Home

Zaak C-257/20: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 februari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — “Viva Telecom Bulgaria” EOOD / Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia [Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Bronbelasting over fictieve rente op een renteloze lening aan een ingezeten dochteronderneming door een niet-ingezeten moedermaatschappij – Richtlijn 2003/49/EG – Uitkeringen van interest tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten – Artikel 1, lid 1 – Vrijstelling van bronbelasting – Artikel 4, lid 1, onder d) – Uitsluiting van bepaalde uitkeringen – Richtlijn 2011/96/EU – Vennootschapsbelasting – Artikel 1, lid 1, onder b) – Winstuitkering door een ingezeten dochteronderneming aan haar niet-ingezeten moedermaatschappij – Artikel 5 – Vrijstelling van bronbelasting – Richtlijn 2008/7/EG – Bijeenbrengen van kapitaal – Artikel 3 – Inbreng van kapitaal – Artikel 5, lid 1, onder a) – Vrijstelling van directe belasting – Artikelen 63 en 65 VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Belasting over de bruto fictieve rente – Teruggaafprocedure voor aftrek van kosten die zijn verbonden aan de verstrekking van de lening en voor eventuele terugbetaling – Verschil in behandeling – Rechtvaardiging – Evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten – Doeltreffendheid van belastingheffing – Bestrijding van belastingontwijking]

Zaak C-257/20: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 februari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — “Viva Telecom Bulgaria” EOOD / Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia [Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Bronbelasting over fictieve rente op een renteloze lening aan een ingezeten dochteronderneming door een niet-ingezeten moedermaatschappij – Richtlijn 2003/49/EG – Uitkeringen van interest tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten – Artikel 1, lid 1 – Vrijstelling van bronbelasting – Artikel 4, lid 1, onder d) – Uitsluiting van bepaalde uitkeringen – Richtlijn 2011/96/EU – Vennootschapsbelasting – Artikel 1, lid 1, onder b) – Winstuitkering door een ingezeten dochteronderneming aan haar niet-ingezeten moedermaatschappij – Artikel 5 – Vrijstelling van bronbelasting – Richtlijn 2008/7/EG – Bijeenbrengen van kapitaal – Artikel 3 – Inbreng van kapitaal – Artikel 5, lid 1, onder a) – Vrijstelling van directe belasting – Artikelen 63 en 65 VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Belasting over de bruto fictieve rente – Teruggaafprocedure voor aftrek van kosten die zijn verbonden aan de verstrekking van de lening en voor eventuele terugbetaling – Verschil in behandeling – Rechtvaardiging – Evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten – Doeltreffendheid van belastingheffing – Bestrijding van belastingontwijking]

19.4.2022

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 165/6


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 februari 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — “Viva Telecom Bulgaria” EOOD / Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia

(Zaak C-257/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Fiscale bepalingen - Bronbelasting over fictieve rente op een renteloze lening aan een ingezeten dochteronderneming door een niet-ingezeten moedermaatschappij - Richtlijn 2003/49/EG - Uitkeringen van interest tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten - Artikel 1, lid 1 - Vrijstelling van bronbelasting - Artikel 4, lid 1, onder d) - Uitsluiting van bepaalde uitkeringen - Richtlijn 2011/96/EU - Vennootschapsbelasting - Artikel 1, lid 1, onder b) - Winstuitkering door een ingezeten dochteronderneming aan haar niet-ingezeten moedermaatschappij - Artikel 5 - Vrijstelling van bronbelasting - Richtlijn 2008/7/EG - Bijeenbrengen van kapitaal - Artikel 3 - Inbreng van kapitaal - Artikel 5, lid 1, onder a) - Vrijstelling van directe belasting - Artikelen 63 en 65 VWEU - Vrij verkeer van kapitaal - Belasting over de bruto fictieve rente - Teruggaafprocedure voor aftrek van kosten die zijn verbonden aan de verstrekking van de lening en voor eventuele terugbetaling - Verschil in behandeling - Rechtvaardiging - Evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten - Doeltreffendheid van belastingheffing - Bestrijding van belastingontwijking)

(2022/C 165/06)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“Viva Telecom Bulgaria” EOOD

Verwerende partij: Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” — Sofia

in tegenwoordigheid van: Varhovna administrativna prokuratura na Republika Bulgaria

Dictum

1)

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten — gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, onder d), van deze richtlijn, artikel 5 van richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2015/121 van de Raad van 27 januari 2015 –, en de artikelen 3 en 5 van richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling waarbij bronbelasting wordt geheven over de fictieve rente die een ingezeten dochteronderneming onder marktomstandigheden aan haar niet-ingezeten moedermaatschappij zou moeten betalen over een renteloze lening die deze laatste heeft verstrekt.

2)

Artikel 63 VWEU, gelezen in het licht van het evenredigheidsbeginsel, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling waarbij bronbelasting wordt geheven over de fictieve rente die een ingezeten dochteronderneming onder marktomstandigheden aan de niet-ingezeten moedermaatschappij zou moeten afdragen over een renteloze lening die deze laatste aan haar heeft verstrekt, wanneer die bronbelasting wordt geheven over de brutorente zonder dat in dat stadium aan die lening verbonden kosten kunnen worden afgetrokken, en die aftrek later moet worden aangevraagd met het oog op de herberekening en eventuele teruggaaf van die belasting, mits ten eerste de daarvoor bestemde procedure niet buitensporig lang duurt en ten tweede over de terugbetaalde bedragen rente verschuldigd is.


(1)PB C 279 van 24.8.2020.