementen aanneemt, wordt het aldus geamendeerde ontwerp toegezonden aan de Raad en aan de Commissie. De voorzitter van het Europees Parlement roept in overleg met de voorzitter van de Raad onverwijld het bemiddelingscomité bijeen. [...]

5. Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen en heeft tot taak om, op basis van de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad, binnen een termijn van eenentwintig dagen nadat het is bijeengeroepen, met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen, overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijk ontwerp.

[...]

6. Indien het bemiddelingscomité binnen de in [punt] 5 bedoelde termijn van eenentwintig dagen overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk ontwerp, beschikken het Europees Parlement en de Raad over een termijn van veertien dagen, te rekenen vanaf de datum van deze overeenstemming, om het gemeenschappelijk ontwerp goed te keuren.

7. Indien, binnen de in [punt] 6 genoemde termijn van veertien dagen:

a) zowel het Europees Parlement als de Raad het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt of geen besluit neemt, of één van deze instellingen het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt terwijl de andere geen besluit neemt, wordt de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk ontwerp, of

b) zowel het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden, als de Raad het gemeenschappelijk ontwerp afwijst, of indien één van deze instellingen het gemeenschappelijk ontwerp afwijst en de andere geen besluit neemt, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting ingediend, of

[...]

d) het Europees Parlement het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt, terwijl de Raad het afwijst, kan het Europees Parlement binnen veertien dagen na de afwijzing door de Raad met een meerderheid van zijn leden en van drie vijfde van het aantal uitgebrachte stemmen besluiten alle of een aantal van de in [punt] 4, onder c), bedoelde amendementen te bevestigen. Indien een amendement van het Europees Parlement niet wordt bevestigd, wordt het in het bemiddelingscomité overeengekomen standpunt ten aanzien van de begrotingsonderdelen waarop het amendement betrekking heeft, ingenomen. De begroting wordt geacht definitief te zijn vastgesteld op deze basis.

[...]

9. Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de begroting definitief is vastgesteld.

10. Iedere instelling oefent de haar bij dit artikel toegekende bevoegdheden uit met inachtneming van de Verdragen en van de krachtens deze Verdragen vastgestelde handelingen, in het bijzonder die welke betrekking hebben op de eigen middelen van de Unie en op het evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven.”

Voorgeschiedenis van het geding

4 Op 7 oktober 2015 heeft het Parlement het rooster van plenaire zittingen voor 2017 vastgesteld. In dit rooster was met name vastgelegd dat van 23 tot en met 26 oktober, van 13 tot en met 16 november en van 11 tot en met 14 december 2017 gewone plenaire zittingen zouden worden gehouden te Straatsburg (Frankrijk), alsmede dat op 29 en 30 november 2017 een extra plenaire zitting zou worden gehouden te Brussel (België).

5 In april 2017 hebben de Raad, het Parlement en de Commissie het pragmatische tijdschema opgesteld met de belangrijkste datums die deze instellingen voor ogen hadden voor de verschillende fasen van de begrotingsprocedure voor het begrotingsjaar 2018, en met name voor een eventuele bemiddelingsprocedure.

6 Op 29 juni 2017 heeft de Commissie een ontwerp van de jaarlijkse begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018 gepubliceerd. Op 13 september 2017 heeft de Raad zijn standpunt over dit ontwerp aan het Parlement meegedeeld. Na een stemming in de begrotingscommissie en beraadslagingen tijdens de gewone plenaire zitting van 23 tot en met 26 oktober 2017 in Straatsburg, heeft het Parlement op 25 oktober 2017 een wetgevingsresolutie aangenomen met amendementen op dat ontwerp. Op 31 oktober 2017 is tussen het Parlement en de Raad de bemiddelingsprocedure voor de begroting gestart. Deze procedure heeft op 18 november 2017 geleid tot overeenstemming over een gemeenschappelijk ontwerp van de jaarlijkse begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018.

7 Op 30 november 2017 heeft de Raad het gemeenschappelijk ontwerp van de jaarlijkse begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018 goedgekeurd. Het Parlement heeft het debat en de stemming over dat ontwerp op de agenda geplaatst van de extra plenaire zitting van 29 en 30 november 2017 in Brussel. Bij wetgevingsresolutie van 30 november 2017 heeft het Parlement dat ontwerp goedgekeurd. Op diezelfde datum heeft de voorzitter van het Parlement in plenaire vergadering geconstateerd dat de jaarlijkse begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018 definitief was vastgesteld.

8 Nadat het onderhavige beroep was ingesteld, heeft het Hof bij arrest van 2 oktober 2018, Frankrijk/Parlement (Uitoefening van de begrotingsbevoegdheid) (C‑73/17, EU:C:2018:787), het door de Franse Republiek ingestelde beroep tot nietigverklaring van handelingen van het Parlement in het kader van de procedure die heeft geleid tot de vaststelling van de begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2017, verworpen. Nadat dat arrest was gewezen, heeft de Franse Republiek op verzoek van het Hof bevestigd dat zij haar beroep met betrekking tot de begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018 wenste te handhaven.

Procedure bij het Hof en conclusies van partijen

9 De Franse Republiek verzoekt het Hof:

– de bestreden handelingen nietig te verklaren;

– de gevolgen van de handeling waarbij de voorzitter van het Parlement heeft geconstateerd dat de jaarlijkse begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018 definitief was vastgesteld, in stand te laten totdat die begroting bij een met de Verdragen strokende handeling, binnen een redelijke termijn te rekenen vanaf de uitspraak van het arrest dat het Hof in de onderhavige zaak zal wijzen, definitief zal zijn vastgesteld, en

– het Parlement te verwijzen in de kosten.

10 Het Parlement verzoekt het Hof:

– het beroep te verwerpen;

– de Franse Republiek te verwijzen in de kosten, en

– subsidiair, de gevolgen van de handeling waarbij de voorzitter van het Parlement heeft geconstateerd dat de jaarlijkse begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018 definitief was vastgesteld, in stand te laten tot de inwerkingtreding, binnen een redelijke termijn, van een nieuwe handeling die daarvoor in de plaats moet komen.

11 Bij beslissing van de president van het Hof van 26 april 2019 is het Groothertogdom Luxemburg toegelaten tot interventie aan de zijde van de Franse Republiek.

Beroep

Argumenten van partijen

12 De Franse Republiek, daarin ondersteund door het Groothertogdom Luxemburg, voert één middel aan waarmee zij stelt dat de bestreden handelingen in strijd zijn met het protocol betreffende de zetels van de instellingen. Overeenkomstig het enige artikel, onder a), van dat protocol dient het Parlement de bij artikel 314, punten 5, 6 en 9, VWEU aan die instelling toegekende begrotingsbevoegdheden in beginsel volledig uit te oefenen tijdens de gewone plenaire zittingen in Straatsburg. In casu heeft het Parlement nagelaten over te gaan tot het verzoenen van de uit die artikelen voortvloeiende vereisten – hetgeen noodzakelijk is – doordat het de debatten en de stemming over het gemeenschappelijk ontwerp van de jaarlijkse begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018 op grond van artikel 314, punt 6, VWEU op de agenda heeft geplaatst van zijn extra plenaire zitting die op 29 en 30 november 2017 is gehouden te Brussel, en doordat het tijdens die extra plenaire zitting bij een op artikel 314, punt 9, VWEU gebaseerde handeling van de voorzitter van het Parlement heeft geconstateerd dat die begroting definitief was vastgesteld.

13 In dit verband voert de Franse Republiek aan dat het Parlement blijk heeft gegeven van een onjuiste beoordeling doordat het zijn rooster van gewone plenaire zittingen voor 2017 aldus heeft vastgesteld en vervolgens gehandhaafd dat het enkel tijdens de in het vorige punt vermelde extra plenaire zitting in Brussel binnen de in artikel 314, punt 6, VWEU vastgestelde termijn een besluit kon nemen over het gemeenschappelijk ontwerp van de jaarlijkse begroting voor het begrotingsjaar 2018, en niet tijdens een gewone plenaire zitting in Straatsburg.

14 De Franse Republiek is van mening dat het mogelijk is te anticiperen op het tijdstip waarop in de loop van de bemiddelingsprocedure overeenstemming wordt bereikt. In dit verband merkt zij om te beginnen op dat de in artikel 314, punt 4, VWEU bedoelde stemming over het begrotingsontwerp in de praktijk altijd plaatsvindt tijdens de tweede gewone plenaire zitting van oktober, de zogenoemde „oktobersessie II”. Vervolgens betoogt die lidstaat dat sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon systematisch gebruik is gemaakt van een bemiddelingsprocedure. Ten slotte voegt de Franse Republiek daaraan toe dat in het zeer waarschijnlijke geval dat gebruik zal worden gemaakt van die procedure, een eventuele overeenstemming middels bemiddeling vermoedelijk zal worden bereikt in de laatste dagen van de in artikel 314, punt 5, VWEU vastgelegde bemiddelingsperiode. In die omstandigheden is de Franse Republiek van mening dat de gewone plenaire zitting van november door het Parlement moet worden opgenomen in de planning voor de vierde of de vijfde week na „oktobersessie II”, aangezien een dergelijke programmering volgens haar de waarschijnlijkheid dat het Parlement binnen de in artikel 314, punt 6, VWEU vastgestelde termijn van veertien dagen een besluit kan nemen over het gemeenschappelijk begrotingsontwerp tijdens een gewone plenaire zitting in Straatsburg, maximaal doet toenemen. In casu heeft het Parlement de gewone plenaire zitting van november 2017 echter gepland voor de derde week na „oktobersessie II” 2017, wat het Parlement heeft verhinderd zijn begrotingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 314, punten 6, 7 en 9, VWEU uit te oefenen in Straatsburg.

15 De Franse Republiek voert aan dat het Parlement het rooster van gewone plenaire zittingen hoe dan ook had kunnen wijzigen na het opstellen van het pragmatische tijdschema, waarmee het verloop van de begrotingsprocedure in onderlinge overeenstemming tussen de instellingen wordt gepland. Na de vaststelling van het pragmatische tijdschema had het Parlement, in het zeer waarschijnlijke geval dat na „oktobersessie II” gebruik zou worden gemaakt van een bemiddelingsprocedure, de bevestiging van het tijdsverloop van die procedure en van de datums waarop de vergaderingen van het bemiddelingscomité zouden plaatsvinden.

16 Het Parlement betoogt dat het zijn begrotingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 314, punten 6, 7 en 9, VWEU tijdens de extra plenaire zitting van 29 en 30 november 2017 heeft uitgeoefend zonder blijk te geven van een onjuiste beoordeling. Gelet op de onvoorspelbaarheid van de begrotingsprocedure was op het tijdstip waarop het rooster van plenaire zittingen voor 2017 werd vastgesteld, zowel het gebruik van de bemiddelingsprocedure als het tijdstip waarop deze procedure zou beginnen en eindigen – in voorkomend geval middels overeenstemming over een gemeenschappelijk ontwerp van de jaarlijkse begroting – in beginsel onzeker.

Beoordeling door het Hof

17 Het Parlement is, zoals artikel 314, punt 10, VWEU bevestigt, gehouden de aan deze instelling toegekende begrotingsbevoegdheden uit te oefenen met inachtneming van de Verdragen en de krachtens deze Verdragen vastgestelde handelingen.

18 In de eerste plaats moet het Parlement het protocol betreffende de zetels van de instellingen eerbiedigen, dat krachtens artikel 51 VEU een integrerend deel uitmaakt van de Verdragen. Het enige artikel, onder a), van dit protocol bepaalt dat „[h]et Europees Parlement [...] zijn zetel [heeft] te Straatsburg, voor de twaalf periodes van de maandelijkse voltallige zittingen met inbegrip van de begrotingszitting”.

19 In dit verband heeft het Hof in de punten 32, 35 en 37 van het arrest van 2 oktober 2018, Frankrijk/Parlement (Uitoefening van de begrotingsbevoegdheid) (C‑73/17, EU:C:2018:787), geoordeeld dat de term „begrotingszitting” bij gebreke van precisering in dat enige artikel, onder a), van het genoemde protocol moet worden geacht te verwijzen naar alle plenaire zittingen waarin het Parlement zijn begrotingsbevoegdheid uitoefent, en naar alle handelingen die deze instelling daartoe vaststelt. De uitoefening door het Parlement van zijn begrotingsbevoegdheid in de plenaire vergadering is immers een fundamentele gebeurtenis in het democratische leven van de Unie en vereist met name een openbaar debat in de plenaire vergadering, zodat de burgers van de Unie kennis kunnen nemen van de verschillende politieke standpunten en zich aldus een politieke mening kunnen vormen over het optreden van de Unie. Voorts kan de transparantie van het parlementaire debat in de plenaire vergadering de democratische legitimiteit van de begrotingsprocedure jegens de Unieburgers en de geloofwaardigheid van handelen van de Unie versterken. Derhalve bestrijkt de term „begrotingszitting” in het enige artikel, onder a), van het protocol betreffende de zetels van de instellingen niet alleen de gewone plenaire zitting die is gewijd aan de behandeling van het begrotingsontwerp in eerste lezing als bedoeld in artikel 314, punt 4, VWEU, maar tevens de tweede lezing als bedoeld in artikel 314, punt 6, VWEU, waarmee een openbaar debat en een openbare stemming in de plenaire vergadering over het gemeenschappelijk ontwerp van de jaarlijkse begroting dat is voortgekomen uit de bemiddelingsprocedure, worden verzekerd.

20 In de tweede plaats dient het Parlement de vereisten in acht te nemen die artikel 314 VWEU aan die instelling oplegt voor de uitoefening van zijn begrotingsbevoegdheden in de plenaire vergadering. De in deze bepaling gestelde uiterste datums en termijnen beogen te verzekeren dat de jaarlijkse begroting van de Unie vóór het einde van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar wordt vastgesteld, en schending ervan kan in voorkomend geval leiden tot toepassing van artikel 315 VWEU inzake de voorlopige begroting [arrest van 2 oktober 2018, Frankrijk/Parlement (Uitoefening van de begrotingsbevoegdheid), C‑73/17, EU:C:2018:787, punt 38].

21 Bij het ontbreken van een debat en een stemming van het Parlement over het gemeenschappelijk ontwerp van de jaarlijkse begroting binnen de in artikel 314, punt 6, VWEU gestelde termijn van veertien dagen, kan dat ontwerp, onder de voorwaarden als bepaald in artikel 314, punt 7, onder a), VWEU, door de Raad alleen worden vastgesteld. Voor de transparantie en de democratische legitimiteit van het handelen van de Unie, waaraan gestalte wordt gegeven middels de procedure voor de vaststelling van de jaarlijkse begroting, is het van bijzonder belang dat het Parlement de aan die instelling krachtens artikel 314, punt 6, VWEU verleende bevoegdheid uitoefent en zich in de plenaire vergadering over dat gemeenschappelijk ontwerp uitspreekt [arrest van 2 oktober 2018, Frankrijk/Parlement (Uitoefening van de begrotingsbevoegdheid), C‑73/17, EU:C:2018:787, punt 40].

22 In de derde plaats kunnen, daar het enige artikel, onder a), van het protocol betreffende de zetels van de instellingen en artikel 314 VWEU dezelfde juridische waarde hebben, de vereisten die uit eerstgenoemd artikel voortvloeien niet zonder meer voorrang krijgen op die welke uit het tweede artikel voortvloeien, en omgekeerd. Zij moeten per geval worden toegepast, waarbij die vereisten noodzakelijkerwijs met elkaar moeten worden verzoend en een juist evenwicht tussen die vereisten in acht moet worden genomen [arrest van 2 oktober 2018, Frankrijk/Parlement (Uitoefening van de begrotingsbevoegdheid), C‑73/17, EU:C:2018:787, punt 42].

23 Bovendien is blijkens vaste rechtspraak het protocol betreffende de zetels van de instellingen gebaseerd op de wederzijdse eerbiediging van de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en van het Parlement alsmede op een wederzijdse plicht tot loyale samenwerking [arrest van 2 oktober 2018, Frankrijk/Parlement (Uitoefening van de begrotingsbevoegdheid), C‑73/17, EU:C:2018:787, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

24 Het Parlement dient zijn begrotingsbevoegdheden dus uit te oefenen tijdens een gewone plenaire zitting in Straatsburg, maar deze uit het enige artikel, onder a), van het protocol betreffende de zetels van de instellingen voortvloeiende verplichting staat er niet aan in de weg dat over de jaarlijkse begroting wordt gedebatteerd en gestemd tijdens een extra plenaire zitting in Brussel, indien dit noodzakelijk is voor het goede verloop van de begrotingsprocedure als geregeld in artikel 314 VWEU. Een verloop van deze procedure waarin aan de eerbiediging van het enige artikel, onder a), van dit protocol absolute voorrang wordt gegeven boven de volle deelneming van het Parlement aan die procedure, zou onverenigbaar zijn met de omstandigheid dat de uit deze bepalingen voortvloeiende vereisten op elkaar moeten worden afgestemd, zoals in punt 22 van dit arrest in herinnering is gebracht [arrest van 2 oktober 2018, Frankrijk/Parlement (Uitoefening van de begrotingsbevoegdheid), C‑73/17, EU:C:2018:787, punt 44].

25 Wat de rechterlijke toetsing betreft van de naleving van de uit de punten 22 tot en met 24 van dit arrest voortvloeiende vereisten, heeft het Hof in punt 45 van het arrest van 2 oktober 2018, Frankrijk/Parlement (Uitoefening van de begrotingsbevoegdheid) (C‑73/17, EU:C:2018:787), verduidelijkt dat het Parlement, wanneer het de vereisten van het enige artikel, onder a), van het protocol betreffende de zetels van de instellingen en die van artikel 314 VWEU met elkaar verzoent, over een beoordelingsbevoegdheid beschikt die voortvloeit uit hetgeen noodzakelijk is voor het goede verloop van de begrotingsprocedure. Deze rechterlijke toetsing heeft derhalve betrekking op de vraag of het Parlement in dit opzicht beoordelingsfouten heeft gemaakt door een deel van zijn begrotingsbevoegdheden tijdens een extra plenaire zitting uit te oefenen.

26 In het licht van die overwegingen moet worden onderzocht of bij de bestreden handelingen de vereisten van het enige artikel, onder a), van het protocol betreffende de zetels van de instellingen en die van artikel 314 VWEU met elkaar zijn verzoend.

27 In dit verband erkent de Franse Republiek weliswaar dat de extra plenaire zitting in Brussel op 29 en 30 november 2017 binnen het rooster van de gewone plenaire zittingen voor 2017 de enige mogelijkheid was voor het Parlement om binnen de in artikel 314, punt 6, VWEU vastgestelde termijn een besluit te nemen over het ontwerp van de jaarlijkse begroting voor het begrotingsjaar 2018, maar voert zij, daarin ondersteund door het Groothertogdom Luxemburg, aan dat het Parlement blijk heeft gegeven van een beoordelingsfout bij het opstellen van dit parlementaire rooster. Volgens die lidstaten zou het mogelijk geweest zijn het rooster zo op te stellen dat het debat en de stemming over het gemeenschappelijk ontwerp van de jaarlijkse begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2018 binnen de genoemde termijn konden plaatsvinden in Straatsburg. Gesteld wordt dat de mogelijkheid om het rooster van de gewone plenaire zittingen voor 2017 aldus op te stellen of te wijzigen zich namelijk voordeed toen dat rooster op 7 oktober 2015 werd vastgesteld, en na het opstellen van het pragmatische tijdschema in april 2017.

28 Wat ten eerste de vaststelling van het parlementaire rooster voor 2017 betreft, die heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015, is het door het Groothertogdom Luxemburg ondersteunde betoog van de Franse Republiek gebaseerd op de premisse dat het Parlement de datum waarop het bemiddelingscomité overeenstemming zou bereiken over een gemeenschappelijk ontwerp van de jaarlijkse begroting, redelijkerwijs kon voorzien op het tijdstip waarop dat rooster werd vastgesteld.

29 Het Hof heeft die premisse echter reeds afgewezen door in punt 50 van het arrest van 2 oktober 2018, Frankrijk/Parlement (Uitoefening van de begrotingsbevoegdheid) (C‑73/17, EU:C:2018:787), te oordelen dat op het tijdstip waarop het rooster van de gewone plenaire zittingen werd vastgesteld, zowel het gebruik van de bemiddelingsprocedure als het tijdstip waarop deze procedure zou beginnen en eindigen – in voorkomend geval middels overeenstemming over een gemeenschappelijk ontwerp van de jaarlijkse begroting – in beginsel onzeker was.

30 Geen van de door de Franse Republiek en het Groothertogdom Luxemburg aangevoerde argumenten kan de overwegingen met betrekking tot de onvoorspelbaarheid van de begrotingsprocedure, welke aan de basis liggen van de in het vorige punt in herinnering gebrachte rechtspraak, ter discussie stellen.

31 Bovendien impliceert het betoog van die lidstaten dat het Parlement de gewone plenaire zitting van de maand november dient op te nemen in de planning voor de vierde of de vijfde week na „oktobersessie II”, noodzakelijkerwijs dat die instelling daartoe over een beoordelingsbevoegdheid beschikt. Voor zover de Franse Republiek zich baseert op de premisse dat een dergelijke planning „de waarschijnlijkheid” dat over de gemeenschappelijke ontwerpbegroting kan worden gedebatteerd en gestemd tijdens de gewone plenaire zitting van november in Straatsburg „maximaal doet toenemen”, erkent zij in wezen dat die planning niet kan waarborgen dat het debat en de stemming daadwerkelijk kunnen plaatsvinden in Straatsburg, en bevestigt zij daarmee dat de planning van het parlementaire rooster de onvoorspelbaarheid van de begrotingsprocedure niet kan wegnemen.

32 Bijgevolg moet worden geoordeeld dat het Parlement binnen de in punt 25 van dit arrest in herinnering gebrachte grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid is gebleven toen het op 7 oktober 2015 zijn rooster van gewone plenaire zittingen voor 2017 vaststelde.

33 Ten tweede verwijt de Franse Republiek het Parlement dat het dat rooster niet heeft gewijzigd nadat in april 2017 het pragmatische tijdschema voor de begrotingsprocedure voor het begrotingsjaar 2018 was opgesteld, aangezien dat pragmatische tijdschema een bevestiging inhield van het tijdsverloop van de bemiddelingsprocedure in het zeer waarschijnlijke geval dat gebruik zou worden gemaakt van die procedure.

34 In dat pragmatische tijdschema waren de datums die de Raad, het Parlement en de Commissie in april 2017 voor ogen hadden voor de begrotingsprocedure voor het begrotingsjaar 2018 en met name voor een eventuele bemiddelingsprocedure nader bepaald, ondanks de mogelijkheid dat die instellingen door de onvoorspelbaarheid van de begrotingsprocedure de geplande datums niet in acht zouden kunnen nemen.

35 Wat die onvoorspelbaarheid betreft, heeft het Parlement opgemerkt, zonder dat het op dit punt is tegengesproken, dat de uitkomst van de bemiddelingsprocedure onzeker is, wat met name blijkt uit de omstandigheid dat vóór de vaststelling van het parlementaire rooster voor 2017 in drie van de vijf volgens de regeling van artikel 314 VWEU afgesloten procedures de bemiddeling eindigde zonder overeenstemming, zodat de jaarlijkse begroting van de Unie in die drie procedures pas in december van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar kon worden vastgesteld. Bovendien heeft het Parlement er, in antwoord op een vraag van het Hof ter terechtzitting, op gewezen dat, afhankelijk van de geactualiseerde roosters van het Parlement, de Raad en de Commissie, pas op het laatste moment kan worden vastgesteld wanneer de bemiddelingsperiode precies begint, wat evenmin is betwist.

36 Nadat in april 2017 het pragmatische tijdschema voor de begrotingsprocedure voor het begrotingsjaar 2018 was opgesteld, bleef het dan ook onzeker of en wanneer het bemiddelingscomité daadwerkelijk overeenstemming zou kunnen bereiken.

37 In die omstandigheden heeft het Parlement ook geen blijk gegeven van een onjuiste beoordeling doordat het het rooster van de gewone plenaire zittingen voor 2017 heeft gehandhaafd nadat het pragmatische tijdschema in april van dat jaar was opgesteld.

38 Bij de vaststelling van de bestreden handelingen is er dus geen blijk gegeven van de door de Franse Republiek aangevoerde beoordelingsfout.

39 Gelet op een en ander moet het enige middel van de Franse Republiek worden afgewezen en dient het beroep derhalve te worden verworpen.

Kosten

40 Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van het Parlement worden verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van het Parlement. Volgens artikel 140, lid 1, van dat Reglement zal het Groothertogdom Luxemburg als interveniënt zijn eigen kosten dragen.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart:

1) Het beroep wordt verworpen.

2) De Franse Republiek wordt verwezen in haar eigen kosten alsmede in die van het Europees Parlement.

3) Het Groothertogdom Luxemburg draagt zijn eigen kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.