1.
Eerste deel
53.
Artikel 2, onder k), van richtlijn 2011/95 definieert een minderjarige of, met andere woorden, een kind als „een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar”.
54.
Artikel 24, lid 2, en artikel 51, lid 1, van het Handvest bevestigen de fundamentele aard van de rechten van het kind en het vereiste dat de lidstaten deze rechten eerbiedigen wanneer zij het Unierecht ten uitvoer brengen. Derhalve dient richtlijn 2011/95 te worden uitgelegd en toegepast in het licht van artikel 24, lid 2, van het Handvest.(55) Dat wordt weerspiegeld in overweging 16 van richtlijn 2011/95, waarin is vermeld dat deze richtlijn de toepassing van onder andere artikel 24 van het Handvest tracht te bevorderen, en in overweging 18 ervan, waarin is vermeld dat het belang van het kind, wanneer de lidstaten die richtlijn uitvoeren, een van de hoofdoverwegingen van die lidstaten dient te zijn, overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989(56). Bij de beoordeling van het belang van het kind dienen de lidstaten met name terdege rekening te houden met het beginsel van eenheid van het gezin, het welzijn en de sociale ontwikkeling van het kind, overwegingen van veiligheid en de opvattingen van het kind, met inachtneming van zijn leeftijd en niveau van maturiteit.
55.
Artikel 4, lid 3, onder c), van richtlijn 2011/95 vereist dat een verzoek om internationale bescherming op individuele basis wordt beoordeeld, waarbij rekening wordt gehouden met de situatie en persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, waartoe factoren behoren zoals achtergrond, geslacht en leeftijd, teneinde te beoordelen of op basis van die persoonlijke omstandigheden, de daden waaraan die persoon blootgesteld is of blootgesteld zou kunnen worden, met vervolging of ernstige schade overeenkomen. In artikel 9, lid 2, onder f), ervan is vermeld dat daden van vervolging onder meer de vorm kunnen aannemen van daden van kindspecifieke aard.(57)
56.
Gelet op de voorgaande overwegingen, en zoals in de rechtspraak van het Hof is aangegeven(58), moet het belang van het kind mijns inziens worden vastgesteld op individuele basis en worden betrokken bij de beoordeling van verzoeken om internationale bescherming, met inbegrip van volgende verzoeken.
57.
De Nederlandse regering heeft aangevoerd dat de Nederlandse bevoegde autoriteiten voldoende rekening houden met de belangen van het kind, omdat deze belangen op passende wijze worden weerspiegeld in alle procedurele aspecten van de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming in verband met of met betrekking tot kinderen, bijvoorbeeld door het gebruik van kindvriendelijke ondervragingsprocedures.(59)
58.
De toepassing van kindvriendelijke procedurele waarborgen is van groot praktisch belang. Toch bevatten artikel 24 van het Handvest, de artikelen 3, 9, 12 en 13 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, waarop die bepaling van het Handvest is gebaseerd, richtlijn 2011/95 of de rechtspraak van het Hof niets dat aangeeft dat de belangen van het kind niet zouden moeten worden betrokken bij de beoordeling van de inhoud van verzoeken in verband met kinderen. In artikel 24, lid 2, van het Handvest zelf is bepaald dat bij „alle” handelingen in verband met kinderen „rekening wordt gehouden” met de belangen van het kind.(60) Volgens de rechtspraak van het Hof maakt alleen een algemene en grondige beoordeling van de situatie van een kind het mogelijk te bepalen wat het belang van dat kind is.(61) In dit verband kan advies van een deskundige nuttig of zelfs noodzakelijk zijn. De Commissie herinnert er terecht aan dat de lidstaten er volgens artikel 10, lid 3, van richtlijn 2013/32 op toezien dat de beslissingen over verzoeken om internationale bescherming zijn gebaseerd op een deugdelijk onderzoek en dat het personeel dat de verzoeken behandelt en daarover beslist, de mogelijkheid heeft om, telkens wanneer dat nodig is, advies te vragen van deskundigen over onder andere kindgerelateerde kwesties.(62)
59.
Daaraan wens ik toe te voegen dat ingeval zich een relevante en materiële verandering heeft voorgedaan in de omstandigheden of de gezondheid van een kind tussen de datum van de beoordeling van zijn eerste verzoek en die van zijn volgende verzoek om internationale bescherming, een nieuwe beoordeling van de belangen van het kind passend kan zijn teneinde deze vast te stellen.(63)
60.
Beslissingen inzake wanneer en hoe precies dergelijke aangelegenheden beoordeeld moeten worden en in aanmerking moeten worden genomen, zijn kwesties die onder de uitoefening van de procedurele autonomie van de lidstaten vallen, met dien verstande dat het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel moeten worden geëerbiedigd.(64)
61.
Derhalve is een beoordeling van de belangen vereist om te kunnen beslissen op het verzoek om internationale bescherming van een minderjarige of op een verzoek dat een minderjarige betreft of aanzienlijke gevolgen voor hem met zich meebrengt(65) en dat voldoet aan de vereisten van richtlijn 2011/95, gelezen in samenhang met artikel 24, lid 2, en artikel 51, lid 1, van het Handvest. In een dergelijke passende beoordeling kan rekening worden gehouden met aspecten zoals de chronologische leeftijd, de ontwikkelingsleeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheden, de gezinssituatie, de opleiding en de fysieke en mentale gezondheid van het kind.(66)
62.
In dat verband ben ik het eens met de opmerkingen van de Tsjechische, de Hongaarse en de Nederlandse regering dat de belangen van het kind slechts één overweging zijn in de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming, zij het een van het allergrootste belang. Het is belangrijk om in herinnering te brengen dat de doelstelling van richtlijn 2011/95 bestaat in het identificeren van personen die, gedwongen door de omstandigheden, daadwerkelijk en terecht internationale bescherming in de Europese Unie behoeven. Internationale bescherming is louter beschikbaar voor vluchtelingen en voor personen die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, zoals gedefinieerd in artikel 2, onder d) en f), ervan. Binnen dit rechtskader moeten de bevoegde autoriteiten het belang van het kind als een van de hoofdoverwegingen nemen(67), en zou het in strijd zijn met de algemene opzet en de doelstellingen van richtlijn 2011/95 om de vluchtelingenstatus en subsidiairebeschermingsstatus toe te kennen aan derdelanders die zich in situaties bevinden die geen enkel verband houden met de logica van de internationale bescherming.(68)
63.
Bij wijze van illustratie van een verzoek om internationale bescherming waarbij het belang van het kind bijzonder belangrijk is, denk ik aan omstandigheden waarin de specifieke geestelijke of lichamelijke kwetsbaarheden van het kind aangeven dat daden die niet als daden van vervolging zouden worden beschouwd indien zij een ander kind zouden betreffen dat niet aan dergelijke kwetsbaarheden lijdt, of een volwassene, in het licht van andere relevante omstandigheden, zoals de beschikbaarheid van ondersteuning door de familie in het land van herkomst, grotere gevolgen voor dat kind zouden hebben, zodat deze daden zouden neerkomen op daden van vervolging in de zin van artikel 9 van richtlijn 2011/95. Het belang van het kind is ook bijzonder relevant bij kindspecifieke vormen van vervolging.(69)
64.
Een dergelijke situatie kan duidelijk worden onderscheiden van de omstandigheden die hebben geleid tot het arrest M’Bodj(70), waarin het Hof heeft geoordeeld dat het ontbreken van adequate gezondheidszorg in het land van herkomst van een verzoeker niet met een onmenselijke of vernederende behandeling overeenkomt, tenzij aan een verzoeker die aan een ernstige ziekte lijdt opzettelijk medische zorg wordt geweigerd, en dat een lidstaat geen bepalingen mag vaststellen of handhaven op grond waarvan aan een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt de subsidiairebeschermingsstatus wordt toegekend op grond dat hij het risico loopt dat zijn gezondheidstoestand verslechtert omdat in zijn land van herkomst geen adequate behandeling voorhanden is.
65.
Wederom staat het aan de bevoegde autoriteiten, en uiteindelijk aan de nationale rechters, om al deze kwesties in de context van individuele verzoeken om internationale bescherming te beoordelen.