Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 30 juli 2021

1. Prejudiciële vragenBevoegdheid van het HofUitlegging van het nationale rechtDaarvan uitgesloten

(Art. 267 VWEU)

(zie punt 13)

2. Gerechtelijke procedureBeroep dat door een natuurlijke of rechtspersoon tegen een lidstaat is ingesteld om schadevergoeding en erkenning als politiek vervolgde persoon te verkrijgenOnbevoegdheid van de UnierechterNiet-ontvankelijkheid

(zie punt 14)

3. Beroep wegens nalatenNatuurlijke personen of rechtspersonenNalaten dat vatbaar is voor beroepUitblijven van een standpunt van het Parlement en de Commissie over de vaststelling van een nationale regeling tot bestraffing van de niet-naleving van het Unierecht door bepaalde actorenKennelijke niet-ontvankelijkheid

(Art. 265, derde alinea, VWEU)

(zie punt 15)

4. Prejudiciële vragenBevoegdheid van het HofGrenzenVerzoek tot uitlegging van het Handvest van de grondrechten van de UnieVoorwerp van het nationale geding dat geen enkel aanknopingspunt met het Unierecht heeftKennelijke onbevoegdheid van het Hof

(Art. 6, lid 1, VEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 51, leden 1 en 2; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 53, lid 2)

(zie punten 16, 17)

Dictum

1. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te beslissen op het beroep voor zover dit strekt tot veroordeling van Roemenië tot vergoeding van de schade die XX e.a., leden van de Uniune Revoluţionarilor din România, stellen te hebben geleden, en tot hun erkenning als politiek vervolgden in Roemenië.

2. Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard voor zover het strekt tot vaststelling van het vermeende nalaten van het Europees Parlement en de Europese Commissie.

3. XX e.a., leden van de Uniune Revoluţionarilor din România, dragen hun eigen kosten.