Home

Zaak T-569/20: Beroep ingesteld op 7 september 2020 — Stichting Comité N 65 Ondergronds Helvoirt/Commissie

Zaak T-569/20: Beroep ingesteld op 7 september 2020 — Stichting Comité N 65 Ondergronds Helvoirt/Commissie

9.11.2020

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 378/40


Beroep ingesteld op 7 september 2020 — Stichting Comité N 65 Ondergronds Helvoirt/Commissie

(Zaak T-569/20)

(2020/C 378/51)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Stichting Comité N 65 Ondergronds Helvoirt (Helvoirt, Nederland) (vertegenwoordigers: T. Malfait en A. Croes, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Commissie van 6 juli 2020 waarbij het verzoek van verzoekster tot interne herziening van het besluit tot afsluiting van het dossier CHAP (2019) 2512 op grond van artikel 2, lid 2, van verordening (EU) nr. 1367/2006 niet-ontvankelijk wordt verklaard, nietig verklaren;

het dossier terugsturen naar de Commissie opdat zij het ontvankelijk zou verklaren en inhoudelijk zou beoordelen;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij twee middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 1 en artikel 9, leden 2 en 3, van het Verdrag van Aarhus, artikel 216 VWEU, artikel 1, lid 1, onder d), artikel 2, lid 1, onder g) en lid 2, en artikel 10 van verordening (EU) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (hierna: “Aarhus-verordening”).

De Commissie oordeelt in het bestreden besluit dat verzoeksters verzoek tot herziening niet-ontvankelijk is omdat dit verzoek betrekking zou hebben op een administratieve handeling die is verricht door de Commissie als administratief toezichtsorgaan. Dergelijke handelingen worden in artikel 2, lid 1, onder g), van de Aarhus-verordening uitgesloten van het toepassingsgebied van de herzieningsprocedure van artikel 10 van de Aarhus-verordening. Dit besluit is onwettig omdat het verzoek tot herziening betrekking heeft op een besluit van de Commissie genomen in het kader van een klachtenprocedure, waarbij zij een louter interpretatief standpunt inneemt en aldus niet optreedt als toezichtsorgaan (zoals bijvoorbeeld in een inbreukprocedure). Het besluit valt dus wel binnen het materiële toepassingsgebied van de herzieningsprocedure van artikel 10 van de Aarhus-verordening.

De Commissie schendt met haar besluit tot niet-ontvankelijkheid de doelstellingen van de Aarhus-verordening en het Verdrag van Aarhus, in het bijzonder het waarborgen van een doeltreffende toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden.

Subsidiair: mocht toch worden geoordeeld dat op basis van artikel 2, lid 1, onder g), van de Aarhus-verordening een besluit van de Commissie naar aanleiding van een klacht niet valt binnen het toepassingsgebied van de herzieningsprocedure van artikel 10 van de Aarhus-verordening (quod non), dan moet worden geoordeeld dat artikel 10, juncto artikel 2, lid 1, onder g), van de Aarhus-verordening in strijd is met het Verdrag van Aarhus en bijgevolg bij wijze van exceptie van onwettigheid buiten toepassing moet worden gelaten.

2.

Tweede middel: schending van artikel 5 van het Verdrag van Aarhus, de artikelen 2 en 8 EVRM, de artikelen 2 en 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 3, lid 3, artikel 9, artikel 168, lid 1, en artikel 191, leden 1 en 2, VWEU, en de artikelen 6, 7, 23 en bijlagen III en XI, punt B, van richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (hierna: “Luchtkwaliteitsrichtlijn”).

De Commissie gaat in het bestreden besluit niet over tot een inhoudelijke beoordeling en miskent hiermee dat de Nederlandse overheid de luchtkwaliteit langs drukke wegen die bebouwde omgevingen doorkruisen (zoals bijvoorbeeld in Helvoirt), steeds beoordeelt op meer dan 10 meter van de wegrand waardoor de normoverschrijdingen van de luchtverontreiniging op deze locaties niet worden geregistreerd, met de gekende gevaren voor de volksgezondheid tot gevolg. Deze praktijk van de Nederlandse overheid is strijdig met bijlage III, deel C, van de Luchtkwaliteitsrichtlijn waarin de beoordeling van de luchtkwaliteit en de plaatsing van de bemonsteringspunten worden beschreven, en in het bijzonder wordt bepaald dat deze beoordeling dient te gebeuren op niet meer dan 10 meter van de wegrand voor zover dit mogelijk is.

De Commissie miskent ook dat de Nederlandse overheid de betrokken omgeving van Helvoirt kwalificeert als een buitenstedelijk gebied, terwijl er wel degelijk sprake is van een stedelijke omgeving, en dat aldus de verkeerde modelleringstechnieken worden toegepast. Dit heeft eveneens tot gevolg dat de normoverschrijdingen van de luchtverontreiniging niet worden vastgesteld.

Verder miskent de Commissie ook dat door deze onrechtmatige praktijk niet alleen geen overschrijdingen worden geregistreerd, maar dat bijgevolg ook voor de omgeving van Helvoirt nog geen luchtkwaliteitsplan werd opgesteld hoewel de Nederlandse overheid hiertoe verplicht is op basis van artikel 23, lid 1, van de Luchtkwaliteitsrichtlijn.

Tot slot miskent de Commissie dat de Nederlandse overheid door deze onrechtmatige praktijk niet alleen het recht van elke Unieburger op toegang tot correcte milieu-informatie aantast, maar ook het recht van elke Unieburger op leven en een goede gezondheid.