Zaak T-224/18: Beroep ingesteld op 11 april 2018 — PV / Commissie
Zaak T-224/18: Beroep ingesteld op 11 april 2018 — PV / Commissie
25.6.2018 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 221/29 |
Beroep ingesteld op 11 april 2018 — PV / Commissie
(Zaak T-224/18)
(2018/C 221/36)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: PV (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— | het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren; |
dientengevolge:
— | overeenkomstig het beginsel van verknochtheid en artikel 68 van het geconsolideerde Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de EU van 4 maart 2015 de onderhavige zaak te voegen met de aanhangige zaak T-786/16; |
— | te oordelen dat het psychisch geweld is aangetoond en het gebruik van „valse intellectuelen” te bevestigen, zodat dergelijke onregelmatigheden niet kunnen worden getolereerd door de rechtsorde van de EU; |
— | procedure CMS 17/025 op alle punten nietig te verklaren en het besluit dat ten grondslag ligt aan klacht R/8/18 nietig te verklaren; |
— | het besluit om verzoekers salaris met ingang van 1 oktober 2017„op nul te zetten” nietig te verklaren; |
— | nietig te verklaren het besluit waardoor verzoeker gedwongen is om mee te werken aan beoordelingsronde FP 2016 (kalenderjaar 2016) en het besluit tot afwijzing van klacht R/502/17 van 16 maart 2018 wegens psychisch geweld en arbeidsongeschiktheid; |
— | nietig te verklaren het besluit waardoor verzoeker gedwongen is om mee te werken aan beoordelingsronde FP 2017 (kalenderjaar 2017), wegens psychisch geweld, alsmede het besluit waartegen klacht R/121/18 is ingediend; |
— | nietig te verklaren het besluit en de afwijzing van klacht R/413/17 van 15 januari 2018 waarbij verzoeker in strijd met het meest elementaire zorgvuldigheidsbeginsel is overgeplaatst naar het DG SCIC; |
— | nietig te verklaren het besluit van het PMO (Mevr. [X]) van 12 december 2017 waarbij is beslist dat debet nota nr. ABAC 324170991 van 20 juli 2017 voor een bedrag van 42 704,74 EUR moest worden gecompenseerd met het salaris dat verzoeker voor de periode van 1 augustus 2016 tot en met 30 september 2017 niet was betaald, alsmede het besluit tot afwijzing van klacht R/482/17 van 9 maart 2018; |
en de volgende schadevergoedingen toe te kennen op basis van artikel 340 VWEU:
— | vergoeding van de op 98 000 EUR begrote immateriële schade als gevolg van de betwiste besluiten; |
— | wat de materiële schade betreft:
|
— | dat wil zeggen een totale schadevergoeding van hetzij 121 990,44 EUR, hetzij 105 612,87 EUR, te vermeerderen met vertragingsrente tot en met de dag van volledige betaling; |
en in elk geval:
— | de verwerende partij te verwijzen in alle kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.
1. | Eerste middel, ontleend aan schending van de artikelen 1, 3, 4 en 31, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) alsmede van de artikelen 1 sexies, punt 2, en 12 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”), die psychisch geweld verbieden. |
2. | Tweede middel, ontleend aan schending van de artikelen 21 bis, 22 ter en 23 van het Statuut, waarvan de bepalingen het verbod van onrechtmatige handelingen verbieden, met name voor zover de verzoekende partij is gedwongen om mee te werken aan de beoordeling over het jaar 2016, terwijl zij wegens arbeidsongeschiktheid en ontslag op staande voet met ingang van 1 augustus 2016 geen enkele arbeidsprestatie had geleverd. |
3. | Derde middel, ontleend aan schending van artikel 41 van het Handvest en van artikel 11 bis van het Statuut betreffende rechtstreekse belangenconflicten. |
4. | Vierde middel, ontleend aan het feit dat het besluit om de verzoekende partij tewerk te stellen bij het DG SCIC in strijd is met het beginsel van zorgvuldigheid en bijstand. |
5. | Vijfde middel, ontleend aan het beginsel van het recht op de uitzondering van niet-uitvoering en het legaliteitsbeginsel. |
6. | Zesde middel, ontleend aan het feit dat de tegen de verzoekende partij ingevoerde tuchtprocedure CMS 17/025 in strijd is met artikel 9, punt 3, van bijlage IX bij het Statuut en met het beginsel „ne bis in idem”. |
7. | Zevende middel, ontleend aan schending van artikel 41, lid 1, van het Handvest en meer in het bijzonder van de redelijke termijn voor bovengenoemde tuchtprocedure. |