Home

Zaak C-60/20: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 juli 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā apgabaltiesa — Letland) — “Latvijas dzelzceļš” VAS / Valsts dzelzceļa administrācija [Prejudiciële verwijzing – Spoorwegvervoer – Richtlijn 2012/34/EU – Eén Europese spoorwegruimte – Artikel 13, leden 2 en 6 – Toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten – Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2177 – Herbestemming van voorzieningen – Bevoegdheden van de toezichthoudende instantie]

Zaak C-60/20: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 juli 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā apgabaltiesa — Letland) — “Latvijas dzelzceļš” VAS / Valsts dzelzceļa administrācija [Prejudiciële verwijzing – Spoorwegvervoer – Richtlijn 2012/34/EU – Eén Europese spoorwegruimte – Artikel 13, leden 2 en 6 – Toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten – Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2177 – Herbestemming van voorzieningen – Bevoegdheden van de toezichthoudende instantie]

30.8.2021

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 349/9


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 juli 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administratīvā apgabaltiesa — Letland) — “Latvijas dzelzceļš” VAS / Valsts dzelzceļa administrācija

(Zaak C-60/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Spoorwegvervoer - Richtlijn 2012/34/EU - Eén Europese spoorwegruimte - Artikel 13, leden 2 en 6 - Toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten - Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2177 - Herbestemming van voorzieningen - Bevoegdheden van de toezichthoudende instantie)

(2021/C 349/11)

Procestaal: Lets

Verwijzende rechter

Administratīvā apgabaltiesa

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“Latvijas dzelzceļš” VAS

Verwerende partij: Valsts dzelzceļa administrācija

in tegenwoordigheid van:“Baltijas Ekspresis” AS

Dictum

1)

Artikel 13, leden 2 en 6, van richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte moet aldus worden uitgelegd dat de verplichting om alle spoorwegondernemingen op een niet-discriminerende wijze toegang te verlenen tot de in bijlage II, punt 2, bij deze richtlijn bedoelde dienstvoorzieningen in de zin van artikel 3, punt 11, van die richtlijn, niet kan worden opgelegd aan eigenaren van dergelijke voorzieningen die niet de exploitant ervan zijn.

2)

Artikel 13, lid 6, van richtlijn 2012/34 moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een situatie waarin de eigenaar van een gebouw met een dienstvoorziening in de zin van artikel 3, punt 11, van deze richtlijn die in gebruik is, voornemens is een huurovereenkomst betreffende dat gebouw te beëindigen om het voor eigen gebruik aan te wenden.


(1)PB C 161 van 11.5.2020.