Home

Zaak C-22/21: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 september 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court — Ierland) — SRS, AA / Minister for Justice and Equality [Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2004/38/EG – Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden – Artikel 3, lid 2, eerste alinea, onder a) – Begrip “andere familieleden die inwonen bij de burger van de Unie die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet” – Beoordelingscriteria]

Zaak C-22/21: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 september 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court — Ierland) — SRS, AA / Minister for Justice and Equality [Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2004/38/EG – Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden – Artikel 3, lid 2, eerste alinea, onder a) – Begrip “andere familieleden die inwonen bij de burger van de Unie die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet” – Beoordelingscriteria]

31.10.2022

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 418/6


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 september 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court — Ierland) — SRS, AA / Minister for Justice and Equality

(Zaak C-22/21) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2004/38/EG - Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden - Artikel 3, lid 2, eerste alinea, onder a) - Begrip “andere familieleden die inwonen bij de burger van de Unie die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet” - Beoordelingscriteria)

(2022/C 418/08)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: SRS, AA

Verwerende partij: Minister for Justice and Equality

Dictum

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, onder a), van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG,

moet aldus worden uitgelegd dat:

het begrip “andere familieleden die inwonen bij de burger van de Unie die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet” in deze bepaling slaat op personen die met deze burger een relatie van afhankelijkheid hebben die gebaseerd is op een nauwe, duurzame persoonlijke band die is ontstaan in hetzelfde huishouden en in het kader van een gemeenschappelijk huiselijk leven dat verder gaat dan eenvoudigweg tijdelijk samenwonen om louter praktische redenen.


(1)PB C 138 van 19.4.2021.