Zaak C-709/20: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 juli 2021 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Appeal Tribunal (Northern Ireland) — Verenigd Koninkrijk] — CG / The Department for Communities in Northern Ireland (Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Onderdaan van een lidstaat die geen economische activiteit uitoefent en op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft op basis van het nationale recht – Artikel 18, eerste alinea, VWEU – Verbod van discriminatie op grond van nationaliteit – Richtlijn 2004/38/EG – Artikel 7 – Voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsrecht voor meer dan drie maanden – Artikel 24 – Sociale bijstand – Begrip – Gelijke behandeling – Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland – Overgangsperiode – Nationale bepaling waarbij de Unieburgers die krachtens het nationale recht over een verblijfsrecht voor bepaalde tijd beschikken, worden uitgesloten van sociale bijstand – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikelen 1, 7 en 24)
Zaak C-709/20: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 juli 2021 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Appeal Tribunal (Northern Ireland) — Verenigd Koninkrijk] — CG / The Department for Communities in Northern Ireland (Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Onderdaan van een lidstaat die geen economische activiteit uitoefent en op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft op basis van het nationale recht – Artikel 18, eerste alinea, VWEU – Verbod van discriminatie op grond van nationaliteit – Richtlijn 2004/38/EG – Artikel 7 – Voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsrecht voor meer dan drie maanden – Artikel 24 – Sociale bijstand – Begrip – Gelijke behandeling – Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland – Overgangsperiode – Nationale bepaling waarbij de Unieburgers die krachtens het nationale recht over een verblijfsrecht voor bepaalde tijd beschikken, worden uitgesloten van sociale bijstand – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikelen 1, 7 en 24)
30.8.2021 | NL | Publicatieblad van de Europese Unie | C 349/14 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 juli 2021 [verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Appeal Tribunal (Northern Ireland) — Verenigd Koninkrijk] — CG / The Department for Communities in Northern Ireland
(Zaak C-709/20) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Burgerschap van de Unie - Onderdaan van een lidstaat die geen economische activiteit uitoefent en op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft op basis van het nationale recht - Artikel 18, eerste alinea, VWEU - Verbod van discriminatie op grond van nationaliteit - Richtlijn 2004/38/EG - Artikel 7 - Voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsrecht voor meer dan drie maanden - Artikel 24 - Sociale bijstand - Begrip - Gelijke behandeling - Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland - Overgangsperiode - Nationale bepaling waarbij de Unieburgers die krachtens het nationale recht over een verblijfsrecht voor bepaalde tijd beschikken, worden uitgesloten van sociale bijstand - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 1, 7 en 24)
(2021/C 349/17)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
Appeal Tribunal (Northern Ireland)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: CG
Verwerende partij: The Department for Communities in Northern Ireland
Dictum
Artikel 24 van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de regeling van een gastland op grond waarvan sociale bijstand wordt geweigerd aan economisch inactieve Unieburgers die niet over voldoende bestaansmiddelen beschikken en aan wie deze lidstaat op basis van het nationale recht een tijdelijk verblijfsrecht heeft verleend, terwijl onderdanen van de betrokken lidstaat die zich in dezelfde situatie bevinden wel recht hebben op die uitkeringen.
Wanneer echter een Unieburger krachtens het nationale recht legaal verblijft op het grondgebied van een andere lidstaat dan die waarvan hij onderdaan is, moeten de nationale autoriteiten die bevoegd zijn om sociale bijstand toe te kennen, nagaan of de weigering om dergelijke uitkeringen toe te kennen die burger en diens kinderen waarvoor hij verantwoordelijk is, niet blootstelt aan een concreet en reëel risico op schending van hun grondrechten, zoals verankerd in de artikelen 1, 7 en 24 van het Handvest. Wanneer die burger geen bestaansmiddelen heeft om in zijn onderhoud en in dat van zijn kinderen te voorzien en alleenstaand is, moeten die autoriteiten zich ervan vergewissen dat die burger in geval van weigering van sociale bijstand niettemin samen met zijn kinderen een waardig bestaan kan leiden. Bij dit onderzoek mogen deze autoriteiten rekening houden met alle bijstandsvoorzieningen waarin het nationale recht voorziet en waarop de betrokken burger en zijn kinderen daadwerkelijk aanspraak kunnen maken.