Home

Zaak C-561/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 10 september 2021 — GP en BG / Banco Santander, S.A.

Zaak C-561/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 10 september 2021 — GP en BG / Banco Santander, S.A.

16.1.2023

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 15/21


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo (Spanje) op 10 september 2021 — GP en BG / Banco Santander, S.A.

(Zaak C-561/21)

(2023/C 15/23)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: GP en BG

Verwerende partij: Banco Santander, S.A.

Prejudiciële vragen

1)

Is het in overeenstemming met het rechtszekerheidsbeginsel om artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) aldus uit te leggen dat de verjaringstermijn van de vordering tot restitutie van op grond van een oneerlijk beding betaalde bedragen pas begint te lopen nadat dat beding bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak nietig is verklaard?

2)

Indien een dergelijke uitlegging niet in overeenstemming met het rechtszekerheidsbeginsel is, verzetten voornoemde artikelen van die richtlijn zich dan tegen een uitlegging die inhoudt dat de datum van de arresten van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) waarbij de rechtspraak inzake de terugbetalingsplicht is ontwikkeld (arresten van 23 januari 2019), moet worden beschouwd als de aanvangsdatum van de verjaringstermijn?

3)

Indien een dergelijke uitlegging zich niet verdraagt met voornoemde artikelen, verzetten die artikelen zich dan tegen een uitlegging die inhoudt dat de datum van de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin is geoordeeld dat de restitutievordering aan een verjaringstermijn kan zijn onderworpen (met name arrest van 9 juli 2020, Raiffeisen Bank SA, gevoegde zaken C-698/18 en 699/18, en arrest van 16 juli 2020, Caixabank SA, gevoegde zaken C-224/19 en C-259/19, waarin eerstgenoemd arrest wordt bevestigd), moet worden beschouwd als de aanvangsdatum van de verjaringstermijn?


(1)PB 1993, L 95, blz. 29.