Home

Zaak C-611/19: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 3 september 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Crewprint Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága [Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Beginselen van fiscale neutraliteit, doeltreffendheid en evenredigheid – Recht op btw-aftrek – Weigering – Fraude – Bewijs – Keten van onderaannemers]

Zaak C-611/19: Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 3 september 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Crewprint Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága [Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Beginselen van fiscale neutraliteit, doeltreffendheid en evenredigheid – Recht op btw-aftrek – Weigering – Fraude – Bewijs – Keten van onderaannemers]

30.11.2020

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 414/18


Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 3 september 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság — Hongarije) — Crewprint Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-611/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Beginselen van fiscale neutraliteit, doeltreffendheid en evenredigheid - Recht op btw-aftrek - Weigering - Fraude - Bewijs - Keten van onderaannemers)

(2020/C 414/22)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Crewprint Kft.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Dictum

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met de beginselen van fiscale neutraliteit, doeltreffendheid en evenredigheid, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale praktijk waarbij de belastingdienst weigert om een belastingplichtige het recht op aftrek van voorbelasting toe te kennen op grond dat het gedrag van die belastingplichtige en de opsteller van de facturen neerkomt op fraude omdat, ten eerste, hun overeenkomsten niet noodzakelijk waren om de betrokken economische handelingen te verrichten en aan die overeenkomsten een andere juridische kwalificatie kon worden toegekend dan die welke zij eraan hebben toegekend, ten tweede, die opsteller van de facturen zonder economische noodzaak of rationaliteit gebruik heeft gemaakt van een keten van onderaannemers, waarvan sommige niet beschikten over het nodige personeel en materiaal, en, ten derde, voornoemde belastingplichtige persoonlijke of organisatorische banden had met de opsteller van de facturen en met een van die onderaannemers. Om een dergelijke weigering te onderbouwen moet worden aangetoond — op andere wijze dan middels op vooraf vastgestelde criteria berustende aannamen — dat deze belastingplichtige actief betrokken was bij fraude of wist, dan wel had moeten weten, dat de betrokken handelingen deel uitmaakten van fraude door de opsteller van de facturen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


(1)PB C 95 van 23.3.2020.