Home

Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 2 juli 2020

Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 2 juli 2020

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
2 juli 2020

Uitspraak

Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 2 juli 2020 – STING Reality

(Zaak C-853/19)(*)

"„Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Consumentenbescherming - Richtlijn 2005/29/EG - Oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten - Artikelen 8 en 9 - Agressieve handelspraktijken - Richtlijn 93/13/EEG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Beding waarover individueel wordt onderhandeld - Bevoegdheden van de nationale rechter”"

Prejudiciële vragenAntwoord waarover redelijkerwijs geen twijfel kan bestaanAntwoord dat duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleidToepassing van artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering

(Art. 267 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 99)

(zie punten 30, 32)

Prejudiciële vragenOntvankelijkheidVragen gesteld zonder voldoende precisering van de feitelijke en juridische context en van de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk isVragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgeslotenKennelijke niet-ontvankelijkheid

(Art. 267 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 23; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 53, lid 2)

(zie punten 31, 32, 64-71, dictum 3)

Bescherming van de consumentOneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumentenRichtlijn 2005/29Agressieve handelspraktijkenBeoordelingscriteriaBewuste uitbuiting door de handelaar van een specifieke omstandigheid die verband houdt met de situatie van de consument met het oogmerk het besluit van deze laatste te beïnvloedenBegripOvereenkomst die is gesloten met een ouder, ernstig gehandicapt persoon, die zich in een precaire financiële situatie bevindt, waardoor een nationale bepaling omtrent consumentenbescherming kon worden omzeildAanwijzing van dergelijk gedrag van de handelaarBeoordeling door de nationale rechter

(Richtlijn 2005/29 van het Europees Parlement en de Raad, overweging 7 en art. 8 en 9)

(zie punten 42-44, 46-50, dictum 1)

Bescherming van de consumentOneerlijke bedingen in consumentenovereenkomstenRichtlijn 93/13Verplichting voor de nationale rechter om ambtshalve te onderzoeken of een beding in een overeenkomst waarover hij moet oordelen, oneerlijk isOmvangVerplichting om de nationale procesregels toe te passen waarover hij beschikt om beoordelen of een dergelijk beding oneerlijk is

(Richtlijn 93/13 van de Raad, overweging 24 en art. 3 en 7, lid 1)

(zie punten 54-57, 59-62, dictum 2)

Dictum

Artikelen 8 en 9 van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad, moeten aldus worden uitgelegd dat, om in de zin van deze bepalingen een handelspraktijk als agressief te kwalificeren, alle omstandigheden van deze praktijk concreet en specifiek moeten worden beoordeeld in het licht van de criteria van deze bepalingen. In het geval de overeenkomst is gesloten met een ouder, ernstig gehandicapt persoon, die over beperkte inkomsten beschikt waardoor hij de opgebouwde schulden niet kan terugbetalen, is de omstandigheid dat door het sluiten van de overeenkomst een nationale bepaling omtrent consumentenbescherming kon worden omzeild een aanwijzing dat de betrokken handelaar de bijzonder ernstige omstandigheden waarin die persoon zich bevindt bewust heeft willen uitbuiten, met het oogmerk het besluit van die persoon te beïnvloeden, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om dit te beoordelen.

Artikel 3 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter bij wie een verzoek is ingediend om het oneerlijke karakter van bedingen in een overeenkomst tussen een consument en een handelaar te onderzoeken, in het geval de handelaar ondanks een daartoe strekkend verzoek weigert om hem soortgelijke overeenkomsten over te leggen die hij met andere consumenten gesloten heeft, de nationale procesregels waarover hij beschikt dient toe te passen om te beoordelen of over de bedingen van een dergelijke overeenkomst individueel is onderhandeld.

De derde vraag van de Okresný súd Poprad (rechter in eerste aanleg Poprad, Slowakije) is kennelijk niet-ontvankelijk.