Home

Zaak C-233/20: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 25 november 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — WD/job-medium GmbH, in liquidatie (Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2003/88/EG – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Artikel 7, lid 1 – Recht op financiële vergoeding voor niet-opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon vóór het einde van het dienstverband – Voortijdige beëindiging van het dienstverband door toedoen van de werknemer)

Zaak C-233/20: Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 25 november 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — WD/job-medium GmbH, in liquidatie (Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 2003/88/EG – Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers – Artikel 7, lid 1 – Recht op financiële vergoeding voor niet-opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon vóór het einde van het dienstverband – Voortijdige beëindiging van het dienstverband door toedoen van de werknemer)

31.1.2022

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/8


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 25 november 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — WD/job-medium GmbH, in liquidatie

(Zaak C-233/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Sociale politiek - Richtlijn 2003/88/EG - Bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers - Artikel 7, lid 1 - Recht op financiële vergoeding voor niet-opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon vóór het einde van het dienstverband - Voortijdige beëindiging van het dienstverband door toedoen van de werknemer)

(2022/C 51/09)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: WD

Verwerende partij: job-medium GmbH, in liquidatie

Dictum

1)

Artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, gelezen in het licht van artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling van nationaal recht op grond waarvan voor het lopende (laatste) dienstjaar geen financiële vergoeding verschuldigd is voor niet-opgenomen vakantiedagen wanneer de werknemer zonder gewichtige reden voortijdig en eenzijdig het dienstverband beëindigt.

2)

De nationale rechter hoeft niet te onderzoeken of het voor de werknemer onmogelijk was om de vakantiedagen met behoud van loon waarop hij recht had op te nemen.


(1)PB C 297 van 7.9.2020.