Home

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 maart 2023.#Europese Commissie tegen Ana Calhau Correia de Paiva.#Hogere voorziening – Regeling van het taalgebruik – Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14 – Aankondiging van een vergelijkend onderzoek – Beperking van de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans – Niet‑plaatsing op de reservelijst – Exceptie van onwettigheid van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek – Ontvankelijkheid.#Zaak C-511/21 P.

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 maart 2023.#Europese Commissie tegen Ana Calhau Correia de Paiva.#Hogere voorziening – Regeling van het taalgebruik – Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14 – Aankondiging van een vergelijkend onderzoek – Beperking van de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans – Niet‑plaatsing op de reservelijst – Exceptie van onwettigheid van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek – Ontvankelijkheid.#Zaak C-511/21 P.

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

16 maart 2023 (*)

„Hogere voorziening – Regeling van het taalgebruik – Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14 – Aankondiging van een vergelijkend onderzoek – Beperking van de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans – Niet‑plaatsing op de reservelijst – Exceptie van onwettigheid van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek – Ontvankelijkheid”

In zaak C‑511/21 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 19 augustus 2021,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Melo Sampaio, B. Schima en L. Vernier als gemachtigden,

rekwirante,

andere partij in de procedure:

Ana Calhau Correia de Paiva, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door D. Rovetta en V. Villante, avvocati,

verzoekster in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal, kamerpresident, K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend rechter van de Tweede kamer, M. L. Arastey Sahún (rapporteur), F. Biltgen en J. Passer, rechters,

advocaat‑generaal: L. Medina,

griffier: M. Longar, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 september 2022,

gehoord de conclusie van de advocaat‑generaal ter terechtzitting van 17 november 2022,

het navolgende

Arrest

1 Met haar hogere voorziening verzoekt de Europese Commissie om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 9 juni 2021, Calhau Correia de Paiva/Commissie (T‑202/17, EU:T:2021:323; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14 van 23 juni 2016 tot afwijzing van het verzoek tot heronderzoek dat Ana Calhau Correia de Paiva had ingediend na haar uitsluiting van de reservelijst van dat vergelijkend onderzoek (hierna: „litigieus besluit”), nietig heeft verklaard.

Voorgeschiedenis van het geding

2 De voorgeschiedenis van het geding wordt uiteengezet in de punten 1 tot en met 14 van het bestreden arrest en kan als volgt worden samengevat.

3 Op 23 oktober 2014 heeft het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) in het Publicatieblad van de Europese Unie de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14 gepubliceerd met het oog op de vorming van reservelijsten voor de aanwerving, binnen de Commissie, van administrateurs (AD 7) op de gebieden van mededingingsrecht, ondernemingsfinanciering, financiële economie, industriële economie en macro‑economie (PB 2014, C 376 A, blz. 1, met rectificatie in PB C 425 A, blz. 1; hierna: „litigieuze aankondiging”).

4 De litigieuze aankondiging voorzag in punt IV in drie per computer afgenomen toegangstoetsen op basis van meerkeuzevragen en in punt VI in toetsen die in een testcentrum moesten worden afgenomen en die bestonden uit een casestudy, een groepsoefening en een gestructureerd interview.

5 Voorts vereiste die aankondiging, in het kader van de specifieke toelatingsvoorwaarden, in punt III.2.3, met als opschrift „Talenkennis”, ten eerste, wat de hoofdtaal (taal 1) betreft, een grondige kennis, overeenkomend met ten minste niveau C1 van het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen (CEFR), van een van de officiële talen van de Europese Unie, en, ten tweede, wat de tweede taal (taal 2) betreft, voldoende kennis, overeenkomend met ten minste niveau B2 van het CEFR, van het Duits, het Engels of het Frans, waarbij deze tweede taal moest verschillen van de hoofdtaal.

6 Volgens punt VI.3 van de litigieuze aankondiging zouden de proeven van het assessment worden afgenomen in die tweede taal.

7 Op 25 november 2014 heeft Calhau Correia de Paiva, die de Portugese nationaliteit heeft, zich ingeschreven voor vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14 op het gebied van mededingingsrecht. Zij heeft Portugees, haar moedertaal, als hoofdtaal gekozen en Frans als tweede taal.

8 Bij brief van 19 maart 2015 is Calhau Correia de Paiva meegedeeld dat zij geslaagd was voor de per computer afgenomen toegangstoetsen.

9 Zij is bij brief van 15 april 2015 uitgenodigd voor het assessment.

10 Bij brief van 16 april 2015 heeft EPSO Calhau Correia de Paiva uitgenodigd voor de casestudy en haar de mogelijkheid geboden om voor die test een toetsenbord type azerty (FR) te gebruiken, of als alternatief qwerty (UK), azerty (FR/BE) of qwerz (DE) te kiezen. Zij heeft van deze mogelijkheid gebruikgemaakt en ervoor gekozen om die toets af te leggen met een toetsenbord type qwerty (UK).

11 Calhau Correia de Paiva heeft op 13 mei en 11 juni 2015 deelgenomen aan de proeven van het assessment.

12 Bij brief van 9 november 2015 is Calhau Correia de Paiva in kennis gesteld van het besluit van de jury van het vergelijkend onderzoek om haar naam niet op de reservelijst te plaatsen (hierna: „besluit om haar niet op de reservelijst te plaatsen”), op grond dat zij „niet [behoorde] tot de kandidaten die de hoogste totaalscore voor het assessment (ten minste 68,59 punten) hadden behaald”, aangezien zij een totaalscore van 61,13 punten had.

13 Op 19 november 2015 heeft Calhau Correia de Paiva verzocht om heronderzoek van het besluit om haar niet op de reservelijst te plaatsen. De jury heeft dit verzoek bij het litigieuze besluit afgewezen.

14 Op 24 augustus 2016 heeft Calhau Correia de Paiva een klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie ingediend tegen het besluit om haar niet op de reservelijst te plaatsen. In deze klacht stelde zij dat de beperking van de keuze van het type toetsenbord dat moest worden gebruikt voor het uitvoeren van de casestudy neerkwam op ongelijke behandeling. Voorts stelde zij dat de beperkingen met betrekking tot de aan de kandidaten ter beschikking gestelde typen toetsenbord en de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek niet waren gemotiveerd. Verder heeft zij zich beklaagd over de duur van de beroepsprocedure.

15 Bij besluit van 22 december 2016 heeft EPSO deze klacht zowel niet‑ontvankelijk, omdat deze te laat was ingediend, als ongegrond verklaard.

Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest

16 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 31 maart 2017, heeft Calhau Correia de Paiva beroep ingesteld tot nietigverklaring van onder meer het litigieuze besluit, in voorkomend geval door toewijzing van een exceptie van onwettigheid tegen de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek en de daarin vastgestelde taalregeling.

17 Ter ondersteuning van het beroep heeft zij vijf middelen aangevoerd. Het eerste middel is in wezen ontleend aan schending van het non‑discriminatiebeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke kansen, omdat EPSO voor de casestudy het gebruik van een toetsenbord type qwerty (UK), azerty (FR/BE) of qwertz (DE) had opgelegd. Het tweede, het derde en het vierde middel zijn in wezen ontleend aan de onwettigheid van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek wegens de beperking van de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans. Het vijfde middel is in wezen ontleend aan het ontbreken van een motivering voor het besluit van EPSO om een bepaalde taalregeling goed te keuren en te hanteren, aan schending van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek en aan schending van het recht op behoorlijk bestuur.

18 Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht allereerst de in het kader van het tweede tot en met het vierde middel tegen de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek opgeworpen exceptie van onwettigheid onderzocht, waarvan de Commissie zowel de ontvankelijkheid als de gegrondheid betwistte.

19 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van deze exceptie van onwettigheid heeft het Gerecht in punt 46 van het bestreden arrest eraan herinnerd dat het Hof in het kader van een beroep tot nietigverklaring van individuele besluiten heeft erkend dat een exceptie van onwettigheid kan worden opgeworpen tegen de bepalingen van een handeling van algemene strekking die de grondslag vormen voor deze besluiten of die er rechtstreeks juridisch verband mee houden (arrest van 8 september 2020, Commissie en Raad/Carreras Sequeros e.a., C‑119/19 P en C‑126/19 P, EU:C:2020:676, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

20 Wat met name aankondigingen van vergelijkende onderzoeken betreft, heeft het Gerecht in punt 47 van het bestreden arrest, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van het Hof en meer in het bijzonder naar punt 17 van het arrest van 11 augustus 1995, Commissie/Noonan (C‑448/93 P, EU:C:1995:264), in herinnering gebracht dat in het kader van een aanwervingsprocedure, dat wil zeggen een ingewikkeld administratief proces dat een aantal opeenvolgende besluiten omvat, een deelnemer aan een vergelijkend onderzoek in een beroep tegen een latere handeling de onregelmatigheid kan inroepen van eerdere handelingen die daarmee in nauw verband staan. Onder verwijzing naar zijn eigen rechtspraak heeft het Gerecht in datzelfde punt 47 van het bestreden arrest er ook aan herinnerd dat een dergelijke kandidaat zich in het bijzonder moet kunnen beroepen op de onwettigheid van de aankondiging van een vergelijkend onderzoek op grond waarvan het betrokken besluit is vastgesteld.

21 Onder verwijzing naar de punten 28 en 29 van zijn arrest van 14 december 2017, PB/Commissie (T‑609/16, EU:T:2017:910), heeft het Gerecht in de punten 49 en 50 van het bestreden arrest in herinnering gebracht dat het beroep ontvankelijk moet worden verklaard wanneer het middel inzake de onregelmatigheid van de aankondiging van een vergelijkend onderzoek waartegen niet tijdig is opgekomen, de motivering van het bestreden individuele besluit betreft. Wanneer er daarentegen geen nauw verband bestaat tussen de motivering van het bestreden besluit en het middel inzake de onregelmatigheid van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, is dat middel niet‑ontvankelijk.

22 In het licht van de in de punten 19 tot en met 21 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak heeft het Gerecht ten eerste in punt 54 van het bestreden arrest opgemerkt dat uit het aan Calhau Correia de Paiva verstrekte competentiepaspoort bleek dat zij voor de algemene vaardigheid „communicatie” – waarmee het vermogen van de kandidaat om „[...] zich zowel schriftelijk als mondeling helder en zorgvuldig uit [te drukken]” werd beoordeeld – 5,5 van de 10 punten had gekregen, wat tot de laagste beoordelingen en cijfers behoort die zij heeft verkregen bij de beoordeling van haar algemene vaardigheden. Het Gerecht was van oordeel dat uit deze beoordeling impliciet maar noodzakelijkerwijs een vaststelling van de jury volgde over Calhau Correia de Paiva’s kennis van de Franse taal of althans over de beheersing van een vaardigheid die sterk afhankelijk was van haar kennis van die taal.

23 Ten tweede heeft het Gerecht in de punten 55 tot en met 57 van het bestreden arrest vastgesteld dat er een nauw verband bestaat tussen Calhau Correia de Paiva’s kennis van de Franse taal, die zij als tweede taal heeft gekozen, en de proeven die zij in die taal heeft moeten afleggen. Het Gerecht was van oordeel dat de kennis van de Franse taal noodzakelijkerwijs tot uiting komt in de proeven voor het testen van algemene en specifieke vaardigheden, en dat er een grotere kans is op het verkrijgen van hogere cijfers voor de proeven wanneer deze worden afgenomen in de moedertaal van de kandidaat of in een taal die de kandidaat even goed beheerst. Hoewel Calhau Correia de Paiva in haar sollicitatieformulier had verklaard over een niveau in het Frans te beschikken dat gelijkwaardig is aan niveau C2 van het CEFR en een deel van haar studie in België en Frankrijk te hebben gedaan, heeft het Gerecht opgemerkt dat zij had aangegeven, zonder op dit punt door de Commissie te zijn tegengesproken, dat zij haar moedertaal, het Portugees, beter beheerst dan het Frans.

24 Ten derde benadrukt het Gerecht in punt 58 van het bestreden arrest dat de beperking van de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans niet alleen van invloed is op het vermogen van de kandidaten om zich mondeling of schriftelijk uit te drukken, maar ook bepalend is voor het soort toetsenbord dat de kandidaten voor de casestudy kunnen gebruiken. De omstandigheid dat Calhau Correia de Paiva een toetsenbord diende te gebruiken waaraan zij vanwege haar moedertaal niet gewend was, zou van invloed zijn geweest op de uitvoering en dus potentieel op het resultaat van een toets waarbij met behulp van een toetsenbord binnen beperkte tijd een tekst van een bepaalde lengte moet worden geschreven.

25 Zo heeft het Gerecht in punt 60 van het bestreden arrest geoordeeld dat er een nauw verband bestond tussen de motivering van het litigieuze besluit en de bepalingen van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek die betrekking hebben op de taalregeling, waarvan de wettigheid werd betwist. Bijgevolg heeft het de exceptie van onwettigheid van deze aankondiging van een vergelijkend onderzoek ontvankelijk verklaard.

26 Ten gronde heeft het Gerecht geoordeeld dat noch de in de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek vervatte rechtvaardigingsgronden, noch de door de Commissie ter ondersteuning daarvan aangevoerde bewijzen als grondslag konden dienen voor de beperking van de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans. Het Gerecht heeft die exceptie van onwettigheid derhalve aanvaard, verklaard dat die aankondiging van een vergelijkend onderzoek niet van toepassing was op het onderhavige geval en het tweede tot en met het vierde middel van het beroep toegewezen. Dientengevolge heeft het Gerecht het litigieuze besluit nietig verklaard.

Conclusies van partijen voor het Hof

27 De Commissie verzoekt het Hof:

– het bestreden arrest te vernietigen;

– het tweede tot en met het vierde middel van het beroep van Calhau Correia de Paiva te verwerpen;

– de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak over het eerste en het vijfde middel van dat beroep, en

– de beslissing omtrent de kosten aan te houden.

28 Calhau Correia de Paiva verzoekt het Hof:

– primair, de hogere voorziening niet‑ontvankelijk te verklaren;

– subsidiair, mocht het de hogere voorziening ontvankelijk verklaren, deze ongegrond te verklaren;

– de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure in eerste en in tweede aanleg.

Hogere voorziening

Argumenten van partijen

29 Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de Commissie één middel aan, ontleend aan onjuiste rechtsopvattingen en een onjuiste opvatting van het bewijs. Dit middel bestaat uit drie onderdelen.

30 Met het eerste onderdeel van dit middel betoogt de Commissie dat het Gerecht in punt 54 van het bestreden arrest de feiten onjuist heeft gekwalificeerd door uit een vaststelling van de jury over de kennis van de Franse taal van Calhau Correia de Paiva af te leiden dat er een nauw verband bestond tussen de motivering van het litigieuze besluit en de bepalingen van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek die betrekking hebben op de taalregeling.

31 Volgens deze instelling is het door Calhau Correia de Paiva behaalde cijfer voor de algemene vaardigheid „communicatie” in casu niet doorslaggevend. Zelfs indien zij voor deze vaardigheid 10/10 had gescoord en dus 4,5 extra punten had behaald, zouden haar punten nog steeds ontoereikend zijn geweest, aangezien zij 7,46 extra punten nodig had gehad om op de reservelijst te worden geplaatst. De vaststelling van de jury betreffende de kennis van de kandidaat van de Franse taal volstaat dus niet om het door de rechtspraak vereiste nauwe verband aan te tonen.

32 Volgens de Commissie is de premisse dat er door het door Calhau Correia de Paiva behaalde cijfer voor de algemene vaardigheid „communicatie” een nauwe band wordt aangetoond, dus onjuist. Bijgevolg voert deze instelling aan dat de beoordeling van de ontvankelijkheid van de exceptie van onwettigheid in de punten 55 tot en met 58 van het bestreden arrest, voor zover deze op die premisse berust, wordt aangetast door deze onjuiste rechtsopvatting.

33 Met het tweede onderdeel van haar enige middel betoogt de Commissie dat het Gerecht de feiten onjuist heeft gekwalificeerd en het bewijs verkeerd heeft opgevat door zijn conclusie in de punten 55 tot en met 57 van het bestreden arrest dat er sprake is van een nauw verband tussen de motivering van het litigieuze besluit en de bepalingen van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek, te baseren op een criterium dat berust op de gedachte dat het voor een kandidaat moeilijker is om examens in zijn tweede taal af te leggen dan in zijn moedertaal. Het Gerecht heeft immers het niveau van Calhau Correia de Paiva in het Portugees vergeleken met haar niveau in het Frans. De Commissie merkt op dat Calhau Correia de Paiva zich niet heeft verzet tegen het feit dat zij de proeven van het assessment niet in het Portugees kon afleggen, maar tegen het feit dat de keuze van de tweede taal beperkt was tot het Duits, het Engels en het Frans. Bijgevolg kan op basis van de door het Gerecht naar voren gebrachte feiten niet een dergelijk nauw verband worden vastgesteld.

34 Voorts betoogt de Commissie dat het Gerecht in de punten 55 tot en met 57 van het bestreden arrest het bewijs onjuist heeft opgevat door voorbij te gaan aan het feit dat in casu, naast haar moedertaal, de twee andere talen die Calhau Correia de Paiva het best beheerste, het Engels en het Frans waren. De beperking van de keuze van de tweede taal kon haar dus niet benadelen, aangezien twee van de beschikbare talen de talen waren waarvan zij had aangegeven deze het best te beheersen, namelijk op niveau C2. Die beperking kan dus niet worden geacht een negatieve invloed te hebben gehad op de prestaties van Calhau Correia de Paiva of een nauw verband te vertonen met de motivering van het litigieuze besluit.

35 Met het derde onderdeel van haar enige middel betoogt de Commissie dat het Gerecht in punt 58 van het bestreden arrest de feiten onjuist heeft gekwalificeerd door zijn conclusie dat er sprake was van de door de rechtspraak vereiste nauwe band te baseren op het feit dat Calhau Correia de Paiva de schriftelijke proef heeft afgelegd met een ander type toetsenbord dan het type qwerty (PT), waaraan zij gewend is.

36 De Commissie stelt ten eerste dat de keuze van het type toetsenbord niets te maken heeft met de motivering van het litigieuze besluit. Ten tweede heeft EPSO weliswaar voor de casestudy een beperkte keuze aan toetsenborden geboden, maar gaat het hierbij om een andere kwestie dan die van de taalregeling van het vergelijkend onderzoek en maakt de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek overigens geen melding van de typen toetsenborden die de kandidaten tijdens die proef ter beschikking worden gesteld. Bovendien toont het feit dat Calhau Correia de Paiva de voorkeur gaf aan een toetsenbord qwerty (UK), terwijl zij ervoor had gekozen om de casestudy in het Frans af te leggen, aan dat deze twee vragen los van elkaar staan.

37 Calhau Correia de Paiva is van mening dat het enige middel in werkelijkheid ertoe strekt de door het Gerecht vastgestelde feiten te betwisten. Derhalve verzoekt zij het Hof primair om het middel in zijn geheel, dan wel elk van de drie onderdelen ervan, niet‑ontvankelijk te verklaren.

38 Subsidiair betwist Calhau Correia de Paiva de gegrondheid van het betoog van de Commissie.

Beoordeling door het Hof

Ontvankelijkheid

39 Met betrekking tot de door Calhau Correia de Paiva opgeworpen exceptie van niet‑ontvankelijkheid op grond dat het enige middel ertoe strekt de door het Gerecht vastgestelde feiten te betwisten, moet eraan worden herinnerd dat uit artikel 256 VWEU en artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat het Gerecht bij uitsluiting bevoegd is om de feiten vast te stellen, behoudens het geval waarin de feitelijke onjuistheid van zijn vaststellingen blijkt uit de hem overgelegde processtukken, en om die feiten te beoordelen. Deze beoordeling van de feiten levert, behoudens een onjuiste voorstelling van de aan het Gerecht overgelegde bewijzen, geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof. Wanneer het Gerecht de feiten heeft vastgesteld of beoordeeld, is het Hof wel bevoegd om krachtens artikel 256 VWEU toezicht uit te oefenen op de wijze waarop het Gerecht die feiten juridisch heeft gekwalificeerd en op de rechtsgevolgen die het daaraan heeft verbonden (arrest van 4 februari 2020, Uniwersytet Wrocławski en Polen/REA, C‑515/17 P en C‑561/17 P, EU:C:2020:73, punt 47).

40 Anders dan Calhau Correia de Paiva stelt, is het enige middel van de hogere voorziening niet gericht tegen de feitelijke vaststellingen van het Gerecht, maar tegen de juridische kwalificatie van de feiten en de gevolgen die het daaraan heeft verbonden met betrekking tot het bestaan van een nauw verband tussen de motivering van het litigieuze besluit en de bepalingen van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek die betrekking hebben op de taalregeling.

41 Bijgevolg moet de door Calhau Correia de Paiva opgeworpen exceptie van niet‑ontvankelijkheid worden verworpen.

Ten gronde

42 Met de drie onderdelen van haar enige middel, die samen moeten worden onderzocht, betwist de Commissie de gronden waarop het Gerecht de exceptie van onwettigheid van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek ontvankelijk heeft verklaard. Meer in het bijzonder betoogt deze instelling in essentie dat uit geen van de door het Gerecht in de punten 54 tot en met 58 van het bestreden arrest uiteengezette elementen kan worden afgeleid dat er een nauw verband bestaat tussen de motivering van het litigieuze besluit en de bepalingen van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek die betrekking hebben op de op het vergelijkend onderzoek toepasselijke taalregeling, en dat het Gerecht bijgevolg blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te concluderen dat die exceptie van onwettigheid ontvankelijk was.

43 Volgens artikel 277 VWEU kan iedere partij, naar aanleiding van een geschil waarbij een door een instelling, een orgaan of een instantie van de Europese Unie vastgestelde handeling van algemene strekking in het geding is, de in artikel 263, tweede alinea, VWEU bedoelde middelen aanvoeren om voor het Hof van Justitie van de Europese Unie de niet‑toepasselijkheid van deze handeling in te roepen.

44 Volgens vaste rechtspraak van het Hof is deze bepaling de uitdrukking van een algemeen beginsel dat iedere procespartij met het oog op de nietigverklaring van een tot haar gericht besluit, incidenteel de geldigheid van de aan dit besluit ten grondslag liggende handelingen van algemene strekking kan aanvechten (arrest van 8 september 2020, Commissie en Raad/Carreras Sequeros e.a., C‑119/19 P en C‑126/19 P, EU:C:2020:676, punt 67 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45 Aangezien artikel 277 VWEU niet tot doel heeft het een partij mogelijk te maken bij de behandeling van ieder door haar ingesteld beroep de toepasselijkheid van welke handeling van algemene strekking dan ook te betwisten, moet de handeling waarvan de onwettigheid wordt aangevoerd, al dan niet rechtstreeks, van toepassing zijn op de door het beroep aan de orde gestelde casuspositie (arrest van 8 september 2020, Commissie en Raad/Carreras Sequeros e.a., C‑119/19 P en C‑126/19 P, EU:C:2020:676, punt 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46 Zo heeft het Hof, blijkens de in punt 19 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, in het kader van een beroep tot nietigverklaring van individuele besluiten erkend dat een exceptie van onwettigheid kan worden opgeworpen tegen de bepalingen van een handeling van algemene strekking die de grondslag vormen voor deze besluiten of die er rechtstreeks juridisch verband mee houden.

47 Het Hof heeft ook geoordeeld dat een exceptie van onwettigheid van een handeling van algemene strekking waarvan het bestreden individuele besluit geen toepassingsmaatregel vormt, daarentegen niet‑ontvankelijk is (arrest van 8 september 2020, Commissie en Raad/Carreras Sequeros e.a., C‑119/19 P en C‑126/19 P, EU:C:2020:676, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48 Wat meer in het bijzonder de ontvankelijkheid van een tegen een aankondiging van een vergelijkend onderzoek opgeworpen exceptie van onwettigheid betreft, volgt uit de rechtspraak van het Hof ten eerste dat wanneer een verzoeker niet tijdig tegen de aankondiging van een vergelijkend onderzoek is opgekomen, dit hem niet belet zich te beroepen op onregelmatigheden die zich in de loop van het vergelijkend onderzoek hebben voorgedaan, ook al ligt de bron van die onregelmatigheden in de tekst van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek (arrest van 8 maart 1988, Sergio e.a./Commissie, 64/86, 71/86–73/86 en 78/86, EU:C:1988:119, punt 15).

49 Ten tweede kan, in het kader van een aanwervingsprocedure, een verzoeker in een beroep tegen latere handelingen de onregelmatigheid inroepen van eerdere handelingen die daarmee in nauw verband staan. In een dergelijke procedure kan namelijk niet worden verlangd dat de belanghebbende even zoveel beroepen instelt als de procedure handelingen omvat die bezwarend zouden kunnen zijn (arresten van 31 maart 1965, Ley/Commissie, 12/64 en 29/64, EU:C:1965:28, blz. 142, 158; 7 april 1965, Alfieri/Parlement, 35/64, EU:C:1965:40, blz. 328, 335, en 11 augustus 1995, Commissie/Noonan, C‑448/93 P, EU:C:1995:264, punt 17). Deze rechtspraak is gebaseerd op de bijzondere aard van de aanwervingsprocedure, die een ingewikkeld administratief proces is dat een aantal opeenvolgende, zeer nauw samenhangende besluiten omvat (arrest van 11 augustus 1995, Commissie/Noonan, C‑448/93 P, EU:C:1995:264, punt 19).

50 Een middel inzake de onregelmatigheid van de aankondiging van een vergelijkend onderzoek is dus ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de motivering van het bestreden besluit (arrest van 6 juli 1988, Simonella/Commissie, 164/87, EU:C:1988:371, punt 19). Het criterium dat er sprake is van een nauw verband, dat voortvloeit uit de in punt 49 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, veronderstelt dus dat de bepalingen van de aankondiging van een vergelijkend onderzoek waarvan de onwettigheid wordt aangevoerd, zijn toegepast ter ondersteuning van het individuele besluit waartegen beroep tot nietigverklaring is ingesteld.

51 Dit criterium komt dus in wezen overeen met het criterium van een „rechtstreeks juridisch verband” in de zin van de in punt 46 van het onderhavige arrest bedoelde rechtspraak, dat eveneens veronderstelt dat een dergelijk individueel besluit een maatregel is tot toepassing van de handeling van algemene strekking waarvan de onwettigheid wordt opgeworpen (zie in die zin arresten van 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie, C‑189/02 P, C‑202/02 P, C‑205/02 P–C‑208/02 P en C‑213/02 P, EU:C:2005:408, punt 237, en 8 september 2020, Commissie en Raad/Carreras Sequeros e.a., C‑119/19 P en C‑126/19 P, EU:C:2020:676, punt 75).

52 Daartoe moet rekening worden gehouden met de inhoudelijke motivering van het bestreden individuele besluit, en niet louter met de formele motivering daarvan.

53 Overigens kan er geen sprake zijn van een dergelijk nauw verband wanneer de betwiste bepalingen van de aankondiging van een vergelijkend onderzoek geen enkel verband houden met de redenen die ten grondslag liggen aan het bestreden individuele besluit.

54 In casu is vergelijkend onderzoek EPSO/AD/293/14, net als het vergelijkend onderzoek dat aan de orde was in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 11 augustus 1995, Commissie/Noonan (C‑448/93 P, EU:C:1995:264), een algemeen vergelijkend onderzoek voor het opstellen van een reservelijst voor de aanwerving van ambtenaren bij de Commissie. Bijgevolg is dit vergelijkend onderzoek een ingewikkeld administratief proces in de zin van de in punt 49 van het onderhavige arrest bedoelde rechtspraak, zodat moet worden onderzocht, zoals het Gerecht heeft gedaan, of er sprake is van een nauw verband in de zin van diezelfde rechtspraak tussen de motivering van het litigieuze besluit en de bepalingen van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek die betrekking hebben op de taalregeling.

55 Wat de motivering van het litigieuze besluit betreft, blijkt uit punt 53 van het bestreden arrest, welk punt door de Commissie niet is betwist, dat de naam van Calhau Correia de Paiva niet op de reservelijst is geplaatst omdat zij niet behoorde tot de kandidaten die de hoogste cijfers voor de proeven van het assessment hadden behaald.

56 Zoals blijkt uit punt 4 van het onderhavige arrest, bestonden die proeven uit een casestudy, een groepsoefening en een gestructureerd interview. Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt ook dat met deze proeven onder meer de algemene vaardigheid „communicatie”, waarnaar het Gerecht in punt 54 van het bestreden arrest verwijst, werd getest, zowel mondeling tijdens het gestructureerde interview, als schriftelijk tijdens de casestudy.

57 Volgens de Commissie heeft het Gerecht in dat punt 54 de feiten onjuist gekwalificeerd door vast te stellen dat er een nauw verband bestond tussen de motivering van het litigieuze besluit en de bepalingen van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek die betrekking hebben op de taalregeling, aangezien de punten die Calhau Correia de Paiva had behaald voor de algemene vaardigheid „communicatie” in casu niet doorslaggevend zijn geweest.

58 Zoals de advocaat‑generaal in essentie heeft opgemerkt in de punten 71 en 72 van haar conclusie, berust dit betoog van de Commissie echter op de veronderstelling dat de naam van Calhau Correia de Paiva niet op de reservelijst is geplaatst vanwege de punten die zij heeft verkregen voor andere vaardigheden dan de algemene vaardigheid „communicatie”. Het Gerecht heeft echter niet vastgesteld welke andere vaardigheden bepalend waren voor die niet‑plaatsing op de reservelijst en het staat niet aan het Hof om in het kader van een hogere voorziening over te gaan tot een dergelijke beoordeling van de feiten, behalve in geval van een onjuiste opvatting van die feiten, hetgeen de Commissie evenwel niet heeft aangevoerd ter ondersteuning van dit betoog (zie in die zin arrest van 11 juni 2020, Commissie/Di Bernardo, C‑114/19 P, EU:C:2020:457, punt 43).

59 Met betrekking tot de juridische kwalificatie van de feiten door het Gerecht en de rechtsgevolgen die het daaraan heeft verbonden, waarvan de toetsing overeenkomstig de in punt 39 van het onderhavige arrest genoemde rechtspraak tot de bevoegdheid van het Hof behoort, moet worden opgemerkt dat het Gerecht, in punt 54 van het bestreden arrest, uit de punten die Calhau Correia de Paiva voor de algemene vaardigheid „communicatie” had behaald, heeft afgeleid dat de jury – zij het impliciet – een vaststelling had gedaan over de kennis van de kandidaat van de Franse taal, of althans over de beheersing van een vaardigheid die sterk afhankelijk is van de kennis van deze taal. Aangezien de beoordeling van deze algemene vaardigheid „communicatie” in het kader van de proeven van het assessment is vastgesteld in de bepalingen van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek die betrekking hebben op de taalregeling, moeten deze bepalingen worden geacht van invloed te zijn geweest op de motivering van het litigieuze besluit.

60 Het Gerecht heeft dus geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door, op basis van de beoordeling in punt 54 van het bestreden arrest, in de punten 60 en 61 daarvan te oordelen dat er een nauw verband bestond tussen de motivering van het litigieuze besluit en de bepalingen van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek die betrekking hebben op de taalregeling.

61 Het Gerecht heeft evenmin blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door op basis van de vaststellingen in punt 58 van het bestreden arrest te concluderen dat er sprake was van een dergelijke nauwe band.

62 Hoewel deze aankondiging van een vergelijkend onderzoek geen melding maakt van de aangeboden typen toetsenbord, moet immers worden vastgesteld dat de beperking van de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek bepalend is geweest voor de eveneens beperkte keuze van die toetsenborden, die een essentieel hulpmiddel vormen om kandidaten in staat te stellen zich schriftelijk uit te drukken. Zoals het Gerecht terecht heeft opgemerkt, kon deze beperkte keuze, waardoor Calhau Correia de Paiva geen toetsenbord kon gebruiken van het type waaraan zij gewend was, van invloed zijn op het door haar behaalde resultaat voor de casestudy – in het kader waarvan in beperkte tijd een tekst van een bepaalde lengte moet worden opgesteld – en dus op alle tijdens die proef geteste algemene vaardigheden.

63 Zoals de advocaat‑generaal in essentie heeft opgemerkt in de punten 82 en 83 van haar conclusie, geeft de beoordeling van het Gerecht in de punten 56 en 57 van het bestreden arrest evenwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Calhau Correia de Paiva komt immers met haar exceptie van onwettigheid op tegen de beperking van de keuze van de tweede taal van het vergelijkend onderzoek tot het Duits, het Engels en het Frans, wat betekent dat de vergelijking tussen haar niveau in het Frans en haar niveau in het Portugees – haar moedertaal die zij als hoofdtaal van het vergelijkend onderzoek heeft gekozen – irrelevant is voor de vaststelling dat er een nauw verband bestaat tussen de motivering van het litigieuze besluit en de bepalingen van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek die betrekking hebben op de taalregeling.

64 Evenwel dient in herinnering te worden gebracht dat wanneer blijkt dat de motivering van een beslissing van het Gerecht het Unierecht schendt, maar het dictum ervan op andere rechtsgronden gerechtvaardigd voorkomt, dit niet betekent dat deze beslissing moet worden vernietigd maar dat zij anders dient te worden gemotiveerd (arrest van 6 november 2018, Scuola Elementare Maria Montessori/Commissie, Commissie/Scuola Elementare Maria Montessori en Commissie/Ferracci, C‑622/16 P–C‑624/16 P, EU:C:2018:873, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

65 Aangezien in casu de conclusie van het Gerecht in de punten 60 en 61 van het bestreden arrest gerechtvaardigd is op basis van de beoordeling in de punten 54 en 58 van dat arrest, zoals weergegeven in de punten 22 en 24 van het onderhavige arrest, moet de in punt 63 van het onderhavige arrest vastgestelde onjuiste rechtsopvatting worden geacht geen gevolgen te hebben voor het dictum van het bestreden arrest. Deze beoordeling volstond immers om aan te tonen dat Calhau Correia de Paiva een exceptie van onwettigheid van de litigieuze aankondiging van een vergelijkend onderzoek kon opwerpen.

66 Gelet op alle voorgaande overwegingen moet het enige middel, en dus de hogere voorziening in haar geheel, ongegrond worden verklaard.

Kosten

67 Volgens artikel 184, lid 2, van zijn Reglement beslist het Hof over de kosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is. Ingevolge artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat op grond van artikel 184, lid 1, daarvan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd.

68 Aangezien de Commissie in casu in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van Calhau Correia de Paiva te worden verwezen in haar eigen kosten en in de kosten van Calhau Correia de Paiva in het kader van de onderhavige hogere voorziening.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart:

1) De hogere voorziening wordt afgewezen.

2) De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Calhau Correia de Paiva in het kader van de onderhavige hogere voorziening.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.