Home

Zaak C-516/19: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 24 september 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — NMI Technologietransfer GmbH / EuroNorm GmbH [Prejudiciële verwijzing – Staatssteun – Artikelen 107 en 108 VWEU – Verordening (EU) nr. 651/2014 – Vrijstelling van bepaalde categorieën steun die verenigbaar zijn met de interne markt – Bijlage I – Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) – Definitie – Zelfstandigheidscriterium – Artikel 3, lid 1 – Zelfstandige onderneming – Artikel 3, lid 4 – Uitsluiting – Indirecte zeggenschap van overheidsinstanties over 25 % van het kapitaal of de stemrechten – Begrippen “zeggenschap” en “overheidsinstanties”]

Zaak C-516/19: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 24 september 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — NMI Technologietransfer GmbH / EuroNorm GmbH [Prejudiciële verwijzing – Staatssteun – Artikelen 107 en 108 VWEU – Verordening (EU) nr. 651/2014 – Vrijstelling van bepaalde categorieën steun die verenigbaar zijn met de interne markt – Bijlage I – Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) – Definitie – Zelfstandigheidscriterium – Artikel 3, lid 1 – Zelfstandige onderneming – Artikel 3, lid 4 – Uitsluiting – Indirecte zeggenschap van overheidsinstanties over 25 % van het kapitaal of de stemrechten – Begrippen “zeggenschap” en “overheidsinstanties”]

23.11.2020

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 399/19


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 24 september 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin — Duitsland) — NMI Technologietransfer GmbH / EuroNorm GmbH

(Zaak C-516/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Staatssteun - Artikelen 107 en 108 VWEU - Verordening (EU) nr. 651/2014 - Vrijstelling van bepaalde categorieën steun die verenigbaar zijn met de interne markt - Bijlage I - Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) - Definitie - Zelfstandigheidscriterium - Artikel 3, lid 1 - Zelfstandige onderneming - Artikel 3, lid 4 - Uitsluiting - Indirecte zeggenschap van overheidsinstanties over 25 % van het kapitaal of de stemrechten - Begrippen “zeggenschap” en “overheidsinstanties”)

(2020/C 399/26)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Verwaltungsgericht Berlin

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: NMI Technologietransfer GmbH

Verwerende partij: EuroNorm GmbH

Dictum

Artikel 3, lid 4, van bijlage I bij verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 [VWEU] met de interne markt verenigbaar worden verklaard, dient aldus te worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling die uitsluit dat een onderneming als kleine of middelgrote onderneming (kmo) kan worden aangemerkt, wanneer het orgaan van de onderneming dat het grootste deel van het kapitaal ervan in handen heeft weliswaar niet bevoegd is voor het dagelijks bestuur, maar voor de meerderheid bestaat uit leden die overheidsinstanties als bedoeld in die bepaling vertegenwoordigen, zodat die overheidsinstanties reeds door dit enkele feit gezamenlijk indirect zeggenschap over de onderneming hebben in de zin van deze bepaling, waarbij:

het begrip “overheidsinstanties” in de genoemde bepaling ook organisaties zoals universiteiten, hogescholen en kamers van koophandel en industrie omvat wanneer deze organisaties zijn opgericht met het specifieke doel om te voorzien in behoeften van algemeen belang, rechtspersoonlijkheid bezitten en in hoofdzaak worden gefinancierd door dan wel direct of indirect onder zeggenschap staan van de staat, territoriale overheden of andere overheidsinstanties; in dit verband is het niet van belang dat de personen die op voordracht van die organisaties zijn benoemd, op vrijwillige basis voor de betrokken onderneming werken als zij in hun hoedanigheid van lid van die organisaties zijn voorgedragen en benoemd, en

het om te kunnen spreken van een dergelijke zeggenschap voldoende is dat overheidsinstanties gezamenlijk, zelfs indirect, ten minste 25 % van het kapitaal of de stemrechten van de betrokken onderneming in handen hebben overeenkomstig de statuten van de onderneming die directe zeggenschap over de betrokken onderneming heeft; er hoeft niet tevens te worden nagegaan of die instanties in staat zijn te beïnvloeden en te coördineren hoe hun stemrechten daadwerkelijk worden uitgeoefend door hun vertegenwoordigers, dan wel of deze vertegenwoordigers daadwerkelijk rekening houden met de belangen van die instanties.


(1)PB C 328 van 30.9.2019.