Home

Zaak T-413/20: Beroep ingesteld op 3 juli 2020 — Norddeutsche Landesbank — Girozentrale/GAR

Zaak T-413/20: Beroep ingesteld op 3 juli 2020 — Norddeutsche Landesbank — Girozentrale/GAR

17.8.2020

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 271/54


Beroep ingesteld op 3 juli 2020 — Norddeutsche Landesbank — Girozentrale/GAR

(Zaak T-413/20)

(2020/C 271/69)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Norddeutsche Landesbank — Girozentrale (vertegenwoordigers: D. Flore en J. Seitz, advocaten)

Verwerende partij: gemeenschappelijke afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

het besluit van verweerder van 15 april (SRB/ES/2020/24), met inbegrip van de bijlagen betreffende de berekening van de vooraf te betalen bijdrage aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds voor 2020 en de berekeningsdetails, voor zover zij voor verzoekster van belang zijn, nietig verklaren, en

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zeven middelen aan.

1.

Schending van het recht om te worden gehoord

Verweerder heeft verzuimd verzoekster te horen alvorens het bestreden besluit vast te stellen, waardoor artikel 41, leden 1 en 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”) is geschonden.

2.

Schending van procedureregels

Het bestreden besluit schendt de algemene procedurele vereisten die voortvloeien uit artikel 41 van het Handvest, uit artikel 298 VWEU, uit de algemene rechtsbeginselen en uit het intern reglement van verweerder.

Het is onder meer niet mogelijk voor verzoekster om na te gaan of bij het bestreden besluit de minimale termijn die voor de schriftelijke procedure geldt, is gerespecteerd.

3.

Ontoereikende motivering van het bestreden besluit

Het bestreden besluit bevat geen afdoende motivering; met name ontbreken de motivering van de individuele gevallen en de uiteenzetting van de fundamentele overwegingen in het kader van de evenredigheid/beoordelingsmarge.

De berekening van de jaarlijkse bijdrage is bovendien niet begrijpelijk.

Een regularisatie van het motiveringsgebrek door het besluit van de Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht (Duitse federale autoriteit voor toezicht op de financiële dienstverrichtingen) is om juridische en feitelijke redenen uitgesloten.

4.

Schending van het fundamentele recht op doeltreffende rechterlijke bescherming (artikel 47, lid 1, van het Handvest) doordat het bestreden besluit niet kon worden geverifieerd

De ontoereikende motivering van het bestreden besluit maakt volgens verzoekster de rechterlijke toetsing aanzienlijk moelijker. In dit verband stelt verzoekster dat het voor haar praktisch onmogelijk is om de middelen gedetailleerd uiteen te zetten en de gronden te betwisten waarop het bestreden besluit is vastgesteld.

Verweerder heeft in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, dat inhoudt dat de partijen zowel de feitelijke als de juridische omstandigheden moeten kunnen bespreken die voor de uitkomst van de procedure bepalend zijn.

5.

De toepassing van de IPS (Institutional Protection Scheme)-indicator van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 (1) van de Commissie schendt hogere rechtsregels

De Commissie heeft bij de vaststelling van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 als gedelegeerde handeling in de zin van artikel 290 VWEU geen beoordelingsmarge gekregen, hetgeen heeft geleid tot beperkte rechterlijke toetsing. Hetzelfde geldt voor de toepassing van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 door verweerder.

Bij de toepassing van de IPS-indicator was de consequentie van verzoeksters lidmaatschap van een institutioneel protectiestelsel als belangrijk criterium voor de vaststelling bekend. Meer in het bijzonder was de indeling in drie cellen en het toekennen aan verzoekster van het hoogste risicoprofiel daar rechtens onjuist.

Overeenkomstig artikel 6, lid 5, tweede zin, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 heeft verweerder bij de vaststelling van de bijdrage ook de waarschijnlijkheid in aanmerking moeten nemen dat de betrokken instelling in afwikkeling komt te verkeren en de daaruit voortvloeiende waarschijnlijkheid dat de instelling van de afwikkelingsfinanciering zal gebruikmaken.

Verweerder heeft bij de indeling in cellen en de toewijzing van de aanpassingsfactor voor de IPS-indicator ook het evenredigheidsbeginsel miskend.

6.

De toepassing van de risicoaanpassingsmultiplicator van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 schendt hogere rechtsregels

De toepassing door verweerder van de overeenkomstig stap 6 van bijlage I en artikel 9, lid 3, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 vast te stellen risicoaanpassingsmultiplicator schendt het vereiste van de benadering naargelang het risicoprofiel.

De vaststelling van de risicoaanpassingsmultiplicator op een waarde van 1,388146345995 of 1,384564814222 vormt ook een schending van de in artikel 16 van het Handvest vervatte vrijheid van ondernemerschap van verzoekster.

7.

Subsidiair: artikel 7, lid 4, tweede zin, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 schendt hogere rechtsregels

Artikel 7, lid 4, tweede zin, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 is onwettig, aangezien de aanpassing van de IPS-indicator door de risico-indicator “handelsactiviteiten, blootstellingen buiten de balanstelling, derivaten, complexiteit en afwikkelbaarheid” overeenkomstig artikel 7, lid 4, tweede zin, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 in strijd is met het in artikel 113, lid 7, van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) vastgestelde coherentiebeginsel binnen een institutioneel protectiestelsel en bijgevolg leidt tot een ongerechtvaardigde verschillende behandeling van verschillende instellingen die deel uitmaken van een institutioneel protectiestelsel.

Artikel 7, lid 4, tweede zin, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 is ook in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat de in artikel 7, lid 4, eerste zin, onder a), van die gedelegeerde verordening bedoelde deelrisico-indicatoren meermaals in aanmerking zijn genomen.


(1) Gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB 2015, L 11, blz. 44).

(2) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012 (PB 2013, L 176, blz. 1).