Home

Zaak T-519/20: Beroep ingesteld op 13 augustus 2020 — LP/Parlement

Zaak T-519/20: Beroep ingesteld op 13 augustus 2020 — LP/Parlement

19.10.2020

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 348/23


Beroep ingesteld op 13 augustus 2020 — LP/Parlement

(Zaak T-519/20)

(2020/C 348/33)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: LP (vertegenwoordigers: J. Bosquet en G. Op de Beeck, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

het besluit tot weigering van de aanwerving van verzoeker als geaccrediteerd parlementair medewerker in het Europees Parlement van het tot aanstelling bevoegd gezag van 22 oktober 2019 (eerste bestreden besluit), nietig verklaren;

het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 14 mei 2020 tot afwijzing van de klacht die verzoeker had ingediend met toepassing van artikel 90, lid 2, van het Ambtenarenstatuut tegen het eerste bestreden besluit (tweede bestreden besluit), nietig verklaren;

verweerder te verwijzen in de kosten.

Middel en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker één middel aan.

Enig middel: schending van artikel 128, lid 2, onder c), van de Regeling van toepassing op andere personeelsleden van de Europese Unie, en artikel 41, leden 1 en 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Schending van artikel 128, lid 2, onder c), van de Regeling van toepassing op andere personeelsleden van de Europese Unie doordat het Europees Parlement dit artikel ten onrechte aldus uitlegt dat het beschikken over een blanco strafregister een vereiste is. Dit artikel heeft echter betrekking op functie-gerelateerde waarborgen, waarbij een vermelding in het uittreksel uit het strafregister maar relevant is wanneer zij van aard is afbreuk te doen aan een functiegerichte karakteristiek of van aard is een impact te hebben op de concrete beroepsuitoefening. De motivering van de bestreden besluiten is strijdig met voornoemd artikel aangezien verweerder in het tweede bestreden besluit bevestigt dat er geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging is voor de ordentelijke uitoefening van de functie aangezien er louter sprake is van “twijfels” inzake de morele integriteit van verzoeker.

Schending van artikel 41, leden 1 en 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het daarin opgenomen zorgvuldigheidsbeginsel omdat het Europees Parlement niet alle relevante elementen in aanmerking heeft genomen bij zijn beoordeling in het kader van de aanwerving van verzoeker. Er werd geen rekening gehouden met de vertrouwensband met het betrokken Europees Parlementslid en met het feit dat verzoeker reeds parlementair medewerker is in het parlement van een van de deelstaten van België. Tevens miskent het Europees Parlement de schulderkenning in de klacht van verzoeker door te oordelen dat hij verantwoordelijkheidszin zou ontberen door het op het uittreksel uit het strafregister vermelde misdrijf te relativeren. De bestreden besluiten zijn dan ook gebrekkig gemotiveerd.