Home

Zaak C-759/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 december 2021 door Nippon Chemi Con Corporation tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer — uitgebreid) van 29 september 2021 in zaak T-363/18, Nippon Chemi-Con Corporation / Commissie

Zaak C-759/21 P: Hogere voorziening ingesteld op 10 december 2021 door Nippon Chemi Con Corporation tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer — uitgebreid) van 29 september 2021 in zaak T-363/18, Nippon Chemi-Con Corporation / Commissie

7.2.2022

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 64/26


Hogere voorziening ingesteld op 10 december 2021 door Nippon Chemi Con Corporation tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer — uitgebreid) van 29 september 2021 in zaak T-363/18, Nippon Chemi-Con Corporation / Commissie

(Zaak C-759/21 P)

(2022/C 64/38)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Nippon Chemi Con Corporation (vertegenwoordigers: H.-J. Niemeyer, M. Röhrig, P. Neideck, Rechtsanwälte, I.-L. Stoicescu, avocate)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen en het besluit van de Europese Commissie van 21 maart 2018 inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (AT.40136 — Condensatoren) (1) nietig verklaren voor zover het betrekking heeft op rekwirante;

subsidiair, het bestreden arrest vernietigen voor zover daarbij de aan rekwirante opgelegde boete wordt bevestigd en artikel 2, onder j), van het besluit van de Europese Commissie van 21 maart 2018 nietig verklaren;

meer subsidiair, naargelang van de middelen die worden aanvaard het bedrag van de aan rekwirante opgelegde boete verlagen, en

de Europese Commissie verwijzen in alle kosten van de procedure in eerste aanleg en van de hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voert rekwirante zes middelen aan.

1. Ontbreken van ondertekeningen van rechters onderaan het arrest van het Gerecht

Krachtens artikel 118 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht en artikel 37 van het Statuut is het arrest, wanneer het niet door de drie betrokken rechters is ondertekend, in zijn geheel nietig.

2. Schending van artikel 101 VWEU (punten 143-307 van het arrest)

Het Gerecht heeft artikel 101 VWEU onjuist toegepast bij zijn bevestiging van de vaststelling van de Commissie dat er sprake was van een schending. Het Gerecht heeft niet op juiste wijze beoordeeld of de gestelde schending relevant was voor de EER. Het heeft de rechtspraak inzake bewijsvoering verkeerd toegepast en de bewijslast ten nadele van rekwirante omgekeerd, en heeft zodoende het vermoeden van onschuld geschonden.

3. Eén enkele en voortdurende inbreuk (punten 308-400 van het arrest)

Het Gerecht heeft artikel 101 VWEU onjuist toegepast bij zijn conclusie dat er van 26 juni 1998 tot en met 23 april 2012 sprake was van één enkele voortdurende inbreuk met betrekking tot alle elektrolytische condensatoren. Het Gerecht heeft voor de toetsing of sprake was van een globaal plan, hetgeen een grondvereiste is voor het bestaan van één enkele en voortdurende inbreuk, een onjuist juridisch criterium toegepast. Voorts lenen de door het Gerecht vastgestelde feiten, indien deze toetsing wel zou worden aanvaard, zich niet voor de vaststelling van een voortdurende, dat wil zeggen ononderbroken, schending.

4. Inbreuk naar strekking (punten 401-429 van het arrest)

Het Gerecht heeft artikel 101 VWEU onjuist toegepast bij zijn bevestiging van de opvatting van de Europese Commissie dat de gehele inbreuk moet worden aangemerkt als een inbreuk naar strekking. Het Gerecht heeft zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd en heeft voor de beoordeling van de uitgewisselde informatie een onjuiste juridische standaard gehanteerd.

5. Bevoegdheid (punten 71-83 van het arrest)

Het Gerecht heeft ten onrechte bevestigd dat de Europese Commissie op grond van artikel 101 VWEU en de artikelen 53 en 56 van de EER-Overeenkomst territoriaal bevoegd was om de gehele inbreuk te bestraffen. Het Gerecht had voor het vaststellen van bevoegdheid een materialiteitsdrempel moeten toepassen, in plaats van zich louter te baseren op de “enkele verkoop in de Unie [van elektrolytische condensatoren]”, en had die vaststelling hoe dan ook voldoende moeten motiveren.

6. Berekening van de geldboete (punten 430-526 van het arrest)

Het Gerecht heeft het evenredigheidsbeginsel onjuist toegepast en een aantal procedurevoorschriften geschonden, namelijk de motiveringsplicht en de plicht om het bewijs en de feiten volledig te onderzoeken, bij zijn beoordeling van het bewijs dat rekwirante aan de Europese Commissie had overgelegd.


(1) Besluit C(2018) 1768 final van de Commissie.