Home

Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 29 oktober 2021

Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 29 oktober 2021

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
29 oktober 2021

Uitspraak

Beschikking van het Hof (Tiende kamer)

29 oktober 2021(*)

"„Prejudiciële verwijzing - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven - Richtlijn 2009/103/EG - Artikel 3, eerste alinea - Verplichting om een verzekeringsovereenkomst te sluiten - Omvang - Voertuig dat niet geschikt is om aan het verkeer deel te nemen, niet is ingeschreven, en rechtmatig aan het verkeer is onttrokken”"

In zaak C‑688/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Rejonowy w Opatowie (rechter in eerste aanleg Opatów, Polen) bij beslissing van 14 oktober 2020, ingekomen bij het Hof op 17 december 2020, in de procedure

HG,

TC

tegen

Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny

in tegenwoordigheid van:

Prokuratura Okręgowa w Kielcach,

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: C. Lycourgos, president van de Vierde kamer, waarnemend voor de president van de Tiende kamer, I. Jarukaitis (rapporteur) en M. Ilešič, rechters,

advocaat-generaal: M. Bobek,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om te beslissen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

de navolgende

Beschikking

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11).

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds HG en TC, en anderzijds het Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny (waarborgfonds voor verzekeringen, Polen; hierna: „waarborgfonds”) over de eventuele verplichting voor verzoekers in het hoofdgeding om voor een voertuig dat niet geschikt is om aan het verkeer deel te nemen, niet is ingeschreven, en tijdelijk aan het verkeer is onttrokken een overeenkomst te sluiten inzake verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van een motorrijtuig aanleiding kan geven.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3 Artikel 1, punt 1, van richtlijn 2009/103 bevat de volgende definitie:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. ‚voertuigen’: alle rij- of voertuigen die bestemd zijn om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, alsmede al dan niet aan de rij- of voertuigen gekoppelde aanhangwagens en opleggers;”

4 Artikel 3, eerste alinea, van deze richtlijn, met als opschrift „Verplichte motorrijtuigenverzekering”, bepaalt:

„Iedere lidstaat treft, onverminderd de toepassing van artikel 5, de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt.”

5 Artikel 5 van deze richtlijn, met als opschrift „Afwijking van de verplichting tot het afsluiten van een verzekering voor voertuigen”, preciseert de voorwaarden waaronder een lidstaat mag afwijken van de bepalingen van artikel 3 van deze richtlijn ten aanzien van bepaalde publieke of particuliere natuurlijke of rechtspersonen, of voor bepaalde typen voertuigen of bepaalde voertuigen met een speciale kentekenplaat.

Pools recht

6 In artikel 3, lid 1, van de ustawa o ubezpieczeniach obowiązkowych, Ubezpieczeniowym Funduszu Gwarancyjnym i Polskim Biurze Ubezpieczycieli Komunikacyjnych (wet op de verplichte verzekering, het verzekeringswaarborgfonds en het Poolse bureau voor motorrijtuigenverzekeraars) van 22 mei 2003, in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (Dz. U. van 2018, volgnr. 473; hierna: „wet op de verplichte verzekering”), wordt het begrip „verplichte verzekering” gedefinieerd als „de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid van een persoon of de verzekering van een goed, indien in de wet of in een door de Republiek Polen geratificeerd internationaal verdrag is bepaald dat er een verplichting tot het sluiten van een verzekeringsovereenkomst bestaat”.

7 Artikel 4, punt 1, van de wet op de verplichte verzekering bepaalt dat de houder van een motorrijtuig verplicht is om zich te verzekeren tegen wettelijke aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van de deelneming aan het verkeer van dergelijke voertuigen.

8 Overeenkomstig artikel 23, lid 1, van deze wet is de houder van een motorrijtuig gehouden om een verplichte overeenkomst inzake verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid van houders van motorrijtuigen af te sluiten voor schade ten gevolge van de deelneming aan het verkeer van het voertuig waarvan hij de houder is.

9 Artikel 88 van voornoemde wet bepaalt:

„1.

Aan degene die de verplichting om een verzekeringsovereenkomst te sluiten overeenkomstig de in de [onderhavige] wet vastgestelde voorwaarden van die verzekering niet is nagekomen, wordt een geldboete opgelegd.

2.

Het bedrag van de in lid 1 bedoelde en voor elk jaar verschuldigde geldboete bedraagt:

  1. In het geval van een verzekeringsovereenkomst [tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven]:

    [...]

    1. voor vrachtwagens, trekkers en bussen: het equivalent van driemaal het minimumloon;

    [...]

[...]

3.

In het geval van houders van motorrijtuigen die de verplichting om een verzekeringsovereenkomst [tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven] te sluiten overeenkomstig de voorwaarden van deze verzekering niet zijn nagekomen, hangt het bedrag van de geldboete af van de periode waarin deze houder elk jaar onverzekerd is gebleven, en bedraagt dit:

[...]

  1. 100 % van de in lid 2, punt 1, vastgestelde geldboete – in het geval waarin die periode langer is dan 14 dagen.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

10 Verzoekers in het hoofdgeding kochten op 1 september 2014 een vrachtwagen (hierna: „betrokken voertuig”). Dit voertuig was van 29 oktober 2015 tot en met 29 oktober 2019 op basis van opeenvolgende besluiten van de Starosta Ostrowiecki (hoofd van het district Ostrowiec, Polen), tijdelijk aan het verkeer onttrokken, gedurende welke periode het kentekenbewijs en de kentekenplaten van het voertuig bij de Starosta Ostrowiecki waren ingeleverd. Bij besluit van dezelfde instantie van 20 maart 2019 werd het betrokken voertuig opnieuw tijdelijk ingeschreven.

11 Tijdens de periode waarin het voertuig tijdelijk aan het verkeer was onttrokken, was het, wegens de technische staat ervan, niet geschikt voor deelneming aan het verkeer.

12 Aangezien voornoemd voertuig in de periode van 15 september 2017 tot en met 20 maart 2019 (hierna: „betrokken periode”) niet gedekt was door een overeenkomst inzake verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming ervan aan het verkeer aanleiding kan geven, heeft het waarborgfonds verzoekers in het hoofdgeding bij brief van 20 mei 2019 meegedeeld dat de verzekeringsplicht niet was nagekomen en hen verzocht documenten over te leggen waaruit de nakoming van die verplichting alsnog zou kunnen blijken. Bij diezelfde brief is hun wegens die niet-nakoming een geldboete van 6 750 Poolse zloty (PLN) (ongeveer 1 500 EUR) opgelegd.

13 Verzoekers hebben bij de Sąd Rejonowy w Opatowie, de verwijzende rechter, beroep ingesteld tot vaststelling dat er gedurende de betrokken periode geen verplichting bestond om het betrokken voertuig te verzekeren tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming ervan aan het verkeer aanleiding kan geven. Ter ondersteuning van dit beroep voeren zij aan dat de oplegging van een verplichting om een dergelijke verzekeringsovereenkomst te sluiten voor een periode waarin een voertuig tijdelijk aan het verkeer is onttrokken, en de oplegging van een geldboete bij niet-nakoming van deze verplichting, „onrechtmatig zijn en een schending van hun burgerrechten vormen”.

14 Het waarborgfonds concludeert tot verwerping van dat beroep. Het wijst erop dat de in artikel 23, lid 1, van de wet op de verplichte verzekering neergelegde verplichting om een wettelijke-aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten, rust op iedere houder van een motorrijtuig vanwege het enkele feit van het houden ervan, en dit gedurende de gehele periode van dit houderschap tot op de dag waarop de registratie wordt doorgehaald, ongeacht de wijze van verwerving, de technische staat of de omvang van het gebruik van dat voertuig. De tijdelijke onttrekking van het voertuig aan het verkeer ontslaat de houder ervan dus niet van de verplichting om een dergelijke overeenkomst te sluiten. Bijgevolg rechtvaardigt de niet-nakoming van deze wettelijke verplichting de oplegging van de geldboete van artikel 88 van de wet op de verplichte verzekering.

15 De verwijzende rechter merkt op dat de in artikel 23, lid 1, van de wet op de verplichte verzekering neergelegde verplichting voor de houder van een motorrijtuig om een overeenkomst inzake verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid af te sluiten voor schade ten gevolge van deelneming aan het verkeer van dat voertuig, een absoluut karakter heeft, verband houdt met het houderschap zelf van het voertuig en losstaat van de technische staat ervan, van de vraag of er al dan niet mee kan worden deelgenomen aan het verkeer, van de wijze waarop het wordt gebruikt, en van de eventuele onttrekking ervan aan het verkeer als gevolg van een besluit van een bevoegde instantie. Hij merkt bovendien op dat de in het Poolse recht vastgestelde sancties in geval van niet-nakoming van deze verplichting identiek zijn, ongeacht de omstandigheden van deze niet-nakoming.

16 Volgens de verwijzende rechter is een dergelijke opvatting van de verplichting om een verzekering te sluiten tegen de wettelijke aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van de deelneming aan het verkeer van een motorrijtuig, te ruim en gaat zij verder dan het doel van richtlijn 2009/103, namelijk de bescherming van slachtoffers van verkeersongevallen, vereist.

17 Gelet op de rechtspraak van het Hof over het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen”, zoals dit in het kader van voornoemde richtlijn wordt opgevat, is het namelijk niet gerechtvaardigd om ook aan houders van voertuigen die niet geschikt zijn om aan het verkeer deel te nemen en op grond van besluiten van de bevoegde autoriteiten aan het verkeer zijn onttrokken, de verplichting op te leggen om een overeenkomst inzake verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid te sluiten, aangezien eventuele schade in verband met een dergelijk voertuig geen schade kan vormen die volgt uit de „deelneming aan het verkeer van voertuigen” in de zin van die rechtspraak. Aangezien het risico dat door een dergelijke verzekering wordt gedekt zich dus niet kan voordoen, zou noch de houder van een voertuig dat niet geschikt is om aan het verkeer deel te nemen, noch een persoon die schade lijdt, door deze verzekering worden gedekt, niettegenstaande de sluiting van de verzekeringsovereenkomst en de betaling van de bijbehorende premie. Het gaat dus om een onnodige last. Bovendien is de sanctie bij niet-nakoming van de verplichting om een dergelijke overeenkomst te sluiten streng.

18 Hierop heeft de Sąd Rejonowy w Ostrowie Wielkopolskim besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 3 van [richtlijn 2009/103] aldus worden uitgelegd dat het sluiten van een overeenkomst inzake verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen ook verplicht is wanneer het betrokken voertuig niet geschikt is om aan het verkeer deel te nemen en overeenkomstig het recht en op basis van een besluit van de bevoegde autoriteit tijdelijk aan het verkeer is onttrokken?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

19 Volgens artikel 99 van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, te allen tijde op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen.

20 Deze bepaling dient in de onderhavige zaak te worden toegepast.

21 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 aldus moet worden uitgelegd dat het sluiten van een overeenkomst inzake verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, verplicht is gedurende de periode waarin het betrokken voertuig wegens de technische staat ervan niet geschikt is om aan het verkeer deel te nemen, niet overeenkomstig het toepasselijke nationale recht is ingeschreven en tijdelijk aan het verkeer is onttrokken.

22 Zoals het Hof herhaaldelijk heeft vastgesteld, verplicht artikel 3, eerste alinea, van deze richtlijn, dat in zeer algemene bewoordingen is gesteld, de lidstaten om in hun nationale recht een algemene verplichting tot het verzekeren van motorrijtuigen op te nemen (arresten van 4 september 2018, Juliana, C‑80/17, EU:C:2018:661, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en  29 april 2021, Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny, C‑383/19, EU:C:2021:337, punt 39 ).

23 Elke lidstaat moet er dus, onverminderd de in artikel 5 van deze richtlijn genoemde afwijkingen, voor zorgen dat ieder voertuig dat gewoonlijk op zijn grondgebied is gestald door een verzekeringsovereenkomst is gedekt, zodat de wettelijke aansprakelijkheid waartoe dat voertuig aanleiding kan geven, binnen de grenzen van het Unierecht is gedekt (arresten van 4 september 2018, Juliana, C‑80/17, EU:C:2018:661, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en  29 april 2021, Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny, C‑383/19, EU:C:2021:337, punt 40 ).

24 In dit verband zij eraan herinnerd dat het begrip „voertuigen” in artikel 1, punt 1, van richtlijn 2009/103 is gedefinieerd als „alle rij- of voertuigen die bestemd zijn om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, alsmede al dan niet aan de rij- of voertuigen gekoppelde aanhangwagens en opleggers”.

25 Deze definitie staat los van het gebruik dat van het betrokken voertuig wordt gemaakt of kan worden gemaakt (arresten van 4 september 2018, Juliana, C‑80/17, EU:C:2018:661, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en  29 april 2021, Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny, C‑383/19, EU:C:2021:337, punt 42 ).

26 Bovendien pleit een dergelijke definitie voor een objectieve opvatting van het begrip „voertuigen”, dat losstaat van de bedoeling van de eigenaar van het voertuig of van een andere persoon om het daadwerkelijk te gebruiken (arresten van 4 september 2018, Juliana, C‑80/17, EU:C:2018:661, punt 39 , en  29 april 2021, Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny, C‑383/19, EU:C:2021:337, punt 43 ).

27 Het Hof heeft overigens reeds benadrukt dat de vraag naar de omvang van de verplichting om een verzekering af te sluiten tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, met het oog op de rechtszekerheid vooraf, dat wil zeggen voordat het voertuig mogelijk betrokken raakt bij een ongeval, dient te worden bepaald (arresten van 4 september 2018, Juliana, C‑80/17, EU:C:2018:661, punt 40 , en  29 april 2021, Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny, C‑383/19, EU:C:2021:337, punt 44 ).

28 Het Hof heeft daaruit afgeleid dat het feit dat het in de arresten van 4 september 2014, Vnuk (C‑162/13, EU:C:2014:2146 ); 28 november 2017, Rodrigues de Andrade (C‑514/16, EU:C:2017:908 ), en  20 december 2017, Núñez Torreiro (C‑334/16, EU:C:2017:1007 ), in wezen heeft geoordeeld dat alleen de gevallen waarin het verzekerde voertuig wordt gebruikt als vervoermiddel, waarbij dat gebruik derhalve onder het begrip „deelneming aan het verkeer” in de zin van artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 valt, ertoe kunnen leiden dat de verzekeraar de door dit voertuig veroorzaakte schade vergoedt in het kader van een wettelijke-aansprakelijkheidsverzekering voor deelneming aan het verkeer van dit voertuig, geenszins betekent dat de verplichting om een dergelijke verzekeringsovereenkomst te sluiten moet worden vastgesteld op basis van het daadwerkelijke gebruik van het betrokken voertuig als vervoermiddel op een bepaald moment (arrest van 4 september 2018, Juliana, C‑80/17, EU:C:2018:661, punt 41 ).

29 Gelet op een en ander heeft het Hof geoordeeld dat een voertuig dat is ingeschreven en dus niet rechtmatig aan het verkeer is onttrokken, en dat geschikt is om aan het verkeer deel te nemen, onder het begrip „voertuigen” in de zin van artikel 1, punt 1, van richtlijn 2009/103 valt, en dat derhalve het sluiten van een overeenkomst inzake verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van een motorrijtuig aanleiding kan geven, krachtens artikel 3, eerste alinea, van deze richtlijn verplicht is wanneer het betrokken voertuig nog in een lidstaat is ingeschreven en er nog mee aan het verkeer kan worden deelgenomen, maar uitsluitend overeenkomstig de keuze van de eigenaar, die niet meer van plan is ermee aan het verkeer deel te nemen, op een privéterrein is geparkeerd (arrest van 4 september 2018, Juliana, C‑80/17, EU:C:2018:661, punten 42 en 52 ).

30 Gelet op diezelfde elementen heeft het Hof eveneens geoordeeld dat in beginsel hetzelfde moet gelden voor een voertuig dat in een lidstaat is ingeschreven, zich op een privéterrein bevindt en overeenkomstig de keuze van de houder bestemd is voor de sloop, zelfs wanneer dit voertuig op een bepaald tijdstip wegens de technische staat ervan niet geschikt is om aan het verkeer deel te nemen (arrest van 29 april 2021, Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny, C‑383/19, EU:C:2021:337, punt 47 ).

31 Het Hof heeft evenwel geoordeeld dat, ofschoon uit de inschrijving van een voertuig in beginsel blijkt dat het geschikt is om aan het verkeer deel te nemen en dus om als vervoermiddel te worden gebruikt, niet kan worden uitgesloten dat een ingeschreven voertuig objectief gezien wegens de slechte technische staat ervan definitief ongeschikt is om aan het verkeer deel te nemen. Het Hof heeft dan ook gepreciseerd dat een dergelijk voertuig slechts van de in artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 bedoelde verzekeringsplicht kan worden vrijgesteld indien het overeenkomstig de toepasselijke nationale regeling officieel aan het verkeer is onttrokken (zie in die zin arrest van 29 april 2021, Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny, C‑383/19, EU:C:2021:337, punt 58 ).

32 Het Hof heeft daaruit afgeleid dat een voertuig dat in een lidstaat is ingeschreven, onderworpen blijft aan de in artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 bedoelde verzekeringsplicht zolang het niet overeenkomstig de toepasselijke nationale regeling rechtmatig aan het verkeer is onttrokken (arrest van 29 april 2021, Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny, C‑383/19, EU:C:2021:337, punt 60 ).

33 Uit deze rechtspraak kan duidelijk worden afgeleid dat wanneer een motorrijtuig wegens de technische staat ervan niet geschikt is om aan het verkeer deel te nemen, niet is ingeschreven en bovendien overeenkomstig het toepasselijke nationale recht rechtmatig aan het verkeer is onttrokken, dit voertuig niet onderworpen is aan de verzekeringsplicht van artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103. Een dergelijke rechtmatige onttrekking aan het verkeer toont immers objectief aan dat het betrokken voertuig niet aan het verkeer mag deelnemen, derhalve niet kan worden gebruikt als vervoermiddel en dus niet de hoedanigheid van „voertuig” in de zin van artikel 1, punt 1, van richtlijn 2009/103 heeft (zie naar analogie arrest van 29 april 2021, Ubezpieczeniowy Fundusz Gwarancyjny, C‑383/19, EU:C:2021:337, punten 58 en 59 ). Het feit dat deze intrekking tijdelijk is, doet in dit verband niet ter zake, aangezien niets erop wijst dat een dergelijke omstandigheid afbreuk doet aan de doeltreffendheid van de onttrekking van het betrokken voertuig aan het verkeer tijdens de duur daarvan.

34 Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 aldus moet worden uitgelegd dat het sluiten van een overeenkomst inzake verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, niet verplicht is gedurende de periode waarin het betrokken voertuig wegens de technische staat ervan niet geschikt is om aan het verkeer deel te nemen, niet is ingeschreven, en overeenkomstig het toepasselijke nationale recht tijdelijk aan het verkeer is onttrokken.

Kosten

35 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Het Hof (Tiende kamer) beslist:

Artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, moet aldus worden uitgelegd dat het sluiten van een overeenkomst inzake verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, niet verplicht is gedurende de periode waarin het betrokken voertuig wegens de technische staat ervan niet geschikt is om aan het verkeer deel te nemen, niet is ingeschreven, en overeenkomstig het toepasselijke nationale recht tijdelijk aan het verkeer is onttrokken.

ondertekeningen