Home

Zaak T-251/18: Beroep ingesteld op 23 april 2018 — IFSUA / Raad

Zaak T-251/18: Beroep ingesteld op 23 april 2018 — IFSUA / Raad

25.6.2018

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 221/33


Beroep ingesteld op 23 april 2018 — IFSUA / Raad

(Zaak T-251/18)

(2018/C 221/39)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partij: International Forum for Sustainable Underwater Activities (IFSUA) (Barcelona, Spanje) (vertegenwoordiger: T. Gui Mori, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Op grond van artikel 263, lid 4, in fine, VWEU verzoekt verzoeker, het IFSUA, dat rechtstreeks wordt geraakt, het Gerecht om nietigverklaring, op basis van het feit dat die bepalingen duidelijk scheidbaar zijn, van artikel 2, lid 2, en artikel 9, leden 4 en 5, van verordening (EU) van de Raad van 23 januari 2018 (PB 2018, L 27, blz. 1), die begrepen moet worden als „regelgevingsbesluit” ter uitvoering van beperkende maatregelen en totaal toegestane vangsten (TAC’s) voor recreatievisserij.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen verordening (EU) 2018/120 van de Raad (1), waarvan om gedeeltelijke nietigverklaring wordt verzocht.

Verzoeker preciseert in dit verband dat de nietigverklaring van de bovengenoemde bepalingen wordt gevraagd voor zover deze bepalingen, wanneer zij worden toegepast op de verschillende soorten recreatievisserij, welke activiteiten geen deel uitmaken van het gemeenschappelijk visserijbeleid, een volledig verbod met zich meebrengen van de visserij op de zeebaars (Dicentrarchus labrax) dat alleen onderwatervissers betreft, waardoor het voortbestaan van de activiteit, de sport zelf en de industrie van de sector in gevaar worden gebracht.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoeker vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van de artikelen 2, lid 5, 3, onder d), 4, onder d) en 6, onder d) en e), VWEU, aangezien de bestreden bepalingen rechtstreekse verbodsmaatregelen vormen voor de recreatieve en onderwatersportvisserij op zeebaars, waarvoor de Raad niet bevoegd is en zelfs geen gedeelde bevoegdheid heeft.

2.

Tweede middel: de artikelen 2, lid 2, en 9, leden 4 en 5, van verordening (EU) 2018/120 schenden de beginselen van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen, aangezien die bepalingen duidelijk vallen buiten het kader van toegekende bevoegdheden en hun historische ontwikkeling.

3.

Derde middel: artikel 2, lid 2, en artikel 9, leden 4 en 5, van verordening (EU) 2018/120 schenden de in de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bedoelde beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie, aangezien in één enkele uitvoeringsverordening tot vaststelling van vangstmogelijkheden voor zeebaars, aan de hand van verschillende criteria, bepalingen worden toegepast die zowel de commerciële als de recreatieve visserij betreffen. Volgens verzoeker zijn beide categorieën, als adressaten van dezelfde reeks maatregelen, niet strikt vergelijkbaar.

4.

Vierde middel: artikel 2, lid 2, en artikel 9, leden 4 en 5, van verordening (EU) 2018/120 schenden het evenredigheidsbeginsel bij de uitvoering van artikel 43, lid 3, VWEU. Verzoeker betoogt dienaangaande dat in de verordening waarop het onderhavige beroep betrekking heeft, de vaststelling van vangstmogelijkheden voor de zeebaars voor zowel de commerciële als de recreatieve visserij voldoet aan de doelstelling van een aanzienlijke vermindering van de visserijsterfte in het noordelijke bestand teneinde de biomassa enigszins te vergroten, en dat deze doelstelling kan worden bereikt met een minder beperkende maatregel dan die van een radicaal verbod op onderwatervissen op zeebaars. In dit middel stelt verzoeker tevens schending van de artikelen 12, 16, 37 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.