Home

Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 3 september 2020

Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 3 september 2020

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
3 september 2020

Uitspraak

Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 3 september 2020 – Crewprint

(Zaak C‑611/19)(*)

"„Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Beginselen van fiscale neutraliteit, doeltreffendheid en evenredigheid - Recht op btw-aftrek - Weigering - Fraude - Bewijs - Keten van onderaannemers”"

Harmonisatie van de belastingwetgevingGemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waardeAftrek van de voorbelastingWeigering op grond dat de goederenlevering niet daadwerkelijk is verricht, wegens fraude of onregelmatighedenKeten van onderaannemersNationale praktijk volgens welke het recht op aftrek wordt geweigerd wegens het vermeend frauduleus gedrag van de belastingplichtige en de opsteller van de facturenNiet-eerbiediging van het beginsel van fiscale neutraliteit, van het doeltreffendheidsbeginsel en van het evenredigheidsbeginselOntoelaatbaarheidGrenzenVerificatie door de nationale rechterlijke instantie

(Richtlijn 2006/112 van de Raad)

(zie punten 30‑38, 41‑45 en dictum)

Dictum

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met de beginselen van fiscale neutraliteit, doeltreffendheid en evenredigheid, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale praktijk waarbij de belastingdienst weigert om een belastingplichtige het recht op aftrek van voorbelasting toe te kennen op grond dat het gedrag van die belastingplichtige en de opsteller van de facturen neerkomt op fraude omdat, ten eerste, hun overeenkomsten niet noodzakelijk waren om de betrokken economische handelingen te verrichten en aan die overeenkomsten een andere juridische kwalificatie kon worden toegekend dan die welke zij eraan hebben toegekend, ten tweede, die opsteller van de facturen zonder economische noodzaak of rationaliteit gebruik heeft gemaakt van een keten van onderaannemers, waarvan sommige niet beschikten over het nodige personeel en materiaal, en, ten derde, voornoemde belastingplichtige persoonlijke of organisatorische banden had met de opsteller van de facturen en met een van die onderaannemers. Om een dergelijke weigering te onderbouwen moet worden aangetoond – op andere wijze dan middels op vooraf vastgestelde criteria berustende aannamen – dat deze belastingplichtige actief betrokken was bij fraude of wist, dan wel had moeten weten, dat de betrokken handelingen deel uitmaakten van fraude door de opsteller van de facturen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.