Eerste vraag
34
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 292 van richtlijn 2009/138 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „aanhangige rechtsgedingen betreffende een goed of recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren” een aanhangig rechtsgeding omvat waarin een verzekeringnemer vergoeding van in een lidstaat geleden schade vordert van een verzekeringsonderneming waartegen in een andere lidstaat een liquidatieprocedure is ingeleid.
35
Vooraf moet worden opgemerkt dat richtlijn 2009/138, zoals blijkt uit de overwegingen 117 en 123 ervan, met name is gegrond op de vereisten van eenheid en universaliteit en op het beginsel van wederzijdse erkenning van liquidatieprocedures en saneringsmaatregelen van verzekeringsondernemingen, alsook van de gevolgen ervan.
36
Artikel 273, lid 2, van deze richtlijn bepaalt dat een overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van herkomst genomen beslissing tot opening van een liquidatieprocedure ten aanzien van een verzekeringsonderneming, zonder verdere formaliteiten in de gehele Unie wordt erkend en aldaar rechtswerking heeft zodra zij die heeft in de lidstaat waar de procedure wordt geopend.
37
Artikel 274 van richtlijn 2009/138 bepaalt in lid 1 dat in beginsel het recht van de lidstaat van herkomst van toepassing is op de beslissing tot liquidatie van een verzekeringsonderneming, de liquidatieprocedure en de rechtsgevolgen daarvan. In lid 2, onder e), van dat artikel wordt verduidelijkt dat dit recht met name van toepassing is op de gevolgen van de liquidatieprocedure voor individuele vervolgingen door schuldeisers, waartoe deze wederzijdse erkenning zich uitstrekt (zie in die zin arrest van
12 november 2020, Bulstrad Vienna Insurance Group, C‑427/19, EU:C:2020:914, punt 39
).
38
Uit deze bepalingen volgt dat saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures van verzekeringsondernemingen, en de gevolgen daarvan, in beginsel worden geregeld door de lex concursus.
39
Artikel 274, lid 1, van richtlijn 2009/138 somt echter een bepaald aantal bepalingen op waarbij de lex concursus niet wordt toegepast, waaronder artikel 292 van die richtlijn waarnaar lid 2, onder e), van artikel 274 verwijst: „De gevolgen van de saneringsmaatregelen of de liquidatieprocedure voor aanhangige rechtsgedingen betreffende een goed of recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren, worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar het rechtsgeding aanhangig is.”
40
Uit dit artikel 292 blijkt dat voor deze uitzondering op de toepassing van de lex concursus aan drie cumulatieve voorwaarden moet zijn voldaan.
41
Ten eerste moet het gaan om saneringsmaatregelen of een liquidatieprocedure in de zin van artikel 268, lid 1, onder c) respectievelijk onder d), van richtlijn 2009/138.
42
In dat verband verwijst het begrip „liquidatieprocedure” volgens artikel 268, lid 1, onder d), van die richtlijn, naar een collectieve procedure die het te gelde maken van de activa van een verzekeringsonderneming en het verdelen van de opbrengst onder de schuldeisers, aandeelhouders of leden alsook noodzakelijkerwijs een optreden van de bevoegde instanties behelst. Die bevoegde instanties zijn volgens artikel 268, lid 1, onder a), van deze richtlijn de administratieve of rechterlijke instanties van de lidstaten die bevoegd zijn ter zake van onder andere liquidatieprocedures (zie in die zin arrest van
12 november 2020, Bulstrad Vienna Insurance Group, C‑427/19, EU:C:2020:914, punt 29
).
43
In casu lijkt aan deze eerste voorwaarde van artikel 292 van richtlijn 2009/138 te zijn voldaan. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt namelijk dat in het Koninkrijk Denemarken een liquidatieprocedure is geopend tegen Alpha Insurance en dat die onderneming met ingang van 8 mei 2018 failliet is verklaard. Die omstandigheid blijkt overigens ook uit de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB 2018, C 196, blz. 28) overeenkomstig artikel 280 van die richtlijn.
44
Ten tweede veronderstelt de toepasbaarheid van artikel 292 van richtlijn 2009/138 het bestaan van een „aanhangig rechtsgeding”.
45
Hoewel aanhangige rechtsgedingen in de zin van artikel 292 onder individuele vervolgingen door schuldeisers vallen en artikel 274, lid 2, onder e), van richtlijn 2009/138 aangeeft dat de gevolgen van een liquidatieprocedure voor die vervolgingen in beginsel door de lex concursus worden bepaald, met uitzondering van die aanhangige rechtsgedingen, onderscheiden deze laatste zich van afzonderlijke executiemaatregelen die uit deze rechtsgedingen voortkomen, zoals blijkt uit overweging 130 van deze richtlijn.
46
Daaruit volgt dat „aanhangige rechtsgedingen” in de zin van artikel 292 van richtlijn 2009/138 slaan op rechtsvorderingen waarbij uitsluitend de rechten en plichten van de verzekeringsonderneming in liquidatie worden vastgesteld zonder dat de activa te gelde worden gemaakt, en niet op individuele vervolgingen door schuldeisers door middel van procedures van gedwongen tenuitvoerlegging.
47
Deze uitlegging strookt met die van het Hof van het identieke begrip „lopende rechtsvordering” in artikel 15 van verordening nr. 1346/2000 en „aanhangig rechtsgeding” in artikel 32 van richtlijn 2001/24. Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat het begrip „aanhangige rechtsgedingen” alleen de bodemprocedure omvat. De door die twee artikelen bepaalde uitzondering op de lex concursus slaat dus alleen op die procedure en niet op afzonderlijke executiemaatregelen (zie in die zin arrest van
6 juni 2018, Tarragó da Silveira, C‑250/17, EU:C:2018:398, punten 30‑33
en aldaar aangehaalde rechtspraak, respectievelijk
29 april 2021, Banco de Portugal e.a., C‑504/19, EU:C:2021:335, punt 39
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
48
Ook aan deze voorwaarde lijkt in het hoofdgeding te zijn voldaan. Uit de processtukken waarover het Hof beschikt volgt namelijk dat het bij de Franse civiele rechter aanhangige rechtsgeding uitsluitend gaat om een vordering tot schadevergoeding van een verzekerde tegen zijn verzekeraar, waarbij de Deense autoriteiten tijdens die bodemprocedure een liquidatieprocedure tegen de verzekeraar hebben geopend.
49
Ten derde moet het aanhangige rechtsgeding volgens de tekst van artikel 292 van richtlijn 2009/138 betrekking hebben op „een goed of recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren”.
50
Wat de reikwijdte van deze uitdrukking betreft moet met de Franse regering en de Europese Commissie worden opgemerkt dat de verschillende taalversies van artikel 292 van richtlijn 2009/138 niet eensluidend zijn.
51
Sommige suggereren namelijk dat het aanhangige rechtsgeding betrekking moet hebben op „un actif ou un droit” (een goed of een recht) zoals in de Franse versie, of op een goed zoals in de Spaanse versie („a un bien”) of de Italiaanse versie („a un bene”), maar andere versies zijn ruimer geformuleerd. De Portugese taalversie („bens o direitos”) verwijst namelijk naar een veelheid van goederen of rechten, de Finse versie („omaisuuta”) slaat op de eigendom of het vermogen van de betrokken entiteit en de Deense versie („eller en rettighed i massen”) en de Duitse versie („einen Vermögensgegenstand oder ein Recht der Masse”) verwijzen naar alle activa of rechten die deel uitmaken van de te liquideren boedel van de verzekeringsonderneming.
52
Aangezien de bewoordingen van artikel 292 van richtlijn 2009/138 zo uiteenlopen moet deze bepaling met name worden uitgelegd vanuit de context en de doelstelling van de regeling waar zij een onderdeel van vormt (zie in die zin arrest van
9 september 2020, TMD Friction en TMD Friction EsCo, C‑674/18 en C‑675/18, EU:C:2020:682, punt 89
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
53
Wat betreft de context van artikel 292 van richtlijn 2009/138 moet worden vastgesteld dat het goed of het recht waarvan sprake is, niet meer onder beheer of ter beschikking van de verzekeringsonderneming staat omdat de liquidatieprocedure is geopend. Overeenkomstig artikel 273, lid 2, van deze richtlijn wordt elke beslissing tot opening van een dergelijke liquidatieprocedure in alle andere lidstaten erkend zodra de beslissing rechtswerking heeft in de lidstaat waar de procedure is geopend. Daaruit volgt dat de begrippen „activa”, „goed” of „recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren” niet alleen slaan op bepaalde activa, goederen of rechten van die onderneming, maar vooral op de vermogensbestanddelen ervan, zowel de activa als de passiva, waarop de liquidatieprocedure van toepassing is. Deze uitlegging wordt overigens bevestigd door overweging 124 van de richtlijn, volgens welke in een liquidatieprocedure alle activa en passiva van de verzekeringsonderneming in aanmerking moeten worden genomen.
54
Wat de doelstelling van richtlijn 2009/138 betreft, volgt uit overweging 130 ervan dat de beperking die artikel 292 van die richtlijn oplegt aan de toepassing van de lex concursus op de gevolgen van de liquidatieprocedure, bedoeld is om het gewettigd vertrouwen en de rechtszekerheid van bepaalde handelingen in andere lidstaten dan de lidstaat van herkomst te beschermen. Die doelstellingen zouden niet volledig worden bereikt als artikel 292 niet van toepassing was op het gehele vermogen van de verzekeringsonderneming waarop de liquidatieprocedure van toepassing is en waarover deze onderneming het beheer en de beschikking heeft verloren.
55
Deze oplossing komt overigens volledig overeen met die in het arrest van
29 april 2021, Banco de Portugal e.a. (C‑504/19, EU:C:2021:335, punt 43
), waarin het Hof heeft geoordeeld dat de uitdrukking „een goed of recht waarover de kredietinstelling het beheer en de beschikking heeft verloren” in artikel 32 van richtlijn 2001/24, van toepassing is op het aanhangige rechtsgeding dat betrekking heeft op een of meerdere tot de activa of de passiva behorende vermogensbestanddelen van de kredietinstelling waarover die instelling het beheer en de beschikking heeft verloren.
56
Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat, ook volgens de belanghebbenden die aan de procedure bij het Hof hebben deelgenomen, de schadevergoeding die een verzekeringnemer vordert van zijn verzekeraar tegen wie een liquidatieprocedure aanhangig is, binnen de materiële werkingssfeer van artikel 292 van richtlijn 2009/138 valt.
57
Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 292 van richtlijn 2009/38 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „aanhangige rechtsgedingen betreffende een goed of recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren”, een aanhangig rechtsgeding omvat waarin een verzekeringnemer vergoeding van in een lidstaat geleden schade vordert van een verzekeringsonderneming waartegen in een andere lidstaat een liquidatieprocedure is ingeleid.
Tweede vraag
58
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 292 van richtlijn 2009/138 aldus moet worden uitgelegd dat het recht van de lidstaat waar het geding aanhangig is in de zin van dat artikel, alle gevolgen van de liquidatieprocedure voor dat geding regelt. De verwijzende rechter vraagt zich in het bijzonder af of het recht van de lidstaat waar het geding aanhangig is moet worden toegepast wanneer, ten eerste, dat recht bepaalt dat de opening van die liquidatieprocedure dat geding schorst, ten tweede, dat geding pas kan worden hervat wanneer de schuldeiser zijn schadeverzekeringsvordering op de verzekeringsonderneming heeft ingediend en de organen die het beheer over de liquidatieprocedure moeten voeren, in het geding zijn opgeroepen, en, ten derde, dat recht bepaalt dat geen veroordeling tot betaling van schadevergoeding kan plaatsvinden, maar uitsluitend nog het bestaan en het bedrag ervan kunnen worden vastgesteld.
59
Uit de bewoordingen van artikel 292 van richtlijn 2009/138, gelezen in het licht van overweging 130 ervan, blijkt dat de gevolgen van de liquidatieprocedure op een aanhangig rechtsgeding uitsluitend worden beheerst door het recht van de lidstaat waar dat geding aanhangig is.
60
Hieruit vloeit voort dat de Uniewetgever de toepassing van artikel 292 niet heeft willen beperken tot de procedurele gevolgen van een liquidatieprocedure.
61
Derhalve worden zowel de procedurele als de materiële gevolgen van een liquidatieprocedure voor een aanhangig rechtsgeding in de zin van artikel 292 van richtlijn 2009/138, uitsluitend bepaald door het recht van de lidstaat waar dat rechtsgeding aanhangig is (zie naar analogie arrest van
29 april 2021, Banco de Portugal e.a., C‑504/19, EU:C:2021:335, punt 49
).
62
Zoals de Franse regering en de Commissie in hun schriftelijke opmerkingen hebben aangegeven, wordt de toepassing van het recht van de lidstaat waarin dat geding aanhangig is, in beginsel beperkt door de lex concursus, zoals blijkt uit de bepalingen van artikel 274, lid 2, van richtlijn 2009/138.
63
In het onderhavige geval lijken de drie reeksen bepalingen van het nationale recht van de lidstaat waar het rechtsgeding aanhangig is, zoals genoemd door de verwijzende rechter en samengevat in punt 58 van het onderhavige arrest, de toepassing van de lex concursus zoals bepaald in artikel 274, lid 2, van richtlijn 2009/138 echter niet te beperken. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
64
Ten eerste lijkt een bepaling van nationaal recht zoals artikel 369 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, dat bepaalt dat het aanhangige rechtsgeding wordt geschorst als gevolg van met name het vonnis waarmee een liquidatieprocedure van een verzekeringsonderneming in een andere lidstaat is geopend, namelijk betrekking te hebben op de procedurele gevolgen van die opening op dat geding en valt deze dus onder de werkingssfeer van het recht dat is aangewezen door artikel 292 van richtlijn 2009/138.
65
Ten tweede geldt in beginsel hetzelfde voor een bepaling van het recht van de lidstaat waar het rechtsgeding aanhangig is zoals artikel R. 622‑20 van het wetboek van koophandel – dat krachtens artikel R. 641‑23 van dat wetboek van toepassing is op de gerechtelijke liquidatieprocedure – volgens welke dat geding pas kan worden hervat wanneer de schuldeiser zijn schadeverzekeringsvordering op de verzekeringsonderneming heeft ingediend en de organen die het beheer over de liquidatieprocedure moeten voeren, in het geding zijn opgeroepen. Die bepaling lijkt namelijk, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, te regelen welke procedurele gevolgen de gebeurtenissen in het kader van de liquidatieprocedure die in een andere lidstaat is geopend, voor het aanhangige rechtsgeding hebben, zonder evenwel af te doen aan de bevoegdheden van de verzekeringsonderneming en de liquidateur, die op grond van artikel 274, lid 2, onder b), van richtlijn 2009/138 worden bepaald door het recht van de lidstaat van herkomst.
66
Wat ten derde een nationaalrechtelijke bepaling zoals artikel L. 622‑22 van het wetboek van koophandel betreft – dat krachtens artikel L. 641‑3 van dat wetboek van toepassing is op de gerechtelijke liquidatieprocedure – volgens welke een voordien geschorst aanhangig rechtsgeding bij hervatting nog slechts betrekking kan hebben op de vaststelling van de vorderingen en de bepaling van het bedrag ervan, moet worden opgemerkt dat geen enkele bepaling van richtlijn 2009/138 zich ertegen lijkt te verzetten dat het voorwerp van het aanhangige rechtsgeding op die wijze wordt beperkt. In het bijzonder lijken de gevolgen van een dergelijke nationaalrechtelijke bepaling op het aanhangige rechtsgeding slechts de bevoegdheid van het recht van de lidstaat van herkomst te bevestigen, met name die genoemd in de punten g) en h) van artikel 274, lid 2, van die richtlijn om de regels voor de indiening, de verificatie en de toelating van vorderingen vast te stellen respectievelijk de regels voor, onder meer, de verdeling van de opbrengst van de te gelde gemaakte goederen en de rangindeling van de vorderingen, hetgeen aan de nationale rechter staat om na te gaan.
67
Gelet op het bovenstaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 292 van richtlijn 2009/138 aldus moet worden uitgelegd dat het recht van de lidstaat waar het geding aanhangig is in de zin van dat artikel, alle gevolgen van de liquidatieprocedure voor dat geding regelt. In het bijzonder moeten de bepalingen van het recht van die lidstaat worden toegepast volgens welke, ten eerste, de opening van die liquidatieprocedure het aanhangige geding schorst, ten tweede, dat geding pas kan worden hervat wanneer de schuldeiser zijn schadeverzekeringsvordering op de verzekeringsonderneming heeft ingediend en de organen die het beheer over de liquidatieprocedure moeten voeren, in het geding zijn opgeroepen, en ,ten derde, geen veroordeling tot betaling van schadevergoeding kan plaatsvinden, maar uitsluitend nog het bestaan en het bedrag ervan kunnen worden vastgesteld, waar die bepalingen in beginsel geen afbreuk doen aan de bevoegdheid die krachtens artikel 274, lid 2, van die richtlijn is voorbehouden aan het recht van de lidstaat van herkomst.