Eerste en tweede vraag
23
Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 2 en 5 van richtlijn 2011/64 aldus moeten worden uitgelegd dat waterpijptabak die voor 24 % uit tabak bestaat en daarnaast bestaat uit andere stoffen zoals suikerstroop, glycerine, aromastoffen en een conserveermiddel, moet worden aangemerkt als een„product dat gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaat” en als „rooktabak” in de zin van deze bepalingen, en dus in zijn geheel, en ongeacht de andere stoffen dan tabak waaruit hij bestaat, moet worden beschouwd als rooktabak, die aan de accijns op tabak is onderworpen.
24
Dienaangaande moet vooraf worden opgemerkt dat richtlijn 2011/64 niet uitdrukkelijk ziet op waterpijptabak.
25
Artikel 2, lid 1, van deze richtlijn omschrijft echter wat voor de toepassing ervan wordt verstaan onder het begrip „tabaksfabrikaten” en deelt de tabaksfabrikaten die het voorwerp zijn van de door die richtlijn beoogde harmonisatie, in drie categorieën in: de eerste categorie betreft sigaretten, de tweede sigaren en cigarillo’s en de derde rooktabak. De in deze categorieën bedoelde producten worden in de artikelen 3 tot en met 5 van richtlijn 2011/64 gedefinieerd op basis van hun specifieke kenmerken.
26
Voorts stelt artikel 2, lid 2, van deze richtlijn producten die geheel of gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan, maar die aan de overige criteria van artikel 3, respectievelijk artikel 5, lid 1, van die richtlijn voldoen, gelijk met sigaretten en rooktabak. De laatstgenoemde bepaling definieert overigens het begrip „rooktabak”.
27
Met betrekking tot, in de eerste plaats, de uitlegging van artikel 2, lid 2, van richtlijn 2011/64 en het begrip „producten die gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan” in de zin van deze bepaling, dient te worden herinnerd aan de rechtspraak van het Hof dat ter waarborging van een uniforme toepassing van richtlijn 2011/64 de begrippen ervan autonoom dienen te worden uitgelegd op basis van de bewoordingen van de betrokken bepalingen, de opzet en de doelstellingen van deze richtlijn (arrest van
11 april 2019, Skonis ir kvapas, C‑638/17, EU:C:2019:316, punt 25
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
28
Wat de bewoordingen van artikel 2, lid 2, van richtlijn 2011/64 betreft, heeft de Uniewetgever niet gepreciseerd wat de aard is van de in deze bepaling bedoelde andere stoffen dan tabak, zodat het begrip „producten die gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan” geen enkele stof uitsluit die met tabak kan worden gemengd, noch vereist dat de tabak met bepaalde stoffen is gemengd.
29
Aangaande de opzet van artikel 2, lid 2, van richtlijn 2011/64 moet worden benadrukt dat de eerste alinea van deze bepaling een algemene regel vaststelt volgens welke producten die, hoewel zij geheel of gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan, toch aan de overige criteria van artikel 3 en artikel 5, lid 1, van die richtlijn voor sigaretten en rooktabak voldoen, met sigaretten en rooktabak worden gelijkgesteld. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2011/64 zijn alleen producten die geen tabak bevatten en uitsluitend voor medische doeleinden dienen, uitgezonderd van deze regel (zie naar analogie arrest van
30 maart 2006, Smits-Koolhoven, C‑495/04, EU:C:2006:218, punt 18
).
30
Hieruit volgt dat een product binnen de werkingssfeer van deze richtlijn kan vallen en aan de accijns op tabak onderworpen kan zijn, terwijl het niet uitsluitend uit tabak bestaat.
31
Met betrekking tot de doelstellingen van richtlijn 2011/64 blijkt uit artikel 1 van deze richtlijn dat zij tot doel heeft de algemene beginselen vast te stellen voor de harmonisatie van de structuur en de tarieven van de accijns welke de lidstaten op tabaksfabrikaten heffen. Richtlijn 2011/64 maakt dus deel uit van de Uniewetgeving betreffende de belasting van tabaksproducten, die volgens overweging 2 van die richtlijn dient te zorgen voor de goede werking van de interne markt en een hoog niveau van gezondheidsbescherming (zie in die zin arresten van
9 oktober 2014, Yesmoke Tobacco, C‑428/13, EU:C:2014:2263, punten 23, 35
en 36, en
6 april 2017, Eko-Tabak, C‑638/15, EU:C:2017:277, punt 17
).
32
Om een goede werking van de interne markt en neutrale concurrentievoorwaarden in de tabakssector te waarborgen en een hoog niveau van gezondheidsbescherming te verzekeren, moeten alle tabaksproducten die kunnen worden gerookt, worden gelijkgesteld met sigaretten en rooktabak. Dergelijke producten concurreren namelijk met sigaretten en rooktabak en kunnen het voorwerp zijn van het gezondheidsbeschermingsbeleid ter bestrijding van roken.
33
Volgens artikel 2, punt 13, van richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van richtlijn 2001/37/EG (PB 2014, L 127, blz. 1) wordt waterpijptabak aangemerkt als een voor roken bestemd tabaksproduct.
34
Aangezien voorts volgens het dossier waarover het Hof beschikt de opwarming en de verbranding van alle stoffen waaruit waterpijptabak als die welke in het hoofdgeding aan de orde is bestaat, een te inhaleren rook genereren, geldt die kwalificatie voor deze waterpijptabak.
35
Hieruit volgt dat het begrip „product dat gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaat” in de zin van artikel 2, lid 2, van richtlijn 2011/64 aldus moet worden uitgelegd dat het waterpijptabak omvat als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die uit suikersiroop, glycerine, aromastoffen en een conserveermiddel bestaat.
36
Met betrekking tot, in de tweede plaats, de uitlegging van artikel 5, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/64, moet worden benadrukt dat volgens de bewoordingen van deze bepaling tabak slechts kan worden aangemerkt als „rooktabak” indien aan twee cumulatieve voorwaarden is voldaan: ten eerste moet de tabak gesneden of op andere wijze versnipperd, gesponnen of tot flakes geperst zijn, en ten tweede moet hij geschikt zijn om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt.
37
Wat de eerste voorwaarde betreft, lijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt te volgen dat het bij de waterpijptabak in het hoofdgeding om gesneden of op andere wijze versnipperde, gesponnen of tot flakes geperste tabak gaat. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
38
Wat de tweede voorwaarde betreft, is waterpijptabak als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, geschikt om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt.
39
In dit verband moet in herinnering worden gebracht dat het Hof reeds heeft gepreciseerd dat eenvoudige handelingen waarmee een niet-afgewerkt tabaksproduct geschikt wordt gemaakt om te worden gerookt, geen industriële verwerking vormen en dat met industriële verwerking daarentegen gewoonlijk de verwerking, doorgaans op grote schaal en volgens een standaardprocedure, van grondstoffen tot materiële goederen wordt bedoeld (arrest van
6 april 2017, Eko-Tabak, C‑638/15, EU:C:2017:277, punten 30‑32
).
40
Waterpijptabak is een product dat kan worden gerookt zonder dat daartoe grondstoffen volgens een standaardprocedure hoeven te worden verwerkt tot materiële goederen.
41
Waterpijptabak als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, kan dus voldoen aan de twee cumulatieve voorwaarden van artikel 5, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/64, die noodzakelijk zijn voor de kwalificatie als „rooktabak”.
42
Wat de vraag betreft of waterpijptabak als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, in zijn geheel en ongeacht de andere stoffen dan tabak waaruit hij bestaat, moet worden beschouwd als rooktabak, zij benadrukt dat richtlijn 2011/64, zoals de Europese Commissie en de Portugese regering terecht hebben aangevoerd, producten die gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan, in hun geheel gelijkstelt met rooktabak, zonder onderscheid te maken tussen die verschillende stoffen of te bepalen dat alleen over de tabak in deze producten belasting wordt geheven.
43
Uit de artikelen 7 tot en met 12 van deze richtlijn volgt dus dat bij de bepaling van het bedrag van de accijns op sigaretten de andere stoffen en elementen dan tabak waaruit sigaretten bestaan niet buiten beschouwing worden gelaten.
44
Het was ook geenszins de bedoeling van de Uniewetgever om ten aanzien van de in de artikelen 13 en 14 van richtlijn 2011/64 bedoelde andere tabaksfabrikaten dan sigaretten het gewicht van de andere stoffen dan tabak uit te sluiten van de accijns op deze producten.
45
Ten slotte worden alle stoffen waaruit waterpijptabak bestaat, als bestanddelen van een en hetzelfde product opgewarmd en gerookt. Derhalve moet een dergelijk product, voor de toepassing van richtlijn 2011/64, in zijn geheel als rooktabak worden beschouwd en als zodanig aan de accijns op tabak worden onderworpen.
46
Hieruit volgt dat artikel 5, lid 1, van richtlijn 2011/64 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de tabak in een mengsel dat bestemd is om te worden gerookt, zoals waterpijptabak, aan de voorwaarden van deze bepaling voldoet, een dergelijk mengsel in zijn geheel, en ongeacht de andere stoffen dan tabak waaruit het bestaat, moet worden beschouwd als rooktabak.
47
Gelet op alle voorgaande overwegingen moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat de artikelen 2 en 5 van richtlijn 2011/64 aldus moeten worden uitgelegd dat waterpijptabak die voor 24 % uit tabak bestaat en daarnaast bestaat uit andere stoffen zoals suikersiroop, glycerine, aromastoffen en een conserveermiddel, moet worden aangemerkt als een „product dat gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaat” en als „rooktabak” in de zin van deze bepalingen en dus in zijn geheel, en ongeacht de andere stoffen dan tabak waaruit hij bestaat, moet worden beschouwd als rooktabak die aan de accijns op tabak is onderworpen.