2. Erkenning van het certificaat van onbruikbaarmaking
70.
Het tweede deel van de tweede vraag betreft de verplichte erkenning door een lidstaat van het certificaat van onbruikbaarmaking dat is afgegeven door de controlerende entiteit van een andere lidstaat.
71.
De algemene regel is dat onbruikbaar gemaakte vuurwapens enkel naar een andere lidstaat mogen worden overgebracht indien zij zijn voorzien van de gemeenschappelijke unieke markering en vergezeld gaan van een certificaat van onbruikbaarmaking.
72.
Ingevolge artikel 7, lid 2, van uitvoeringsverordening 2015/2403 „erkennen [de lidstaten] de door een andere lidstaat afgegeven certificaten van onbruikbaarmaking als deze voldoen aan de voorschriften van deze verordening”.(25)
73.
Dat artikel is weliswaar prescriptief geformuleerd – „[d]e lidstaten erkennen” (cursivering van mij) –, maar het gebod wordt onmiddellijk genuanceerd doordat het aan de voorwaarde is gebonden dat de certificaten voldoen aan „de voorschriften van deze verordening”.
74.
De erkenning van het certificaat door een andere lidstaat dan die van de afgevende entiteit is derhalve noch automatisch, noch onvoorwaardelijk. Het tegendeel is het geval: die erkenning zal alleen plaatsvinden wanneer het certificaat voldoet aan de voorschriften van uitvoeringsverordening 2015/2403, die zowel formeel als materieel van aard kunnen zijn:
-
De formele voorschriften hebben betrekking op het te gebruiken modelformulier (certificaat van onbruikbaarmaking in bijlage III bij de uitvoeringsverordening) en de bevoegdheid van de controlerende entiteit die het heeft afgegeven. Het certificaat wordt overgelegd aan de bevoegde autoriteit van de staat van ontvangst, zodat deze zich ervan kan vergewissen dat het is afgegeven door een door de staat van herkomst aangewezen controlerende entiteit.
-
De materiële voorschriften hebben betrekking op de bewerkingen voor de onbruikbaarmaking van vuurwapens, die moeten voldoen aan de technische specificaties van bijlage I bij de uitvoeringsverordening. Bij de controle, door de autoriteiten van de staat van ontvangst, of die specificaties in de staat van herkomst in acht zijn genomen, kunnen zich echter bepaalde problemen voordoen. De materiële voorschriften worden in de vragen van de verwijzende rechter weliswaar niet genoemd(26), maar kunnen in mijn optiek in de redenering worden betrokken teneinde op adequate wijze de beginselen en belangen af te bakenen die in deze zaak aan de orde zijn.
75.
Op het eerste gezicht zou kunnen worden gedacht dat de intracommunautaire handel in onbruikbaar gemaakte vuurwapens moet worden geschaard onder het klassieke stelsel van wederzijdse erkenning dat van toepassing is op soortgelijke documenten in het kader van het verkeer van goederen en het verrichten van diensten.
76.
Deze gelijkstelling dient volgens mij echter te worden genuanceerd.
77.
In de eerste plaats wordt in richtlijn 2008/51 onderstreept dat in die richtlijn „een evenwicht tot stand [wordt gebracht] tussen enerzijds de verplichting een zekere mate van vrij verkeer voor bepaalde vuurwapens binnen de Europese Gemeenschap te waarborgen, en anderzijds de noodzaak deze vrijheid in te perken door bepaalde […] beveiligingsmaatregelen […]”.(27)
78.
In artikel 12, lid 3, van richtlijn 91/477, in de oorspronkelijke bewoordingen ervan, werd reeds tot uiting gebracht dat de beperkingen op het vrije verkeer van vuurwapens doelbewust waren ingevoerd en dat „[d]oor middel van overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van nationale documenten […] twee of meer lidstaten voor het reizen met een vuurwapen op hun grondgebied een soepeler regeling [kunnen] vaststellen dan die van dit artikel”.
79.
In de tweede plaats contrasteert de regeling van het intracommunautaire verkeer van vuurwapens, waarvoor voornoemde richtlijn „een geharmoniseerd minimumkader invoert”(28), met andere regels die zijn gericht op de volledige harmonisatie van het grensoverschrijdende verkeer van goederen waarvan de overbrenging bepaalde risico’s met zich mee kan brengen.
80.
In deze laatste gevallen prevaleert het beginsel van het vrije verkeer, op grond waarvan het de lidstaten verboden is om het in de handel brengen of de ingebruikneming van voorwerpen die aan de toepasselijke regel voldoen op hun grondgebied te verbieden, te beperken of te belemmeren.
81.
Zelfs in een volledig geharmoniseerd kader worden aan de nationale autoriteiten bepaalde bevoegdheden toegekend voor het verrichten van een controle achteraf om systeemfouten of -anomalieën op te sporen. Daartoe is een reeks vrijwaringsclausules ontworpen waarmee, doordat een proces wordt geïnitieerd waarbij de Commissie en alle lidstaten betrokken zijn, een gebrekkige werking op het niveau van de Unie kan worden voorkomen of gecorrigeerd.(29)
82.
Dat dergelijke controlebevoegdheden, wat onbruikbaar gemaakte wapens betreft, in richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/51, en in uitvoeringsverordening 2015/2403 niet specifiek aan de lidstaten worden toegekend, kan worden verklaard door het feit dat zij niet onontbeerlijk zijn, juist vanwege de beperkingen waaraan het gewone verkeer van die wapens reeds is onderworpen.
83.
Wanneer wapens tussen lidstaten worden overgebracht, voert de autoriteit van de ontvangende staat een volledige controle op de wapens uit voordat zij deze definitief op haar grondgebied toelaat. De bevoegdheid om dat te doen vloeit voort uit richtlijn 91/477.
84.
Volgens artikel 14, eerste streepje, van richtlijn 91/477 moeten „[d]e lidstaten […] bepalingen [vaststellen] om de binnenkomst […] van een vuurwapen [op hun grondgebied te verbieden], behalve in de omstandigheden en met inachtneming van de voorwaarden die in de artikelen 11 en 12 zijn genoemd”.(30)
85.
Die twee artikelen regelen het verkeer van de verschillende typen vuurwapens binnen de Unie, dat is onderworpen aan een ingewikkelde procedure (artikel 11)(31) of, in het geval van het voorhanden hebben ervan tijdens een reis door twee of meer lidstaten, aan het verkrijgen van een vergunning van die lidstaten (artikel 12).
86.
Zoals ter terechtzitting is opgemerkt, moeten in het kader van de procedure voor de overbrenging van onbruikbaar gemaakte vuurwapens binnen de Unie die vuurwapens en de certificaten van onbruikbaarmaking ervan worden overgelegd aan de autoriteiten van de staat van ontvangst, die de wapens en certificaten in elk geval moeten onderzoeken om na te gaan of die met elkaar overeenstemmen en voldoen aan de voorgeschreven vereisten.(32)
87.
In die procedure van aangifte en overlegging (die verenigbaar is met het relatief vrije verkeer van vuurwapens, dat is onderworpen aan beperkingen wegens het evidente gevaar dat eraan verbonden is) zullen de autoriteiten van de ontvangende staat hun ogen niet kunnen sluiten wanneer op het eerste gezicht duidelijk is dat bepaalde certificaten niet voldoen aan de vereisten van uitvoeringsverordening 2015/2403.
88.
In dergelijke situaties kunnen die autoriteiten, wanneer zij zwaarwegende redenen hebben om te vermoeden dat de door een controlerende entiteit van de staat van herkomst afgegeven certificaten niet aan de genoemde vereisten voldoen, de nodige controles uitvoeren (met inbegrip van een verzoek om bijstand uit hoofde van artikel 4 van uitvoeringsverordening 2015/2403) en de betrokken certificaten niet erkennen indien de vastgestelde gebreken ernstig zijn.(33)
89.
Nu zou men kunnen menen dat onbruikbaar gemaakte wapens, aangezien die niet onder het begrip „vuurwapen” vallen, niet zijn onderworpen aan die procedures voor de overbrenging ervan van een lidstaat naar een andere lidstaat. Volgens mij zijn zij dat echter om verschillende redenen wél:
-
Elk wapen bevat bepaalde „essentiële onderdelen”. De onbruikbaarmaking heeft juist tot doel om te waarborgen „dat alle essentiële onderdelen van het vuurwapen voorgoed onbruikbaar worden gemaakt en onmogelijk [kunnen worden] verwijderd, vervangen of aangepast”.(34)
-
Sommige van die essentiële onderdelen vormen zelf een vuurwapen in de zin van artikel 1, lid 1 ter, van richtlijn 91/477, waarin is opgenomen wat oorspronkelijk was bepaald in bijlage I, deel II, afdeling B.
-
In deze context valt moeilijk te betwisten dat de bevoegde autoriteit van de staat van ontvangst bevoegd is om onbruikbaar gemaakte wapens te inspecteren en aan te merken als dragers van „essentiële onderdelen van vuurwapens”, waarvan zij ook de neutralisatie moet vaststellen.
90.
Kortom, de door de autoriteiten van de staat van ontvangst uitgevoerde verificatie of het certificaat van controle van de onbruikbaarmaking van de wapens voldoet aan de afdwingbare – formele en materiële – vereisten, zorgt ervoor dat het risico wordt weggenomen en de openbare veiligheid kan worden beschermd: de wapens zullen zijn grondgebied niet als onbruikbaar gemaakte wapens binnenkomen tot is vastgesteld dat zij daadwerkelijk onbruikbaar zijn gemaakt.