Conclusie van advocaat-generaal M. Campos Sánchez-Bordona van 28 september 2023
Conclusie van advocaat-generaal M. Campos Sánchez-Bordona van 28 september 2023
Gegevens
- Datum uitspraak
- 28 september 2023
Conclusie van advocaat-generaal
M. Campos Sánchez-Bordona
van 28 september 2023(1)
Zaak C‑536/22
MW,
CY
tegen
VR Bank Ravensburg-Weingarten eG
[Verzoek van het Landgericht Ravensburg (rechter in eerste aanleg Ravensburg, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]
"„Prejudiciële verwijzing - Consumentenbescherming - Kredietovereenkomsten met consumenten met betrekking tot onroerende goederen die voor bewoning bestemd zijn - Richtlijn 2014/17/EU - Vervroegde aflossing van het krediet - Nationale regeling die voorziet in een vergoeding die ook de gederfde winst van de kredietgever omvat - Methode voor de berekening van de gederfde winst - Opzegging van de overeenkomst vóór de aflossing”"
1. Volgens artikel 25 van richtlijn 2014/17/EU(2) hebben consumenten het recht om zich vóór het verstrijken van een kredietovereenkomst met betrekking tot onroerende goederen die voor bewoning bestemd zijn geheel of gedeeltelijk van de daaruit voortvloeiende verplichtingen te kwijten.
2. Tot nu toe heeft het Hof zich moeten uitspreken over de omvang van de vermindering van de totale kredietkosten (ten gunste van de consument) waarmee de vervroegde kwijting van zijn verplichtingen gepaard gaat.(3)
3. De voorliggende prejudiciële verwijzing biedt het Hof de mogelijkheid om zich, als ik me niet vergis, voor het eerst te buigen over de andere kant van de vergelijking: het recht van de kredietgever om „in voorkomend geval een eerlijke en objectief verantwoorde” vergoeding te ontvangen voor mogelijke kosten die rechtstreeks aan vervroegde aflossing zijn verbonden.
I. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht. Richtlijn 2014/17
4. Overweging 66 luidt:
„Het vermogen van een consument om het krediet vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst af te lossen, kan van groot belang zijn voor het bevorderen van de concurrentie in de interne markt en het vrije verkeer van burgers van de Unie, alsmede voor het helpen voorzien in de flexibiliteit van de kredietovereenkomst die nodig is om conform de aanbevelingen van de Raad voor financiële stabiliteit, de financiële stabiliteit te bevorderen. […] De lidstaten moeten er bijgevolg voor zorgen, hetzij door wetgeving, hetzij met andere middelen, zoals contractuele bepalingen, dat consumenten een recht op vervroegde aflossing hebben. […] De lidstaten kunnen ook bepalen dat de kredietgever recht heeft op een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan het vervroegd aflossen van het krediet. In het geval dat de lidstaten bepalen dat de kredietgever recht heeft op vergoeding dient het te gaan om een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan het vervroegd aflossen van het krediet, zulks in overeenstemming met de nationale voorschriften inzake vergoeding. De vergoeding mag niet hoger zijn dan het door de kredietgever geleden financieel verlies.”
5. In artikel 25 kan worden gelezen:
„1.De lidstaten zien erop toe dat de consument het recht heeft zich vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst volledig of gedeeltelijk van de daaruit voortvloeiende verplichtingen te kwijten. In dat geval heeft de consument recht op een vermindering van de totale kredietkosten die gelijk is aan de rente en de kosten voor de resterende duur van de overeenkomst.
2.De lidstaten kunnen bepalen dat aan de uitoefening van het in lid 1 bedoelde recht bepaalde voorwaarden worden verbonden. Onder meer kan voor de uitoefening van het recht een termijn worden gesteld, kan een verschillende regeling gelden naargelang van het soort debetrentevoet of het tijdstip waarop de consument het recht uitoefent, of kunnen beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de omstandigheden waarin het recht kan worden uitgeoefend.
3.De lidstaten kunnen voorschrijven dat de kredietgever in voorkomend geval recht heeft op een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks aan vervroegde aflossing verbonden zijn; de consument kan evenwel geen boete worden opgelegd. De vergoeding overschrijdt in dit opzicht nooit het door de kredietgever geleden financiële nadeel. De lidstaten kunnen behoudens deze voorwaarden voorschrijven dat de vergoeding een bepaald maximum niet overschrijdt of slechts voor een bepaalde tijd wordt toegekend.
4.Indien een consument vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen wenst te voldoen, deelt de kredietgever hem onmiddellijk na ontvangst van diens verzoek, op papier of via een andere duurzame drager, de informatie mee die hij nodig heeft om die mogelijkheid te kunnen overwegen. Die informatie bevat ten minste een berekening van de consequenties voor de consument die vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst aan zijn verplichtingen voldoet, en een duidelijke vermelding van de daarbij aangewende hypothesen. Elke aangewende hypothese moet redelijk en verdedigbaar zijn.
5.Indien de vervroegde aflossing binnen de termijn valt waarvoor een vaste rentevoet geldt, kunnen de lidstaten de uitoefening van het in lid 1 genoemde recht afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de consument hierbij een rechtmatig belang heeft.”
B. Nationaal recht
6. Relevant voor deze zaak zijn verschillende bepalingen van het Bürgerliche Gesetzbuch (Duits burgerlijk wetboek; hierna: „BGB”), met name § 252 („Gederfde winst”), lid 2 van § 490 („Buitengewoon recht op opzegging van de overeenkomst”), lid 2 van § 500 („Recht van de kredietnemer op opzegging; vervroegde aflossing”), § 502 („Vergoeding voor vervroegde aflossing”) en § 812 („Recht op terugbetaling”).
II. Feiten, geding en prejudiciële vragen
7. Op 11 januari 2019 hebben MW en CY met VR Bank Ravensburg-Weingarten eG (hierna: „VR Bank”) een kredietovereenkomst met betrekking tot onroerend goed gesloten met het oog op de aankoop van een woning. Daarin kwamen zij tot 30 januari 2029 een vaste debetrentevoet overeen.
8. Volgens de kredietovereenkomst kan de kredietnemer zich tijdens de looptijd van de vaste debetrentevoet alleen vervroegd van zijn verplichtingen kwijten indien hij daar een rechtmatig belang bij heeft.
9. De overeenkomst bevat onder meer de volgende bedingen:
-
VR Bank heeft recht op een vergoeding voor de schade die zij als gevolg van de vervroegde aflossing van de lening lijdt. De berekening van die schade wordt gebaseerd op de activa-passivamethode(4), die door het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) toelaatbaar is bevonden.
-
De kredietnemer moet een passende vergoeding betalen voor de administratieve kosten die aan de vervroegde aflossing van de lening zijn verbonden.
10. Op 19 mei 2020 hebben MW en CY de woning (die zij het jaar tevoren hadden gekocht) verkocht(5) en de kredietovereenkomst per 30 juni 2020 opgezegd.
11. Op 9 juni 2020 heeft VR Bank een vergoeding van MW en CY gevorderd voor de schade die zij wegens de vervroegde aflossing van de lening had geleden. MW en CY hebben die vergoeding betaald.
12. Op 19 april 2021 hebben MW en CY VR Bank gesommeerd om de vergoeding voor de vervroegde aflossing terug te betalen. Dat is ook wat zij vorderen in het geding dat aanhangig is bij de verwijzende rechter.
13. In de opvatting van verzoekers heeft VR Bank geen recht op de vergoeding, aangezien de kredietovereenkomst onvoldoende informatie verschaft over de berekening ervan. Bovendien menen zij dat de vergoeding volgens richtlijn 2014/17 alleen de werkelijk gemaakte kosten mag omvatten, en niet het verlies aan rente-inkomsten of de gederfde winst van de kredietgever. Ook een hypothetische berekening aan de hand van financieel-rekenkundige formules achten zij niet toelaatbaar.
14. VR Bank verzet zich tegen de vordering en voert in dat kader aan dat:
-
de overeenkomst alle wettelijk vereiste informatie bevat;
-
de hoogte van de vergoeding in overeenstemming is met de vaste rechtspraak van het Bundesgerichtshof over situaties waarin de vervroegde aflossing van een door een hypotheek gewaarborgde lening gerechtvaardigd is. Volgens die rechtspraak heeft de kredietgever recht op vergoeding van de schade die rechtstreeks voortvloeit uit de vervroegde aflossing indien de kredietnemer op dat moment rente tegen een vaste debetrentevoet verschuldigd is;
-
banken zich bij het verstrekken van leningen in de regel moeten herfinancieren en daartoe langlopende verplichtingen met een herfinancieringsinstelling aangaan. Indien de kredietnemer zich te allen tijde uit de overeenkomst kan terugtrekken zonder de door de opzegging ervan veroorzaakte schade te vergoeden, zou dat een aanzienlijke stijging van de kosten van door een hypotheek gewaarborgde leningen impliceren, aangezien dit risico zou worden ingeprijsd.
15. In deze context legt het Landgericht Ravensburg (rechter in eerste aanleg Ravensburg, Duitsland) het Hof de volgende prejudiciële vragen voor:
Moet het begrip ‚eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding […] voor mogelijke kosten die rechtstreeks aan vervroegde aflossing verbonden zijn’ in artikel 25, lid 3, van richtlijn 2014/17 aldus worden uitgelegd dat de vergoeding ook de gederfde winst van de kredietgever dekt, in het bijzonder de toekomstige rentebetalingen die als gevolg van de vervroegde aflossing verloren gaan?
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
Bevat het Unierecht, en met name artikel 25, lid 3, van richtlijn 2014/17, voorschriften voor de berekening van de inkomsten van de kredietgever uit de herbelegging van een vervroegd afgelost consumentenkrediet met betrekking tot onroerend goed die in aanmerking moeten worden genomen bij de gederfde winst, en zo ja, welke?
In het bijzonder:
Moeten de nationale regels voor de berekening worden gekoppeld aan de wijze waarop de kredietgever het vervroegd afgeloste bedrag daadwerkelijk gebruikt?
Mag een nationale regel toestaan dat de kredietgever de vergoeding voor vervroegde aflossing berekent op basis van een fictieve herbelegging in veilige kapitaalmarkteffecten [waarvan de looptijd overeenkomt met de resterende looptijd van de lening] (de zogeheten activa-passivamethode)?
Omvat de werkingssfeer van artikel 25 van richtlijn 2014/17 ook het geval waarin de consument een consumentenkredietovereenkomst met betrekking tot een onroerend goed eerst opzegt op grond van een door de nationale wetgever verleend opzeggingsrecht, alvorens het krediet vervroegd aan de kredietgever terug te betalen?”
III. Procedure bij het Hof
16. Het verzoek om een prejudiciële beslissing is op 10 augustus 2022 ingekomen ter griffie van het Hof.
17. VR Bank, de Duitse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Het houden van een terechtzitting is niet noodzakelijk geacht.
IV. Beoordeling
18. Richtlijn 2014/17 „stelt een gemeenschappelijk kader vast voor bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake overeenkomsten die betrekking hebben op door een hypotheek of op andere wijze gedekt krediet bestemd voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen”.(6)
19. Op enkele uitzonderingen na is de harmonisatie waarin richtlijn 2014/17 voorziet minimaal. Wat betreft de materiële werkingssfeer ervan:
-
biedt richtlijn 2014/17 de lidstaten voor uniform geregelde aspecten de mogelijkheid om voorschriften te handhaven of in te voeren die zorgen voor een hoger niveau van consumentenbescherming(7);
-
verleent richtlijn 2014/17 de nationale wetgever voor andere aspecten regelgevende bevoegdheden, waarbij de gevolgen die voortvloeien uit het ontbreken van een uniforme regeling bij voorbaat op de koop toe worden genomen.
20. Artikel 25 van richtlijn 2014/17, met het opschrift „Vervroegde aflossing”, waarborgt het recht van de consument om zich vóór de overeengekomen datum van zijn contractuele verplichtingen te kwijten. Dat recht is echter noch onvoorwaardelijk, noch vrij van tegenprestaties: tot die laatste kan een vergoeding aan de kredietgever behoren voor de potentiële kosten die rechtstreeks uit de vervroegde aflossing van het krediet voortvloeien.
21. Het is een dwingend vereiste dat de lidstaten voorzien in het recht van de consument op vervroegde aflossing van krediet met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen, met de daaropvolgende vermindering (in zijn voordeel) van de totale kredietkosten. In richtlijn 2014/17 wordt een opsomming gegeven van de posten waarop die vermindering betrekking heeft.
22. Daarentegen waarborgt richtlijn 2014/17 op zichzelf niet het recht van de kredietgever op een vergoeding voor de schade die hij als gevolg van de vervroegde aflossing lijdt. De richtlijn biedt de nationale wetgever gewoon de mogelijkheid om dat recht vast te stellen en te regelen, en er bepaalde voorwaarden aan te verbinden.(8) Indien de nationale regeling een dergelijke vergoeding toestaat, moet die voldoen aan bepaalde minimumvereisten die door richtlijn 2014/17 worden gesteld.
A. Eerste prejudiciële vraag
23. De verwijzende rechter wenst te vernemen of een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks aan vervroegde aflossing zijn verbonden ook de gederfde winst van de kredietgever omvat.(9) Daarbij doelt hij met name op de rente die de kredietgever verwachtte te ontvangen in de toekomst, maar die hij niet meer zal ontvangen.(10)
24. Mijns inziens staat richtlijn 2014/17 er niet aan in de weg dat bij het berekenen van de vergoeding rekening wordt gehouden met die rente-inkomsten, wat zou betekenen dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord. In wat volgt zal ik artikel 25, lid 3, van deze richtlijn uitleggen aan de hand van de gebruikelijke hermeneutische criteria.
1. Letterlijke uitlegging
25. Een eerste benadering van de tekst(11) zou bepaalde twijfels kunnen doen rijzen:
-
Artikel 25, lid 3, van richtlijn 2014/17 voorziet in een vergoeding voor kosten. Volgens lid 1 van dat artikel (waarin het voegwoord „en” de woorden „rente” en „kosten” van elkaar scheidt) zou het begrip kosten iets anders behelzen dan rente.
-
In die tekst wordt gesproken van mogelijke kosten die aan vervroegde aflossing zijn verbonden. De rente die verschuldigd zou zijn indien de aflossing niet zou hebben plaatsgevonden, zou niet het karakter van kosten hebben omdat zij als gevolg van die aflossing noodzakelijkerwijs verloren gaat.
-
Het artikel heeft betrekking op de kosten die rechtstreeks aan vervroegde aflossing zijn verbonden. Er zou kunnen worden aangevoerd dat die kosten alleen bestaan uit de kosten van de specifieke transacties die kredietinstellingen moeten verrichten om de aflossing te beheren.(12)
26. In mijn optiek verzet de letterlijke uitlegging van artikel 25, lid 3, van richtlijn 2014/17 zich echter niet tegen de zienswijze die ik voorsta.
27. Het begrip „kosten” zoals dat in die richtlijn(13) wordt gebruikt, is niet nauwkeurig en is inhoudelijk niet eenduidig.(14) In de tekst wordt rente aangemerkt als „kosten”, bijvoorbeeld in artikel 14, dat betrekking heeft op precontractuele informatie.(15)
28. Waar volgens artikel 25, lid 1, van richtlijn 2014/17 „kosten” deel uitmaken van de „totale kosten van het aan de consument verleende krediet” en daardoor „kosten” zijn die door de consument moeten worden gedragen(16), valt „rente” ook onder de „kosten” volgens de definitie van „totale kredietkosten”.(17)
29. Artikel 25, lid 3, van richtlijn 2014/17 bepaalt ook dat de vergoeding „nooit het door de kredietgever geleden financiële nadeel [mag overschrijden]”.(18) Dat duidt erop dat het verlies van toekomstige rente-inkomsten moet worden opgevat als kosten die de kredietgever na de vervroegde aflossing moet dragen (of mogelijk moet dragen, naargelang van het geval) en die in aanmerking komen voor vergoeding indien de nationale wetgever daartoe heeft besloten.
30. Het gebruik van het syntagma „mogelijke kosten” sluit evenmin uit dat de gederfde winst wordt meegerekend in de aan de kredietgever verschuldigde vergoeding. Die laatste ontvangt na de vervroegde aflossing van het krediet niet langer de overeengekomen rente (dat wil zeggen de rente die volgens de overeenkomst gedurende de volledige looptijd van de overeenkomst zou moeten zijn betaald). Juist daarom kan het verlies aan rente-inkomsten worden gekwalificeerd als een financieel gevolg dat rechtstreeks aan de aflossing is verbonden.
31. Vanuit dit oogpunt is de stelling dat de rente-inkomsten onvermijdelijk verloren gaan, en niet enkel mogelijkerwijs, in algemene zin correct. Het valt evenwel niet uit te sluiten dat een lening met een variabele rente (in bepaalde marktomstandigheden) vóór de aflossing en onafhankelijk daarvan, ophoudt rente te genereren.(19)
32. Ook kan het gebeuren dat vervroegde aflossing van het uitstaande kapitaal de kredietgever in de praktijk geen schade toebrengt in de vorm van rente-inkomsten die hij niet zal ontvangen, namelijk wanneer hij het bedrag herbelegt en de rentevoet die na de herbelegging van toepassing is gunstiger voor hem is. In dat scenario kan vooraf niet met zekerheid worden vastgesteld of er al dan niet schade zal optreden.
33. Andere vermeldingen in artikel 25 van richtlijn 2014/17 bevestigen dat het correct is om de rente die niet zal worden geïnd te kwalificeren als een integrerend deel van de vergoeding aan de kredietgever, aangezien die vergoeding niet beperkt is tot louter de beheerkosten:
-
De vergoeding, die „eerlijk” moet zijn, moet ook „objectief verantwoord” zijn(20): dit zou niet op deze wijze hoeven te worden gespecificeerd indien de vergoeding zou overeenkomen met de betaling voor diensten (zoals de administratieve afhandeling van de aflossing), die altijd objectief verantwoord is.
-
De slotzin, die luidt dat „[de vergoeding] slechts voor een bepaalde tijd wordt toegekend”, wijst in dezelfde richting, aangezien de kosten voor het beheer van de aflossing zich niet uitstrekken in de tijd.
34. Ten slotte bepaalt rubriek 9 („Vervroegde terugbetaling”) van bijlage II, deel B, bij het gestandaardiseerd Europees informatieblad (ESIS) van richtlijn 2014/17, betreffende de informatie die het ESIS moet bevatten, dat „Indien het bedrag van de vergoeding van verschillende factoren afhangt, zoals […] de op het ogenblik van de vervroegde aflossing geldende debetrentevoet […]”. Aldus wordt duidelijk dat de rente die niet meer wordt ontvangen een van de toegestane elementen voor de berekening van de vergoeding is.
2. Voorbereidende werkzaamheden
35. Bij het onderzoek van de voorbereidende werkzaamheden voor richtlijn 2014/17 heb ik geen verwijzingen naar de vergoeding voor vervroegde aflossing gevonden die de berekeningswijze ervan of de te vergoeden posten harmoniseren. Wel zijn er aanwijzingen dat is overwogen om de gederfde winst van de kredietgever een plaats te geven in die vergoeding.
36. In het verslag van het Parlement over het voorstel van de Commissie is voorgesteld om bij de vaststelling van de vergoeding rekening te houden met de kosten van de kredietgever, maar ook met de eventuele besparingen die de aflossing hem zou opleveren.(21) Ook werd voorgesteld om in de tekst een limiet voor de vergoeding op te nemen, welke niet hoger mocht zijn dan het financiële verlies van de kredietgever.(22)
37. In enkele Raadsdocumenten staat de vergoeding los van „andere aanvullende kosten”, waarvan de administratieve kosten of de kosten van sluiting van het dossier voorbeelden zijn.(23)
38. Bovendien voorzag de Raad, naast de eventuele regeling door de lidstaten van vervroegde aflossing met een vergoeding van de kosten die daaruit voortvloeien voor de kredietgever, in aflossingen zonder tegenprestatie (free of charge for the consumer), waarbij als voorbeeld de lening met variabele rente werd genoemd.(24) De bepaling lijkt mij erop te duiden dat, in de opvatting van de Raad, de vergoeding ook de als gevolg van de vervroegde aflossing niet meer ontvangen rente kon omvatten.
3. Teleologische uitlegging
39. Zoals ik reeds heb opgemerkt, verleent richtlijn 2014/17 de kredietgever op zichzelf niet het recht op een vergoeding voor de vervroegde aflossing van het krediet. Het besluit om dat recht al dan niet vast te stellen staat aan elke nationale wetgever, die daarbij echter het doel van artikel 25 van die richtlijn moet eerbiedigen.
40. Een nationaal stelsel waarin de gederfde winst van de kredietgever in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de vergoeding voor vervroegde aflossing kan mijns inziens stroken met dat doel.
41. In het arrest UniCredit Bank Austria heeft het Hof er, na een verband te hebben gelegd tussen het recht op vervroegde aflossing en artikel 1 van richtlijn 2014/17, gelezen tegen de achtergrond van overweging 15 daarvan, aan herinnerd dat die richtlijn tot doel heeft om overeenkomsten inzake een door een hypotheek of op andere wijze gedekt consumentenkrediet met betrekking tot voor bewoning bedoelde onroerende goederen „een hoge mate van bescherming te garanderen”.(25)
42. Betoogd is dat uitsluiting van de gederfde winst van de kredietgever van de te vergoeden kosten de oplossing zou zijn die de consument het best beschermt (door belemmeringen voor de uitoefening van zijn recht op vervroegde aflossing weg te nemen).(26) Vanuit dit oogpunt zou de vermindering van de rente-inkomsten en de kosten waarmee het recht op vervroegde aflossing uit hoofde van artikel 25, lid 1, van richtlijn 2014/17 gepaard gaat, eraan in de weg staan dat toekomstige rente die niet meer zal worden ontvangen, wordt opgenomen in de vergoeding.(27)
43. Volgens deze zienswijze zou het gelijkstellen van de gederfde winst van de kredietgever met de opbrengst die hij zou hebben behaald indien de overeenkomst van kracht was gebleven, een van de aantrekkelijke aspecten van het recht op vervroegde aflossing, namelijk het realiseren van besparingen, tenietdoen en de zin van dat recht in het gedrang brengen. Zonder specifieke rechtvaardiging of enige vorm van voorwaardelijkheid zou die gelijkstelling niet verenigbaar zijn met richtlijn 2014/17.
44. Naar mijn mening is dit echter niet wat uit richtlijn 2014/17 voortvloeit. In die richtlijn is het recht op vervroegde aflossing vastgesteld (waarvan als zodanig niet kan worden afgeweken), maar wordt elke lidstaat de mogelijkheid geboden om dat recht in zijn rechtsorde op te nemen met behoud van de bijzonderheden van zijn nationaal recht en rekening houdend met de kenmerken van zijn markt voor hypothecair krediet.(28)
45. Wanneer een lidstaat bij de uitoefening van die vrijheid het recht op een vergoeding voor de kredietgever erkent, moet hij aan bepaalde minimumvoorwaarden voldoen(29), maar belet niets hem om bij het vaststellen van de berekeningsmethode voor die vergoeding rekening te houden met de gederfde winst van de kredietgever.
46. Richtlijn 2014/17 geeft geen definitie van een „eerlijke vergoeding”(30), een begrip dat uniform moet worden uitgelegd en dat betrekking heeft op zowel de grond voor als de hoogte van de vergoeding. Zoals dat ook op andere gebieden van het Unierecht het geval is(31), verwijst de kwalificatie „eerlijk”, toegepast op de vergoeding voor de vervroegde aflossing van een krediet, zowel naar de vergoeding van de schade die door een partij is geleden als naar het evenwicht tussen de tegengestelde belangen van de consument en de kredietgever:
-
Voor de consument brengt de aflossing voordelen met zich mee, aangezien hij wordt ontheven van zijn contractuele verplichtingen, wat leidt tot een vermindering van de overeengekomen prijs.
-
Voor de kredietgever kan vervroegde aflossing nadelen met zich brengen, aangezien hij die aflossing niet alleen moet beheren, maar ook het kapitaal moet herbeleggen op basis van de nieuwe marktprijzen (of het verlies van rente-inkomsten gewoonweg moet slikken).(32)
47. In die context kan het opnemen van de gederfde winst als element van de vergoeding bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2014/17, die zich niet beperken tot de wens om consumenten een hoog niveau van bescherming te bieden. Een andere doelstelling die naar voren komt is het creëren van een efficiënte en concurrerende interne markt voor kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen(33), tegen de achtergrond van het verzekeren van de financiële stabiliteit.(34) Volgens overweging 66 is het recht op vervroegde aflossing een instrument dat die doelstellingen dient.(35)
48. Wanneer het recht op een vergoeding in een lidstaat is erkend, biedt richtlijn 2014/17, zoals ik heb uiteengezet, een ruime manoeuvreerruimte om de uitoefening ervan te regelen. Zo kan die lidstaat rekening houden met de bijzondere kenmerken van zijn kredietmarkt zonder tegen de doelstellingen van de richtlijn in te gaan.
49. Of al dan niet een vergoeding voor de kredietgever in geval van vervroegde aflossing wordt ingevoerd, en zo ja, wat de reikwijdte van die vergoeding moet zijn, is een besluit dat, naargelang van het geval, aanzienlijke gevolgen kan teweegbrengen. Op het gebied van krediet met betrekking tot onroerende goederen, dat een overwegend binnenlandse aangelegenheid is, zouden die gevolgen vooral de lokale markt en economie raken, al kan de kans dat ook bredere niveaus worden getroffen, niet worden uitgesloten.
50. In geval van een regeling die niet toestaat dat kredietgevers worden vergoed voor het verlies van verwachte rente-inkomsten, is het denkbaar dat deze zullen opteren voor strategieën met potentieel ongewenste gevolgen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2014/17(36), zoals het beperken van het assortiment aan aangeboden kredietproducten of het in rekening brengen van een hogere rente aan alle consumenten.(37)
51. Waar artikel 25, lid 3, van richtlijn 2014/17 het besluit om al dan niet een vergoeding in te voeren toevertrouwt aan de lidstaten, beperkt het die vergoeding niet op voorhand tot de kosten van het beheer van de aflossing of andere daaruit voortvloeiende administratieve kosten. De nationale wetgever beschikt derhalve over een ruime handelingsmarge, zodat hij de gederfde winst van de kredietgever kan opnemen in de vergoeding indien hij dat van essentieel belang acht om de verwezenlijking van de doelstellingen van richtlijn 2014/17 uiteindelijk te bevorderen op zijn eigen markt voor goederen die voor bewoning bestemd zijn.
4. Systematische uitlegging. Richtlijn 2008/48
52. In de considerans van richtlijn 2014/17 wordt herinnerd aan de noodzaak van uitleggingen die sporen met en complementair zijn aan andere Uniehandelingen, met name richtlijn 2008/48.(38) Hoewel in die considerans ook grenzen aan deze systematische uitlegging worden gesteld, heeft geen daarvan betrekking op het recht op vervroegde aflossing.(39)
53. In richtlijn 2008/48 (overweging 39) wordt erkend dat er een verschil bestaat tussen consumentenkrediet en „andere producten die worden gefinancierd met langlopende financieringsmechanismen, zoals hypothecaire leningen met vaste rente”. Juist omdat langlopende financiering niet het gebruikelijke model bij de verstrekking van consumentenkrediet is, moet de maximale vergoeding voor de kredietgever in geval van vervroegde aflossing van zulke kredieten in de regel forfaitair worden vastgesteld.
54. In richtlijn 2008/48 bevestigt de uitzondering op die regel dat de rente die na de vervroegde aflossing niet langer wordt ontvangen, moet (of kan) worden vergoed:
-
Artikel 16, lid 4, onder b) staat de lidstaten toe om, tot een bepaalde limiet, te voorzien in een andere vergoeding op basis van het werkelijk geleden verlies.(40)
-
Als maatstaf voor de concretisering van het verlies stelt diezelfde bepaling vast dat dat verlies „[bestaat] in het verschil tussen de oorspronkelijk overeengekomen rentevoet en de rentevoet waaraan de kredietgever een lening kan verstrekken ten belope van het vervroegd afgeloste bedrag op de markt op het ogenblik van de vervroegde aflossing”.
55. Als dit het geval is in richtlijn 2008/48, dan kan het a fortiori met het oog op de uitlegging van artikel 25 van richtlijn 2014/17 ook van toepassing zijn op een (door een hypotheek of een daaraan gelijkwaardige zekerheid gedekt) krediet met betrekking tot onroerend goed.(41) Aldus wordt bevestigd dat het financiële verlies wegens gederfde rente-inkomsten in overeenstemming met de nationale vergoedingsregels onderdeel kan zijn van de potentiële kosten die aan de vervroegde aflossing van het krediet zijn verbonden.
56. Kort samengevat staat er in mijn ogen niets aan in de weg dat in de wetgeving van een lidstaat wordt bepaald dat schade die voortvloeit uit het verlies aan rente-inkomsten die na de vervroegde aflossing niet meer zullen worden ontvangen, in aanmerking wordt genomen in de vergoeding uit hoofde van artikel 25, lid 3, van richtlijn 2014/17.
B. Tweede prejudiciële vraag
57. Voor het geval dat de eerste prejudiciële vraag, zoals ik voorstel, bevestigend wordt beantwoord, wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 25, lid 3, van richtlijn 2014/17 „voorschriften [bevat] voor de berekening van de inkomsten van de kredietgever uit de herbelegging van een vervroegd afgelost consumentenkrediet met betrekking tot onroerend goed die in aanmerking moeten worden genomen bij de gederfde winst”.
1. Berekeningsmethode in algemene zin
58. Richtlijn 2014/17 voorziet niet in een specifieke berekeningsmethode voor de vergoeding die aan de kredietgever verschuldigd is.(42) Het vaststellen van de berekeningsmethode (en van andere aspecten van de vergoeding, onderworpen aan een beperkt aantal voorwaarden, waaraan ik al heb gerefereerd en die ik nu zal herhalen) wordt overgelaten aan de lidstaten.
59. Dit wordt bevestigd in overweging 66 van die richtlijn, volgens welke de vergoeding moet worden vastgesteld „in overeenstemming met de nationale voorschriften”.
60. Richtlijn 2014/17 vereist noch verbiedt dat bij het vaststellen van de vergoeding rekening wordt gehouden met de wijze waarop de kredietgever het afgeloste bedrag daadwerkelijk gebruikt(43), en vereist of verbiedt ook niet het gebruik van enige andere, soortgelijke methode; elke lidstaat beslist zelf welke berekeningsmethode wordt toegepast.
61. De voorwaarden waaraan richtlijn 2014/17 de vergoeding onderwerpt houden enkel in dat de consument niet mag worden bestraft, dat de hoogte ervan het financiële verlies van de kredietgever niet mag overschrijden en dat de vergoeding „eerlijk”(44) en „objectief verantwoord” moet zijn.
62. Het vereiste van een „objectief verantwoorde” vergoeding duidt op een abstracte en vooraf vastgestelde berekeningsmethode waarvan de parameters niet door een van de partijen naar eigen goeddunken kunnen worden bepaald. Daarnaast moet met die methode kunnen worden gedetecteerd wanneer een vergoeding niet gerechtvaardigd is.(45) Wanneer deze kenmerken worden gerespecteerd, is de berekening van de vergoeding op basis van een methode die een hypothetisch element bevat, in mijn optiek een mogelijkheid waartegen richtlijn 2014/17 zich niet verzet.
2. Activa-passivamethode volgens de Duitse rechtspraak
63. Volgens de beschrijving in de verwijzingsbeslissing, waarin wordt verwezen naar de nationale rechtspraak(46), komt het financiële verlies van de kredietgever in de activa-passivamethode overeen met het verschil tussen twee grootheden:
-
de rente die de kredietnemer zou hebben betaald indien de overeenkomst was uitgevoerd zoals overeengekomen, en
-
het rendement dat de kredietgever zou behalen indien hij het vervroegd terug ontvangen bedrag zou beleggen op een kapitaalmarkt in veilige effecten met een looptijd die overeenkomt met de resterende looptijd van de lening.
64. Voor die berekening is het niet noodzakelijk dat de herbelegging als zodanig daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het referentierendement is dat van een belegging met dezelfde vervaldatum.(47)
65. Het bedrag van het verschil wordt voorts verminderd met de risicokosten en de administratieve kosten die worden bespaard op de datum van betaling van de vergoeding voor de vervroegde aflossing, en wordt geactualiseerd op basis van die betaaldatum.
66. In deze methode:
-
wordt de vergoeding berekend op basis van de voorwaarden op de kapitaalmarkt, die op transparante wijze worden bepaald en waarop de kredietgever geen invloed heeft;
-
wordt in de berekeningsformule geen geldboete voor de kredietnemer voor de vervroegde aflossing opgenomen;
-
is de aldus berekende vergoeding bedoeld als compensatie van het financiële verlies, zodat er ook de facto geen boete wordt opgelegd aan de consument die vervroegd aflost. Als de op de herbelegging toegepaste rentevoeten hoger zijn dan die welke in de oorspronkelijke kredietovereenkomst zijn overeengekomen, heeft de kredietgever geen recht op een vergoeding.
67. Zoals alle interveniënten in de prejudiciële procedure ben ik, onder voorbehoud van de definitieve beoordeling van de verwijzende rechter op dit punt, van mening dat de „activa-passivamethode” voldoet aan de minimumvoorwaarden die richtlijn 2014/17 aan de vergoeding stelt.
68. Daarenboven lijkt deze methode op die welke in artikel 16, lid 4, in fine, van richtlijn 2008/48 wordt beschreven voor de berekening van het werkelijke financiële verlies van de kredietgever wanneer de lidstaten bij wijze van uitzondering afwijken van de regel van het forfaitaire maximum (lid 2 van dat artikel).
69. De volgens richtlijn 2008/48 inzake consumentenkrediet toegestane berekening van de vergoeding die aan de kredietgever verschuldigd is, omvat namelijk – net als de „activa-passivamethode” – een element dat betrekking heeft op de hypothetische (en dus niet noodzakelijkerwijs werkelijk gedane) belegging van het afgeloste bedrag.(48) Het feit dat dit element is toegestaan in het domein van het consumentenkrediet, maakt het gemakkelijker om het ook toe te staan voor kredieten die door een hypotheek of een daaraan gelijkwaardige zekerheid worden gedekt.
C. Derde prejudiciële vraag
70. De verwijzende rechter wenst te vernemen of artikel 25 van richtlijn 2014/17 van toepassing is in omstandigheden als die in casu, waarin de consument, alvorens het krediet af te lossen, zijn overeenkomst opzegt op grond van een opzeggingsrecht dat hij aan het nationale recht ontleent.
71. De vraag is gerezen naar aanleiding van de Duitse regeling, die voorziet in twee situaties van vervroegde aflossing van het krediet in geval van leningen met een vaste rente:
-
In de eerste situatie volgt de aflossing op de opzegging van de overeenkomst door de kredietnemer en is die aflossing onderworpen aan de voorwaarden van die opzegging. Hierop is § 490, lid 2, BGB van toepassing, dat de consument het recht verleent om de overeenkomst om buitengewone redenen op te zeggen.(49) Deze bepaling, in de huidige bewoordingen ervan, bestond al vóór richtlijn 2014/17 en is niet het resultaat van de omzetting van die richtlijn in nationaal recht.
-
In de tweede situatie is de aflossing niet een consequentie van de opzegging van de overeenkomst, maar vindt deze plaats ongeacht een eventuele opzegging. Deze situatie wordt in wezen geregeld in §§ 500 en 502 BGB, die in 2016 zijn gewijzigd in het kader van de omzetting van richtlijn 2014/17.(50) Het staat de consument te allen tijde vrij om het krediet vervroegd af te lossen indien hij een rechtmatig belang aantoont.(51)
72. Naargelang de ene dan wel de andere regel wordt toegepast, zijn de gevolgen voor de vergoeding van de kredietgever verschillend:
-
In § 490, lid 2, BGB wordt bepaald dat de kredietnemer de kredietgever moet vergoeden voor de schade die deze lijdt als gevolg van de voortijdige opzegging van de overeenkomst. Voor de berekening van de vergoeding gelden de algemene beginselen die van toepassing zijn op de vergoeding van schade, zodat overeenkomstig § 252 BGB ook de gederfde winst moet worden meegerekend.
-
Volgens § 502, lid 1, BGB kan de kredietgever in geval van vervroegde aflossing een redelijke vergoeding eisen voor het verlies dat rechtstreeks met die aflossing verband houdt. Uit welke elementen de vergoeding moet bestaan, en de wijze waarop de vergoeding moet worden berekend, zijn aspecten die door de nationale wetgever worden bepaald binnen de grenzen en voorwaarden van richtlijn 2014/17.
73. Het bestaan van uiteenlopende opvattingen in de rechtsleer brengt de verwijzende rechter tot de vraag of de werkingssfeer van artikel 25 van richtlijn 2014/17 zich ook uitstrekt tot het geval waarin het krediet wordt afgelost als gevolg van een opzegging van de overeenkomst uit hoofde van § 490, lid 2, BGB.
74. Volgens de verwijzende rechter „wijst veel erop dat artikel 25 van richtlijn 2014/17 ook van toepassing is wanneer de consument de [overeenkomst] overeenkomstig § 490, lid 2, BGB opzegt alvorens de lening vervroegd af te lossen”.
75. Indien dat niet het geval zou zijn, zo voegt hij daaraan toe, „zouden veel consumenten geen gebruik kunnen maken van hun recht op vervroegde aflossing […]. Indien de vergoeding voor vervroegde aflossing anders zou worden berekend bij de uitoefening van het recht op voortijdige opzegging op grond van § 490, lid 2, BGB dan in het kader […] van §§ 500 en 502 BGB, zou dit tot gevolg kunnen hebben dat de consument die de kredietovereenkomst voortijdig opzegt, zich in een slechtere positie bevindt dan de consument die zijn recht op vervroegde aflossing zonder opzegging uitoefent”.
76. De verwijzende rechter resumeert dat „[d]e consumentenbeschermingsdoelstelling van dit recht […] het daarom noodzakelijk [maakt] dat artikel 25 van richtlijn 2014/17 ook van toepassing is in het geval dat vóór de aflossing van de lening wordt opgezegd”.
77. Ik deel het standpunt van de verwijzende rechter ter zake van de toepasselijkheid van artikel 25 van richtlijn 2014/17. Daarentegen heb ik bedenkingen bij een gedeelte van de redenering waarop hij dat standpunt heeft gegrondvest.
78. In abstracto luidt de vraag of elke lidstaat het recht van de kredietgever op een vergoeding naar eigen inzicht kan vormgeven(52), naargelang hij dit al dan niet koppelt aan de uitoefening van een buitengewoon recht van de consument om de overeenkomst op te zeggen.
79. Mijns inziens kan een bevestigend antwoord op deze specifieke vraag niet worden uitgesloten. Met andere woorden: argumenten die erop neerkomen dat de ene consument „zich mogelijk in een slechtere positie bevindt”(53) dan de andere omdat hij een van de mogelijkheden die hem door het nationale recht wordt geboden, heeft verkozen boven een andere, lijken mij niet voldoende om de regelgevingsvrijheid van de lidstaten in te perken.
80. Wat in ieder geval kan worden vereist, is dat elke mogelijkheid die door de nationale regeling wordt geboden, artikel 25 van richtlijn 2014/17 alsook de algemene bepalingen van artikel 2 ervan eerbiedigt.
81. Uit het voorgaande volgt dat de vraag of de beginselen die van toepassing zijn op de vergoeding overeenkomstig § 490, lid 2, BGB (volgens welke de gederfde winst ten voordele van de kredietgever in die vergoeding kan worden opgenomen) al dan niet verenigbaar moeten zijn met artikel 25, lid 3, van richtlijn 2014/17, bevestigend moet worden beantwoord.(54)
82. Artikel 25 van richtlijn 2014/17 erkent het recht van consumenten om zich geheel of gedeeltelijk van hun verplichtingen te kwijten zonder te hoeven wachten tot deze komen te vervallen. Die bepaling zegt niets over de wijze waarop dat recht moet worden uitgeoefend: dat kan worden gedaan in de vorm van de zuiver materiële handeling bestaande in aflossing, of als uitvloeisel van het recht om de kredietovereenkomst op te zeggen.
83. De bescherming die door richtlijn 2014/17 aan de consument wordt geboden moet altijd gelden, ongeacht voor welke van de twee voornoemde manieren om het recht op vervroegde aflossing uit te oefenen de consument kiest. Welke regeling de lidstaat ook vaststelt bij de uitoefening van de hem bij richtlijn 2014/17 verleende vrijheid, zijn beoordelingsmarge is onderworpen aan de voorwaarden van artikel 25, lid 3, van die richtlijn. Die voorwaarden zullen derhalve van toepassing zijn zowel wanneer de vervroegde aflossing volgt op de opzegging van de overeenkomst als wanneer de vervroegde aflossing onafhankelijk daarvan plaatsvindt.
84. Ik zie niet hoe de verwijzing in artikel 25, leden 1 en 4, van richtlijn 2014/17 naar het recht op aflossing „vóór het verstrijken” van de overeenkomst het standpunt van VR Bank ondersteunt.(55) Artikel 25 van richtlijn 2014/17 beoogt niet de uitoefening van het recht van de consument om zich vervroegd van zijn verplichtingen te kwijten, in de tijd te beperken. Veeleer dient dat artikel om te onderstrepen dat dit recht prevaleert boven de normale regels inzake privaatrechtelijke overeenkomsten, op grond waarvan beide partijen de verplichting hebben om na te komen wat is afgesproken en om dat te doen met inachtneming van de overeengekomen voorwaarden (en termijnen).
V. Conclusie
85. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om het Landgericht Ravensburg te antwoorden als volgt:
„Artikel 25, lid 3, van richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en verordening (EU) nr. 1093/2010
moet aldus worden uitgelegd dat
het zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke bij het vaststellen van de aan de kredietgever verschuldigde vergoeding rekening wordt gehouden met de schade die voortvloeit uit het verlies aan rente-inkomsten die na de vervroegde aflossing van het krediet door de consument niet meer zullen worden ontvangen;
het zich niet verzet tegen een methode voor de berekening van de vergoeding van de kredietgever voor de vervroegde aflossing van het krediet die is gebaseerd op de fictieve herbelegging van het afgeloste bedrag in veilige kapitaalmarkteffecten met een looptijd die overeenkomt met de resterende looptijd van de lening;
het van toepassing is wanneer de consument zijn recht om zich vervroegd van zijn verplichtingen te kwijten uitoefent nadat hij de kredietovereenkomst met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen heeft opgezegd.”