Zaak C-577/20: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door A (Prejudiciële verwijzing – Erkenning van beroepskwalificaties – Richtlijn 2005/36/EG – Artikel 2 – Werkingssfeer – Artikel 13, lid 2 – Gereglementeerde beroepen – Voorwaarden waaronder iemand in een lidstaat de titel van psychotherapeut mag voeren op basis van een diploma dat is afgegeven door een in een andere lidstaat gevestigde universiteit – Artikelen 45 en 49 VWEU – Vrijheid van verkeer en vestiging – Beoordeling van de gelijkwaardigheid van de betrokken opleiding – Artikel 4, lid 3, VEU – Beginsel van loyale samenwerking tussen de lidstaten – Terdiscussiestelling door de ontvangende lidstaat van het niveau van de kennis en de kwalificaties die op grond van een in een andere lidstaat afgegeven diploma kunnen worden verondersteld – Voorwaarden)
Zaak C-577/20: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door A (Prejudiciële verwijzing – Erkenning van beroepskwalificaties – Richtlijn 2005/36/EG – Artikel 2 – Werkingssfeer – Artikel 13, lid 2 – Gereglementeerde beroepen – Voorwaarden waaronder iemand in een lidstaat de titel van psychotherapeut mag voeren op basis van een diploma dat is afgegeven door een in een andere lidstaat gevestigde universiteit – Artikelen 45 en 49 VWEU – Vrijheid van verkeer en vestiging – Beoordeling van de gelijkwaardigheid van de betrokken opleiding – Artikel 4, lid 3, VEU – Beginsel van loyale samenwerking tussen de lidstaten – Terdiscussiestelling door de ontvangende lidstaat van het niveau van de kennis en de kwalificaties die op grond van een in een andere lidstaat afgegeven diploma kunnen worden verondersteld – Voorwaarden)
8.8.2022 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 303/3 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juni 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — Procedure ingeleid door A
(Zaak C-577/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Erkenning van beroepskwalificaties - Richtlijn 2005/36/EG - Artikel 2 - Werkingssfeer - Artikel 13, lid 2 - Gereglementeerde beroepen - Voorwaarden waaronder iemand in een lidstaat de titel van psychotherapeut mag voeren op basis van een diploma dat is afgegeven door een in een andere lidstaat gevestigde universiteit - Artikelen 45 en 49 VWEU - Vrijheid van verkeer en vestiging - Beoordeling van de gelijkwaardigheid van de betrokken opleiding - Artikel 4, lid 3, VEU - Beginsel van loyale samenwerking tussen de lidstaten - Terdiscussiestelling door de ontvangende lidstaat van het niveau van de kennis en de kwalificaties die op grond van een in een andere lidstaat afgegeven diploma kunnen worden verondersteld - Voorwaarden)
(2022/C 303/04)
Procestaal: Fins
Verwijzende rechter
Korkein hallinto-oikeus
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: A.
Verwerende partij: Sosiaali- ja terveysalan lupa- ja valvontavirasto
Dictum
1) | Artikel 13, lid 2, van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013, en de artikelen 45 en 49 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat een verzoek om toegang tot en uitoefening van een gereglementeerd beroep in de ontvangende lidstaat, dat krachtens dat artikel 13, lid 2, is ingediend door een persoon die, ten eerste, houder is van een opleidingstitel voor dat beroep die is afgegeven in een lidstaat waar dat beroep niet is gereglementeerd en die, ten tweede, niet voldoet aan het vereiste dat hij dat beroep gedurende de in dat artikel 13, lid 2, bedoelde minimumperiode heeft uitgeoefend, door de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat moet worden getoetst aan artikel 45 of artikel 49 VWEU. |
2) | De artikelen 45 en 49 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, VEU, moeten aldus worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat waarbij een verzoek om toelating tot de uitoefening van een gereglementeerd beroep in die lidstaat is ingediend, ervan uit moet gaan dat een door de autoriteit van een andere lidstaat afgegeven diploma waarheidsgetrouw is en het niveau van de kennis en de kwalificaties die de verzoeker met dit diploma kan worden geacht te hebben verworven in beginsel niet ter discussie kan stellen. Slechts wanneer deze autoriteit ernstige twijfels heeft, die zijn gebaseerd op concrete elementen die een reeks onderling overeenstemmende aanwijzingen vormen die doen vermoeden dat het diploma waarop die aanvrager zich beroept, niet het niveau weergeeft van de kennis en de kwalificaties die kunnen worden geacht door hem te zijn verworven, kan zij de autoriteit van afgifte verzoeken om de gegrondheid van de afgifte van dat diploma in het licht van die elementen opnieuw te onderzoeken, waarbij die autoriteit dat diploma, zo nodig, moet intrekken. Die concrete gegevens kunnen in voorkomend geval bestaan uit onder meer informatie die wordt verstrekt zowel door andere personen dan de opleidingsaanbieder als door de autoriteiten van een andere lidstaat bij de uitoefening van hun functie. Wanneer de autoriteit van afgifte de gegrondheid van de afgifte van dat diploma opnieuw heeft onderzocht in het licht van die elementen, zonder het in te trekken, kan de autoriteit van de ontvangende lidstaat slechts bij wijze van uitzondering, wanneer uit de omstandigheden van het concrete geval duidelijk blijkt dat het betrokken diploma niet waarheidsgetrouw is, de gegrondheid van de afgifte van dat diploma ter discussie stellen. |