Home

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 januari 2022

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 januari 2022

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
13 januari 2022

Uitspraak

Arrest van het Hof (Derde kamer)

13 januari 2022(*)

"„Prejudiciële verwijzing - Vrijheid van vestiging - Vrij verrichten van diensten - Verzekerings‑ en herverzekeringsbedrijf - Richtlijn 2009/138/EG - Liquidatie van verzekeringsondernemingen - Artikel 292 - Gevolgen van de liquidatieprocedure voor aanhangige rechtsgedingen - Uitzondering op de toepassing van de lex concursus - Lex processus”"

In zaak C‑724/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk) bij beslissing van 17 december 2020, ingekomen bij het Hof op 28 december 2020, in de procedure

Paget Approbois SAS,

tegen

Depeyre entreprises SARL,

Alpha Insurance A/S,

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal, president van de Tweede kamer, waarnemend voor de president van de Derde kamer, J. Passer, F. Biltgen, L. S. Rossi (rapporteur) en N. Wahl, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • Alpha Insurance A/S, vertegenwoordigd door F. Rocheteau, avocat,

    • de Franse regering, vertegenwoordigd door E. Leclerc en A.‑L. Desjonquères als gemachtigden,

    • de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou en H. Tserepa-Lacombe als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 292 van richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings‑ en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB 2009, L 335, blz. 1).

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds Paget Approbois (hierna: „Paget”) en anderzijds Depeyre entreprises SARL (hierna: „Depeyre”) en Alpha Insurance A/S betreffende de betaling van een verzekeringsvergoeding vanwege schade die Paget heeft geleden.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 2009/138

3 De overwegingen 3, 117, 123 tot en met 125 en 130 van richtlijn 2009/138 luiden als volgt:

  • „(3) Voor de goede werking van de interne markt is het dienstig dat gecoördineerde voorschriften voor het toezicht op verzekeringsgroepen en, met het oog op de bescherming van schuldeisers, voor de saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures ten aanzien van verzekeringsondernemingen worden vastgesteld.

  • [...]

  • (117) Aangezien de nationale wetgeving betreffende saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures nog niet is geharmoniseerd, dienen in het kader van de interne markt de wederzijdse erkenning van in de lidstaten geldende saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures ten aanzien van verzekeringsondernemingen en de noodzakelijke samenwerking te worden gewaarborgd, waarbij rekening wordt gehouden met de voor dergelijke maatregelen geldende beginselen van eenheid, universaliteit, coördinatie en openbaarmaking, en met de gelijke behandeling en bescherming van verzekeringsschuldeisers.

  • [...]

  • (123) De bevoegde instanties van de lidstaat van herkomst dienen als enige gemachtigd te zijn om beslissingen inzake een liquidatieprocedure ten aanzien van een verzekeringsonderneming te nemen. Deze beslissingen dienen in heel de Gemeenschap effect te sorteren en door alle lidstaten te worden erkend. De beslissingen dienen overeenkomstig de in de lidstaat van herkomst geldende procedures te worden bekendgemaakt, alsook in het Publicatieblad van de Europese Unie. De informatie dient ook beschikbaar te worden gesteld aan bekende, in de Gemeenschap gevestigde schuldeisers, die het recht moeten hebben vorderingen of opmerkingen in te dienen.

  • (124) In een liquidatieprocedure dienen alle activa en passiva van de verzekeringsonderneming in aanmerking te worden genomen.

  • (125) Alle voorwaarden voor het openen, het verloop en het beëindigen van een liquidatieprocedure dienen te worden beheerst door het recht van de lidstaat van herkomst.

  • [...]

  • (130) Ter bescherming van het gewettigd vertrouwen en van de rechtszekerheid van bepaalde handelingen in andere lidstaten dan de lidstaat van herkomst dient het recht te worden bepaald dat toepasselijk is op de gevolgen van de saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures voor aanhangige rechtsgedingen en voor de afzonderlijke executiemaatregelen die uit deze rechtsgedingen voortkomen.”

  • 4 Titel IV van richtlijn 2009/138, met als opschrift „Sanering en liquidatie van verzekeringsondernemingen”, omvat de artikelen 267 tot en met 296.

    5 Artikel 268 van deze richtlijn, met het opschrift „Definities”, bepaalt:

    „1.

    Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

    1. ‚bevoegde instanties’: de administratieve of rechterlijke instanties van de lidstaten die bevoegd zijn ter zake van saneringsmaatregelen of liquidatieprocedures;

    [...]

    1. ,saneringsmaatregelen’: maatregelen die enigerlei optreden van de bevoegde instanties behelzen en bestemd zijn om de financiële positie van een verzekeringsonderneming in stand te houden of te herstellen, en van dien aard zijn dat ze de bestaande rechten van andere partijen dan de verzekeringsonderneming zelf aantasten; daartoe behoren onder meer doch niet uitsluitend maatregelen die opschorting van de betalingen, opschorting van executiemaatregelen of verlaging van de schuldvorderingen kunnen behelzen;

    2. ,liquidatieprocedure’: een collectieve procedure die het te gelde maken van de activa van een verzekeringsonderneming en het op toepasselijke wijze verdelen van de opbrengst onder de schuldeisers, aandeelhouders of leden behelst, en die noodzakelijkerwijs een optreden van de bevoegde instanties behelst, ook wanneer de collectieve procedure wordt afgesloten met een gerechtelijk akkoord of een andere maatregel van dezelfde strekking, ongeacht of de procedure op insolventie berust en of de procedure vrijwillig dan wel verplicht is;

    [...]”

    6 Artikel 273 van richtlijn 2009/138 draagt het opschrift „Opening van een liquidatieprocedure – Kennisgeving aan de toezichthoudende autoriteiten”. Lid 2 ervan bepaalt het volgende:

    „Een overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van herkomst genomen beslissing tot opening van een liquidatieprocedure ten aanzien van een verzekeringsonderneming, met inbegrip van haar bijkantoren in andere lidstaten, wordt zonder verdere formaliteiten in de gehele Gemeenschap erkend en heeft aldaar rechtswerking zodra zij die heeft in de lidstaat waar de procedure wordt geopend.”

    7 Artikel 274 van deze richtlijn, met het opschrift „Toepasselijk recht”, luidt als volgt:

    „1.

    Tenzij in de artikelen 285 tot en met 292 anders is bepaald, is ten aanzien van de beslissing tot liquidatie van een verzekeringsonderneming, de liquidatieprocedure en de rechtsgevolgen het recht van de lidstaat van herkomst van toepassing.

    2.

    Het recht van de lidstaat van herkomst bepaalt ten minste het volgende:

    1. welke goederen tot de boedel behoren en de status van goederen die na de opening van de liquidatieprocedure zijn verkregen;

    2. de respectieve bevoegdheden van de verzekeringsonderneming en de liquidateur;

    3. de voorwaarden waaronder een verrekening kan worden tegengeworpen;

    4. de gevolgen van de liquidatieprocedure voor lopende overeenkomsten waarbij de verzekeringsonderneming partij is;

    5. de gevolgen van de liquidatieprocedure voor individuele vervolgingen, met uitzondering van aanhangige rechtsgedingen als bedoeld in artikel 292;

    6. welke vorderingen te verhalen zijn op het vermogen van de verzekeringsonderneming en de status van vorderingen die na de opening van de liquidatieprocedure zijn ontstaan;

    7. de regels betreffende indiening, verificatie en toelating van de vorderingen;

    8. de regels betreffende de verdeling van de opbrengst van de te gelde gemaakte goederen, de rangindeling van de vorderingen, en de rechten van schuldeisers die na de opening van de liquidatieprocedure gedeeltelijk zijn voldaan op grond van een zakelijk recht of ingevolge verrekening;

    9. de voorwaarden voor en de gevolgen van de beëindiging van de liquidatieprocedure, met name door een gerechtelijk akkoord;

    10. de rechten van de schuldeisers nadat de liquidatieprocedure beëindigd is;

    11. de partij voor wier rekening de kosten en uitgaven van de liquidatieprocedure zijn; en

    12. de regels betreffende nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid van de voor het geheel van schuldeisers nadelige rechtshandelingen.”

    8 Artikel 280 van de richtlijn, met als opschrift „Bekendmaking van beslissingen tot opening van liquidatieprocedures”, bepaalt in lid 1, eerste alinea:

    „De bevoegde instantie, de liquidateur of iedere door de bevoegde instantie daartoe aangewezen persoon draagt zorg voor de openbaarmaking van de beslissing tot opening van de liquidatieprocedure overeenkomstig de in de lidstaat van herkomst geldende bekendmakingsprocedures alsmede voor de opneming van een uittreksel uit die beslissing in het Publicatieblad van de Europese Unie.”

    9 Artikel 282, lid 1, van de richtlijn bepaalt:

    „Schuldeisers, met inbegrip van overheidsinstanties van de lidstaten, met gewone verblijfplaats, woonplaats of hoofdkantoor in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst, hebben het recht vorderingen of schriftelijke opmerkingen betreffende hun vorderingen in te dienen.”

    10 Artikel 292 van richtlijn 2009/138, met als opschrift „Aanhangige rechtsgedingen”, luidt:

    „De gevolgen van de saneringsmaatregelen of de liquidatieprocedure voor aanhangige rechtsgedingen betreffende een goed of recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren, worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar het rechtsgeding aanhangig is.”

    Verordening nr. 1346/2000

    11 Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PB 2000, L 160, blz. 1), die is ingetrokken en vervangen door verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (PB 2015, L 141, blz. 19), bepaalde in artikel 4, met het opschrift „Toepasselijk recht”, het volgende:

    „1.

    Tenzij deze verordening iets anders bepaalt, worden de insolventieprocedure en de gevolgen daarvan beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure wordt geopend, hierna te noemen ,lidstaat waar de procedure wordt geopend’.

    2.

    Het recht van de lidstaat waar de procedure wordt geopend, bepaalt onder welke voorwaarden deze procedure wordt geopend, verloopt en wordt beëindigd. Het bepaalt met name:

    [...]

    1. de gevolgen van de insolventieprocedure voor individuele vervolgingen met uitzondering van lopende rechtsvorderingen;

    [...]”

    12 Artikel 15 van verordening nr. 1346/2000 luidde:

    „De gevolgen van de insolventieprocedure voor een lopende rechtsvordering betreffende een goed of recht waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking heeft verloren, worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar deze rechtsvordering aanhangig is.”

    Richtlijn 2001/24

    13 Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen (PB 2001, L 125, blz. 15), bepaalde in artikel 32, met het opschrift: „Aanhangige rechtsgedingen”:

    „De gevolgen van saneringsmaatregelen of liquidatieprocedures voor een aanhangig rechtsgeding betreffende een goed of recht waarover de kredietinstelling het beheer en de beschikking heeft verloren, worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar het rechtsgeding aanhangig is.”

    Frans recht

    Code des assurances

    14 Artikel L. 326‑20, eerste en tweede alinea, van de code des assurances (verzekeringswetboek) luidt:

    „Onverminderd de bepalingen van de artikelen L. 326‑21 tot en met L. 326‑29, hebben de saneringsmaatregelen van artikel L. 323‑8 en de beslissingen tot opening van een liquidatieprocedure van door de bevoegde instanties van een andere lidstaat van de Europese Unie dan Frankrijk, ten aanzien van een verzekeringsonderneming met statutaire zetel op het grondgebied van die lidstaat, zodra zij in die staat van kracht worden, zonder verdere formaliteit volledige rechtswerking op het grondgebied van de Franse Republiek, ook jegens derden. Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing wanneer saneringsmaatregelen of beslissingen tot opening van een liquidatieprocedure worden genomen ten aanzien van een bijkantoor van een verzekeringsonderneming met statutaire zetel buiten de Europese Unie.

    Datzelfde geldt voor beslissingen in een andere lidstaat dan Frankrijk in het kader van een vrijwillige liquidatie van een verzekeringsonderneming die een administratieve of gerechtelijke tussenkomst vereist.”

    15 Artikel L. 326‑28 van dit wetboek bepaalt het volgende:

    „De gevolgen van de saneringsmaatregel of van de opening van een liquidatieprocedure voor een in Frankrijk aanhangig rechtsgeding betreffende een goed of recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren, worden uitsluitend beheerst door de bepalingen van de code de procédure civile [(wetboek van burgerlijke rechtsvordering)].”

    Code de procédure civile

    16 Artikel 369 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepaalt:

    „Het geding wordt geschorst door:

    [...]

    • een vonnis waarbij de vrijwaring, gerechtelijke sanering of gerechtelijke liquidatie wordt uitgesproken ingeval dit vonnis bijstand of afstand van bevoegdheid ten aanzien van de schuldenaar meebrengt;

    [...]”

    17 Artikel 371 van dit wetboek luidt:

    „Het geding wordt niet geschorst als de gebeurtenis zich na de opening van de mondelinge behandeling voordoet of ter kennis wordt gebracht.”

    18 Artikel 372 van het wetboek bepaalt:

    „De na de schorsing verrichte handelingen en verkregen rechterlijke beslissingen worden, zelfs indien zij in kracht van gewijsde zijn gegaan, nietig geacht, tenzij zij uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn bevestigd door de partij in wier voordeel de schorsing is voorzien.”

    Code de commerce

    19 Artikel L. 622‑22, eerste alinea, van de code de commerce (wetboek van koophandel) bepaalt het volgende:

    „Onverminderd de bepalingen van artikel L. 625‑3 worden aanhangige rechtsgedingen geschorst totdat de schuldeiser zijn schuldvordering heeft ingediend. Zij worden dan van rechtswege hervat, waarbij de gerechtelijk vertegenwoordiger en, in voorkomend geval, de bewindvoerder [...] naar behoren worden opgeroepen, maar zij hebben uitsluitend tot doel de schuldvorderingen vast te stellen en het bedrag ervan te bepalen.”

    20 Artikel L. 641‑3, eerste alinea, van dit wetboek luidt:

    „Het vonnis waarbij de gerechtelijke liquidatie wordt geopend heeft dezelfde werking als de werking die in geval van vrijwaring is bepaald door punt I, eerste en derde alinea, en punt III van artikel L. 622‑7, de artikelen L. 622‑21 en L. 622‑22, artikel L. 622‑28, eerste volzin, en artikel L. 622‑30.”

    21 Artikel R. 622‑20, eerste alinea, van het wetboek bepaalt:

    „Het op grond van artikel L. 622‑22 geschorste rechtsgeding wordt op initiatief van de schuldeiser-verzoeker hervat, zodra deze aan het gerecht waarbij het geding aanhangig is gemaakt, een afschrift heeft overgelegd van de indiening van zijn vordering of enig ander element dat de vermelding van zijn vordering op de in artikel L. 624‑1 bepaalde lijst rechtvaardigt, en de gerechtelijk vertegenwoordiger, alsmede, in voorkomend geval, de bewindvoerder – wanneer deze tot taak heeft de schuldenaar of de commissaris voor de uitvoering van het plan bij te staan – in het geding heeft opgeroepen.”

    22 Artikel R. 641‑23 van het wetboek bepaalt het volgende:

    „De artikelen R. 622‑19 en R. 622‑20 zijn van toepassing op de procedure van gerechtelijke liquidatie.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    23 Op 1 juli 2011 heeft Paget met ingang van die datum een „industriële multiriskverzekering” afgesloten via verzekeringsmakelaar Depeyre. De polis bevatte de vermelding „Maatschappij: Alpha Insurance”.

    24 Op 20 mei 2012 zijn twee door Paget geëxploiteerde locaties getroffen door hagel. Paget heeft de volgende dag een schademelding gedaan bij Depeyre.

    25 Om de materiële schade als gevolg van het voorval te beoordelen, is een buitengerechtelijke taxatie uitgevoerd.

    26 Bij brief van 7 januari 2013 heeft Depeyre aan Paget meegedeeld dat zij verzekerd was via de tussenpersoon Albic, een vennootschap naar Belgisch recht, dat haar verzekeraars vanaf 1 januari 2012 de Britse vennootschap United en de Roemeense vennootschap Euroins waren en dat die vennootschappen hun vergunning aan de vennootschap Albic per 1 januari 2013 hadden ingetrokken.

    27 Paget heeft Depeyre gedagvaard wegens aansprakelijkheid en tot schadevergoeding. Depeyre heeft op haar beurt Alpha Insurance, een vennootschap naar Deens recht die door de makelaar was aangewezen als de werkelijke verzekeraar op de datum van het schadevoorval, in vrijwaring opgeroepen. Bij de cour d’appel de Besançon (rechter in tweede aanleg Besançon, Frankrijk) heeft Paget gevorderd om Depeyre en Alpha Insurance hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van 335 080,79 EUR ter vergoeding van haar materiële schade.

    28 Tijdens de pleitzitting van 16 oktober 2018 heeft de vertegenwoordiger van Alpha Insurance de cour d’appel laten weten dat de Sø- og Handelsret i København (rechter in eerste aanleg voor maritieme en handelszaken Kopenhagen, Denemarken) deze onderneming per 8 mei 2018 failliet had verklaard. Ten bewijze van het faillissement heeft hij tijdens die zitting het desbetreffende vonnis overgelegd. Hij heeft met name verzocht om vast te stellen dat de opening van de Deense faillissementsprocedure van rechtswege de schorsing van de procedure tot gevolg had.

    29 Bij arrest van 20 november 2018 heeft de cour d’appel de Besançon Alpha Insurance op grond van de verzekeringsovereenkomst onder meer veroordeeld tot betaling van een bepaald bedrag aan Paget voor haar materiële schade van 20 mei 2012.

    30 De cour d’appel de Besançon heeft in dat verband geoordeeld dat Alpha Insurance niet had aangetoond dat de Deense faillissementsprocedure voor de voortzetting van het geding en voor de ontvankelijkheid van de tegen haar ingestelde vorderingen dezelfde gevolgen had als een faillissementsprocedure naar Frans recht, en hieruit afgeleid dat deze procedure niet relevant was voor de behandeling ter terechtzitting.

    31 Paget en Alpha Insurance hebben cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van de cour d’appel de Besançon.

    32 Volgens de Cour de cassation moet voor de beoordeling van de cassatieberoepen worden bepaald welk recht van toepassing is op de gevolgen van het in Denemarken uitgesproken faillissement van Alpha Insurance voor het bij de Franse rechter aanhangige geding. De Cour de cassation benadrukt dat het antwoord op deze vraag niet voor de hand ligt.

    33 In die omstandigheden heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    • Moet artikel 292 van richtlijn [2009/138] aldus worden uitgelegd dat het door de schuldeiser van een schadeverzekeringsvordering bij de rechter van een lidstaat aanhangig gemaakt rechtsgeding ter verkrijging van betaling van die vordering door een verzekeringsonderneming waartegen in een andere lidstaat een liquidatieprocedure is ingeleid, betrekking heeft op een goed of recht waarover die onderneming het beheer en de beschikking heeft verloren in de zin van die bepaling?

    • Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, beheerst dan het recht van de lidstaat waar het rechtsgeding aanhangig is alle gevolgen van de liquidatieprocedure voor dat rechtsgeding?

      Moet dit recht in het bijzonder zo worden toegepast dat:

      • de opening van een dergelijke procedure de schorsing van het aanhangige rechtsgeding tot gevolg heeft,

      • als voorwaarde voor de hervatting van het geding geldt dat de schuldeiser zijn schadeverzekeringsvordering op de verzekeringsonderneming heeft ingediend, en de organen die het beheer over de liquidatieprocedure moeten voeren, in het geding worden opgeroepen, en

      • geen veroordeling tot betaling van schadevergoeding kan plaatsvinden, maar uitsluitend nog het bestaan en het bedrag ervan kunnen worden vastgesteld?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    34 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 292 van richtlijn 2009/138 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „aanhangige rechtsgedingen betreffende een goed of recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren” een aanhangig rechtsgeding omvat waarin een verzekeringnemer vergoeding van in een lidstaat geleden schade vordert van een verzekeringsonderneming waartegen in een andere lidstaat een liquidatieprocedure is ingeleid.

    35 Vooraf moet worden opgemerkt dat richtlijn 2009/138, zoals blijkt uit de overwegingen 117 en 123 ervan, met name is gegrond op de vereisten van eenheid en universaliteit en op het beginsel van wederzijdse erkenning van liquidatieprocedures en saneringsmaatregelen van verzekeringsondernemingen, alsook van de gevolgen ervan.

    36 Artikel 273, lid 2, van deze richtlijn bepaalt dat een overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van herkomst genomen beslissing tot opening van een liquidatieprocedure ten aanzien van een verzekeringsonderneming, zonder verdere formaliteiten in de gehele Unie wordt erkend en aldaar rechtswerking heeft zodra zij die heeft in de lidstaat waar de procedure wordt geopend.

    37 Artikel 274 van richtlijn 2009/138 bepaalt in lid 1 dat in beginsel het recht van de lidstaat van herkomst van toepassing is op de beslissing tot liquidatie van een verzekeringsonderneming, de liquidatieprocedure en de rechtsgevolgen daarvan. In lid 2, onder e), van dat artikel wordt verduidelijkt dat dit recht met name van toepassing is op de gevolgen van de liquidatieprocedure voor individuele vervolgingen door schuldeisers, waartoe deze wederzijdse erkenning zich uitstrekt (zie in die zin arrest van 12 november 2020, Bulstrad Vienna Insurance Group, C‑427/19, EU:C:2020:914, punt 39 ).

    38 Uit deze bepalingen volgt dat saneringsmaatregelen en liquidatieprocedures van verzekeringsondernemingen, en de gevolgen daarvan, in beginsel worden geregeld door de lex concursus.

    39 Artikel 274, lid 1, van richtlijn 2009/138 somt echter een bepaald aantal bepalingen op waarbij de lex concursus niet wordt toegepast, waaronder artikel 292 van die richtlijn waarnaar lid 2, onder e), van artikel 274 verwijst: „De gevolgen van de saneringsmaatregelen of de liquidatieprocedure voor aanhangige rechtsgedingen betreffende een goed of recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren, worden uitsluitend beheerst door het recht van de lidstaat waar het rechtsgeding aanhangig is.”

    40 Uit dit artikel 292 blijkt dat voor deze uitzondering op de toepassing van de lex concursus aan drie cumulatieve voorwaarden moet zijn voldaan.

    41 Ten eerste moet het gaan om saneringsmaatregelen of een liquidatieprocedure in de zin van artikel 268, lid 1, onder c) respectievelijk onder d), van richtlijn 2009/138.

    42 In dat verband verwijst het begrip „liquidatieprocedure” volgens artikel 268, lid 1, onder d), van die richtlijn, naar een collectieve procedure die het te gelde maken van de activa van een verzekeringsonderneming en het verdelen van de opbrengst onder de schuldeisers, aandeelhouders of leden alsook noodzakelijkerwijs een optreden van de bevoegde instanties behelst. Die bevoegde instanties zijn volgens artikel 268, lid 1, onder a), van deze richtlijn de administratieve of rechterlijke instanties van de lidstaten die bevoegd zijn ter zake van onder andere liquidatieprocedures (zie in die zin arrest van 12 november 2020, Bulstrad Vienna Insurance Group, C‑427/19, EU:C:2020:914, punt 29 ).

    43 In casu lijkt aan deze eerste voorwaarde van artikel 292 van richtlijn 2009/138 te zijn voldaan. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt namelijk dat in het Koninkrijk Denemarken een liquidatieprocedure is geopend tegen Alpha Insurance en dat die onderneming met ingang van 8 mei 2018 failliet is verklaard. Die omstandigheid blijkt overigens ook uit de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB 2018, C 196, blz. 28) overeenkomstig artikel 280 van die richtlijn.

    44 Ten tweede veronderstelt de toepasbaarheid van artikel 292 van richtlijn 2009/138 het bestaan van een „aanhangig rechtsgeding”.

    45 Hoewel aanhangige rechtsgedingen in de zin van artikel 292 onder individuele vervolgingen door schuldeisers vallen en artikel 274, lid 2, onder e), van richtlijn 2009/138 aangeeft dat de gevolgen van een liquidatieprocedure voor die vervolgingen in beginsel door de lex concursus worden bepaald, met uitzondering van die aanhangige rechtsgedingen, onderscheiden deze laatste zich van afzonderlijke executiemaatregelen die uit deze rechtsgedingen voortkomen, zoals blijkt uit overweging 130 van deze richtlijn.

    46 Daaruit volgt dat „aanhangige rechtsgedingen” in de zin van artikel 292 van richtlijn 2009/138 slaan op rechtsvorderingen waarbij uitsluitend de rechten en plichten van de verzekeringsonderneming in liquidatie worden vastgesteld zonder dat de activa te gelde worden gemaakt, en niet op individuele vervolgingen door schuldeisers door middel van procedures van gedwongen tenuitvoerlegging.

    47 Deze uitlegging strookt met die van het Hof van het identieke begrip „lopende rechtsvordering” in artikel 15 van verordening nr. 1346/2000 en „aanhangig rechtsgeding” in artikel 32 van richtlijn 2001/24. Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat het begrip „aanhangige rechtsgedingen” alleen de bodemprocedure omvat. De door die twee artikelen bepaalde uitzondering op de lex concursus slaat dus alleen op die procedure en niet op afzonderlijke executiemaatregelen (zie in die zin arrest van 6 juni 2018, Tarragó da Silveira, C‑250/17, EU:C:2018:398, punten 30‑33 en aldaar aangehaalde rechtspraak, respectievelijk 29 april 2021, Banco de Portugal e.a., C‑504/19, EU:C:2021:335, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    48 Ook aan deze voorwaarde lijkt in het hoofdgeding te zijn voldaan. Uit de processtukken waarover het Hof beschikt volgt namelijk dat het bij de Franse civiele rechter aanhangige rechtsgeding uitsluitend gaat om een vordering tot schadevergoeding van een verzekerde tegen zijn verzekeraar, waarbij de Deense autoriteiten tijdens die bodemprocedure een liquidatieprocedure tegen de verzekeraar hebben geopend.

    49 Ten derde moet het aanhangige rechtsgeding volgens de tekst van artikel 292 van richtlijn 2009/138 betrekking hebben op „een goed of recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren”.

    50 Wat de reikwijdte van deze uitdrukking betreft moet met de Franse regering en de Europese Commissie worden opgemerkt dat de verschillende taalversies van artikel 292 van richtlijn 2009/138 niet eensluidend zijn.

    51 Sommige suggereren namelijk dat het aanhangige rechtsgeding betrekking moet hebben op „un actif ou un droit” (een goed of een recht) zoals in de Franse versie, of op een goed zoals in de Spaanse versie („a un bien”) of de Italiaanse versie („a un bene”), maar andere versies zijn ruimer geformuleerd. De Portugese taalversie („bens o direitos”) verwijst namelijk naar een veelheid van goederen of rechten, de Finse versie („omaisuuta”) slaat op de eigendom of het vermogen van de betrokken entiteit en de Deense versie („eller en rettighed i massen”) en de Duitse versie („einen Vermögensgegenstand oder ein Recht der Masse”) verwijzen naar alle activa of rechten die deel uitmaken van de te liquideren boedel van de verzekeringsonderneming.

    52 Aangezien de bewoordingen van artikel 292 van richtlijn 2009/138 zo uiteenlopen moet deze bepaling met name worden uitgelegd vanuit de context en de doelstelling van de regeling waar zij een onderdeel van vormt (zie in die zin arrest van 9 september 2020, TMD Friction en TMD Friction EsCo, C‑674/18 en C‑675/18, EU:C:2020:682, punt 89 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    53 Wat betreft de context van artikel 292 van richtlijn 2009/138 moet worden vastgesteld dat het goed of het recht waarvan sprake is, niet meer onder beheer of ter beschikking van de verzekeringsonderneming staat omdat de liquidatieprocedure is geopend. Overeenkomstig artikel 273, lid 2, van deze richtlijn wordt elke beslissing tot opening van een dergelijke liquidatieprocedure in alle andere lidstaten erkend zodra de beslissing rechtswerking heeft in de lidstaat waar de procedure is geopend. Daaruit volgt dat de begrippen „activa”, „goed” of „recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren” niet alleen slaan op bepaalde activa, goederen of rechten van die onderneming, maar vooral op de vermogensbestanddelen ervan, zowel de activa als de passiva, waarop de liquidatieprocedure van toepassing is. Deze uitlegging wordt overigens bevestigd door overweging 124 van de richtlijn, volgens welke in een liquidatieprocedure alle activa en passiva van de verzekeringsonderneming in aanmerking moeten worden genomen.

    54 Wat de doelstelling van richtlijn 2009/138 betreft, volgt uit overweging 130 ervan dat de beperking die artikel 292 van die richtlijn oplegt aan de toepassing van de lex concursus op de gevolgen van de liquidatieprocedure, bedoeld is om het gewettigd vertrouwen en de rechtszekerheid van bepaalde handelingen in andere lidstaten dan de lidstaat van herkomst te beschermen. Die doelstellingen zouden niet volledig worden bereikt als artikel 292 niet van toepassing was op het gehele vermogen van de verzekeringsonderneming waarop de liquidatieprocedure van toepassing is en waarover deze onderneming het beheer en de beschikking heeft verloren.

    55 Deze oplossing komt overigens volledig overeen met die in het arrest van 29 april 2021, Banco de Portugal e.a. (C‑504/19, EU:C:2021:335, punt 43 ), waarin het Hof heeft geoordeeld dat de uitdrukking „een goed of recht waarover de kredietinstelling het beheer en de beschikking heeft verloren” in artikel 32 van richtlijn 2001/24, van toepassing is op het aanhangige rechtsgeding dat betrekking heeft op een of meerdere tot de activa of de passiva behorende vermogensbestanddelen van de kredietinstelling waarover die instelling het beheer en de beschikking heeft verloren.

    56 Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat, ook volgens de belanghebbenden die aan de procedure bij het Hof hebben deelgenomen, de schadevergoeding die een verzekeringnemer vordert van zijn verzekeraar tegen wie een liquidatieprocedure aanhangig is, binnen de materiële werkingssfeer van artikel 292 van richtlijn 2009/138 valt.

    57 Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 292 van richtlijn 2009/38 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „aanhangige rechtsgedingen betreffende een goed of recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren”, een aanhangig rechtsgeding omvat waarin een verzekeringnemer vergoeding van in een lidstaat geleden schade vordert van een verzekeringsonderneming waartegen in een andere lidstaat een liquidatieprocedure is ingeleid.

    Tweede vraag

    58 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 292 van richtlijn 2009/138 aldus moet worden uitgelegd dat het recht van de lidstaat waar het geding aanhangig is in de zin van dat artikel, alle gevolgen van de liquidatieprocedure voor dat geding regelt. De verwijzende rechter vraagt zich in het bijzonder af of het recht van de lidstaat waar het geding aanhangig is moet worden toegepast wanneer, ten eerste, dat recht bepaalt dat de opening van die liquidatieprocedure dat geding schorst, ten tweede, dat geding pas kan worden hervat wanneer de schuldeiser zijn schadeverzekeringsvordering op de verzekeringsonderneming heeft ingediend en de organen die het beheer over de liquidatieprocedure moeten voeren, in het geding zijn opgeroepen, en, ten derde, dat recht bepaalt dat geen veroordeling tot betaling van schadevergoeding kan plaatsvinden, maar uitsluitend nog het bestaan en het bedrag ervan kunnen worden vastgesteld.

    59 Uit de bewoordingen van artikel 292 van richtlijn 2009/138, gelezen in het licht van overweging 130 ervan, blijkt dat de gevolgen van de liquidatieprocedure op een aanhangig rechtsgeding uitsluitend worden beheerst door het recht van de lidstaat waar dat geding aanhangig is.

    60 Hieruit vloeit voort dat de Uniewetgever de toepassing van artikel 292 niet heeft willen beperken tot de procedurele gevolgen van een liquidatieprocedure.

    61 Derhalve worden zowel de procedurele als de materiële gevolgen van een liquidatieprocedure voor een aanhangig rechtsgeding in de zin van artikel 292 van richtlijn 2009/138, uitsluitend bepaald door het recht van de lidstaat waar dat rechtsgeding aanhangig is (zie naar analogie arrest van 29 april 2021, Banco de Portugal e.a., C‑504/19, EU:C:2021:335, punt 49 ).

    62 Zoals de Franse regering en de Commissie in hun schriftelijke opmerkingen hebben aangegeven, wordt de toepassing van het recht van de lidstaat waarin dat geding aanhangig is, in beginsel beperkt door de lex concursus, zoals blijkt uit de bepalingen van artikel 274, lid 2, van richtlijn 2009/138.

    63 In het onderhavige geval lijken de drie reeksen bepalingen van het nationale recht van de lidstaat waar het rechtsgeding aanhangig is, zoals genoemd door de verwijzende rechter en samengevat in punt 58 van het onderhavige arrest, de toepassing van de lex concursus zoals bepaald in artikel 274, lid 2, van richtlijn 2009/138 echter niet te beperken. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.

    64 Ten eerste lijkt een bepaling van nationaal recht zoals artikel 369 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, dat bepaalt dat het aanhangige rechtsgeding wordt geschorst als gevolg van met name het vonnis waarmee een liquidatieprocedure van een verzekeringsonderneming in een andere lidstaat is geopend, namelijk betrekking te hebben op de procedurele gevolgen van die opening op dat geding en valt deze dus onder de werkingssfeer van het recht dat is aangewezen door artikel 292 van richtlijn 2009/138.

    65 Ten tweede geldt in beginsel hetzelfde voor een bepaling van het recht van de lidstaat waar het rechtsgeding aanhangig is zoals artikel R. 622‑20 van het wetboek van koophandel – dat krachtens artikel R. 641‑23 van dat wetboek van toepassing is op de gerechtelijke liquidatieprocedure – volgens welke dat geding pas kan worden hervat wanneer de schuldeiser zijn schadeverzekeringsvordering op de verzekeringsonderneming heeft ingediend en de organen die het beheer over de liquidatieprocedure moeten voeren, in het geding zijn opgeroepen. Die bepaling lijkt namelijk, onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter, te regelen welke procedurele gevolgen de gebeurtenissen in het kader van de liquidatieprocedure die in een andere lidstaat is geopend, voor het aanhangige rechtsgeding hebben, zonder evenwel af te doen aan de bevoegdheden van de verzekeringsonderneming en de liquidateur, die op grond van artikel 274, lid 2, onder b), van richtlijn 2009/138 worden bepaald door het recht van de lidstaat van herkomst.

    66 Wat ten derde een nationaalrechtelijke bepaling zoals artikel L. 622‑22 van het wetboek van koophandel betreft – dat krachtens artikel L. 641‑3 van dat wetboek van toepassing is op de gerechtelijke liquidatieprocedure – volgens welke een voordien geschorst aanhangig rechtsgeding bij hervatting nog slechts betrekking kan hebben op de vaststelling van de vorderingen en de bepaling van het bedrag ervan, moet worden opgemerkt dat geen enkele bepaling van richtlijn 2009/138 zich ertegen lijkt te verzetten dat het voorwerp van het aanhangige rechtsgeding op die wijze wordt beperkt. In het bijzonder lijken de gevolgen van een dergelijke nationaalrechtelijke bepaling op het aanhangige rechtsgeding slechts de bevoegdheid van het recht van de lidstaat van herkomst te bevestigen, met name die genoemd in de punten g) en h) van artikel 274, lid 2, van die richtlijn om de regels voor de indiening, de verificatie en de toelating van vorderingen vast te stellen respectievelijk de regels voor, onder meer, de verdeling van de opbrengst van de te gelde gemaakte goederen en de rangindeling van de vorderingen, hetgeen aan de nationale rechter staat om na te gaan.

    67 Gelet op het bovenstaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 292 van richtlijn 2009/138 aldus moet worden uitgelegd dat het recht van de lidstaat waar het geding aanhangig is in de zin van dat artikel, alle gevolgen van de liquidatieprocedure voor dat geding regelt. In het bijzonder moeten de bepalingen van het recht van die lidstaat worden toegepast volgens welke, ten eerste, de opening van die liquidatieprocedure het aanhangige geding schorst, ten tweede, dat geding pas kan worden hervat wanneer de schuldeiser zijn schadeverzekeringsvordering op de verzekeringsonderneming heeft ingediend en de organen die het beheer over de liquidatieprocedure moeten voeren, in het geding zijn opgeroepen, en ,ten derde, geen veroordeling tot betaling van schadevergoeding kan plaatsvinden, maar uitsluitend nog het bestaan en het bedrag ervan kunnen worden vastgesteld, waar die bepalingen in beginsel geen afbreuk doen aan de bevoegdheid die krachtens artikel 274, lid 2, van die richtlijn is voorbehouden aan het recht van de lidstaat van herkomst.

    Kosten

    68 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
    1. Artikel 292 van richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings‑ en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „aanhangige rechtsgedingen betreffende een goed of recht waarover de verzekeringsonderneming het beheer en de beschikking heeft verloren”, een aanhangig rechtsgeding omvat waarin een verzekeringnemer vergoeding van in een lidstaat geleden schade vordert van een verzekeringsonderneming waartegen in een andere lidstaat een liquidatieprocedure is ingeleid.

    2. Artikel 292 van richtlijn 2009/138 moet aldus worden uitgelegd dat het recht van de lidstaat waar het geding aanhangig is in de zin van dat artikel, alle gevolgen van de liquidatieprocedure voor dat geding regelt. In het bijzonder moeten de bepalingen van het recht van die lidstaat worden toegepast volgens welke, ten eerste, de opening van die liquidatieprocedure het aanhangige geding schorst, ten tweede, dat geding pas kan worden hervat wanneer de schuldeiser zijn schadeverzekeringsvordering op de verzekeringsonderneming heeft ingediend en de organen die het beheer over de liquidatieprocedure moeten voeren, in het geding zijn opgeroepen, en, ten derde, geen veroordeling tot betaling van schadevergoeding kan plaatsvinden, maar uitsluitend nog het bestaan en het bedrag ervan kunnen worden vastgesteld, waar die bepalingen in beginsel geen afbreuk doen aan de bevoegdheid die krachtens artikel 274, lid 2, van die richtlijn is voorbehouden aan het recht van de lidstaat van herkomst.

    ondertekeningen