Home

Zaak T-730/18: Beroep ingesteld op 12 december 2018 — DQ e.a. / Parlement

Zaak T-730/18: Beroep ingesteld op 12 december 2018 — DQ e.a. / Parlement

11.2.2019

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 54/31


Beroep ingesteld op 12 december 2018 — DQ e.a. / Parlement

(Zaak T-730/18)

(2019/C 54/45)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: DQ en elf andere verzoekende partijen (vertegenwoordiger: M. Casado García-Hirschfeld, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

dientengevolge,

nietig te verklaren het stilzwijgend besluit tot afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding („bestreden besluit”) dat de verzoekende partijen op 13 december 2017 uit hoofde van artikel 90, lid 1, van het Statuut hebben ingediend;

voor zover nodig, nietig te verklaren het besluit van 12 september 2018 tot afwijzing van de klacht die op 23 mei 2018 uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut is ingediend;

vergoeding te gelasten van de immateriële schade die alle, globaal te beoordelen handelingen en gedragingen van het Parlement hebben veroorzaakt, welke schade door de verzoekende partij, onder voorbehoud van een nieuwe raming, ex aequo et bono wordt geraamd op het bedrag van 192 000 EUR;

het Parlement te veroordelen tot betaling van de vertragingsrente die inmiddels verschuldigd is;

de verwerende partij te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen onrechtmatigheden van het Parlement in zijn hoedanigheid van werkgever aan, met name schending van het beginsel van behoorlijk bestuur, niet-nakoming van de zorgplicht, ondermijning van hun waardigheid, schending van hun privé- en gezinsleven, schending van hun recht op bescherming van het medisch geheim en schending van hun recht op arbeidsomstandigheden die hun gezondheid, hun veiligheid en hun waardigheid eerbiedigen.

De verzoekende partijen stellen dat de door hen aan de orde gestelde feiten en gedragingen op het eerste gezicht authentieke of althans aannemelijke feiten en gedragingen vormden die het bestaan van psychisch geweld jegens hen doen vermoeden, en stellen dat het Europees Parlement aansprakelijk is, met name wegens zijn passiviteit bij de behandeling van hun verzoek om bijstand krachtens de artikelen 12 en 24 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie.