1. Delegatie van discretionaire bevoegdheden: van het arrest Meroni naar het arrest ESMA
75.
Een van de argumenten waarop de Commissie zich in de onderhavige hogere voorziening beroept, is dat toekenning van discretionaire bevoegdheden aan de GAR zou indruisen tegen de Meroni-doctrine en het beginsel van institutioneel evenwicht.(54) Blijkens de wetgevingsgeschiedenis werd aan de GAR, na de interventie van de Raad in de wetgevingsprocedure(55), geen bevoegdheid verleend om bindende rechtsgevolgen voor particulieren in het leven te roepen. Dit werd noodzakelijk geacht om naleving van de Meroni-doctrine te verzekeren.
76.
De doctrine is vernoemd naar het arrest in de zaak Meroni, dat lang geleden, in 1958, is gewezen.(56) De Commissie zoals wij die nu kennen bestond destijds nog niet, maar wel de Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. De Hoge Autoriteit had haar bevoegdheden inzake de financiële werking van het schrootregime aan een particulier lichaam gedelegeerd. Het Hof oordeelde dat de Hoge Autoriteit slechts uitvoerende bevoegdheden mocht overdragen die nauwkeurig waren omschreven en in hun uitoefening geheel aan de controle van de Hoge Autoriteit waren onderworpen.(57)
77.
Het arrest Meroni werd de blauwdruk voor de beoordeling van de delegatie van bevoegdheden in het Unierecht.(58) Het wordt dikwijls opgevat als de formulering van een regel dat discretionaire bevoegdheden niet mogen worden overgedragen.(59)
78.
Het verbod van delegatie van discretionaire bevoegdheden aan andere lichamen dan de Commissie is echter niet meer van deze tijd.(60) Veel op het Unieniveau ingestelde agentschappen zijn bevoegd om rechtens bindende besluiten te nemen waarbij noodzakelijkerwijs een zekere beoordelingsmarge komt kijken.(61)
79.
Lord Diplock heeft een definitie van discretionaire beoordelingsmarges gegeven die ik nuttig en toepasselijk vind voor de context van de Unie: „Het hele concept van bestuurlijke discretionaire bevoegdheid draait om het recht een keuze te maken uit meerdere handelwijzen over de verkieslijkheid waarvan redelijke mensen van mening kunnen verschillen.”(62)
80.
Een beoordelingsmarge vormt een noodzakelijk onderdeel van regelgeving: de vaststelling van regels die in het algemeen voor iedereen onder dezelfde omstandigheden bindend zijn, als uitkomst van beleidsbeslissingen. Een dergelijke bevoegdheid wordt steeds meer gedelegeerd aan de uitvoerende macht.(63) In de context van de Europese Unie mag de vaststelling van algemene regels alleen gedelegeerd worden aan de Commissie.(64) Het is verdedigbaar dat het vaststellen van regelgeving in de Unie voorbehouden moet blijven aan instellingen van de Unie.
81.
In de besluitvorming over individuele gevallen is echter ook sprake van een beoordelingsmarge.(65) Toepassing van een bepaalde regel op een individuele feitelijke situatie is zelden of nooit een automatisch proces(66): er komen meestal keuzen aan te pas. De beoordeling van individuele gevallen wordt geleid en afgebakend door hogere algemene regels.
82.
De ontwikkeling van het recht met betrekking tot delegatie in de EU hield niet op in 1958. Mijn betoog komt erop neer dat de hedendaagse Meroni-doctrine vraagt om een onderscheid tussen delegatie van regelgevende bevoegdheid en die van de discretionaire bevoegdheid om individuele besluiten vast te stellen. De eerste kan niet aan agentschappen worden gedelegeerd. De laatste daarentegen wel, maar de uitoefening van deze bevoegdheid moet in het delegatiebesluit voldoende aan banden worden gelegd.
83.
Dit volgt uit de ontwikkeling van de rechtspraak na het arrest Meroni.
84.
De eerste relevante zaak is de zaak Romano.(67) Daar was de Administratieve commissie van de Europese Gemeenschappen voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers (hierna: „Administratieve commissie”) door de Raad gemachtigd om de omrekeningskoersen vast te stellen aan de hand waarvan nationale lichamen de verschuldigde bedragen moesten bepalen om de verschillen in de pensioenuitkeringen van meerdere lidstaten te verrekenen.
85.
Het Hof was van oordeel dat een lichaam als de Administratieve commissie niet kon zijn gemachtigd om „normatieve besluiten” vast te stellen.(68) Het Hof verwees naar artikel 155 van het EEG-Verdrag, dat de bevoegdheden van de Commissie regelde. De fout van de Raad was dan mogelijk dat hij deze bevoegdheid niet aan de Commissie had gedelegeerd.(69) Het Hof motiveerde zijn beslissing met een verwijzing naar de artikelen 173 en 177 van het EEG-Verdrag (thans de artikelen 263 en 267 VWEU), die destijds niet repten van rechterlijk toezicht ten aanzien van besluiten van lichamen als de Administratieve commissie.
86.
Derhalve was de door de Administratieve commissie vastgestelde omrekeningskoers niet bindend voor nationale lichamen die de bedragen van verschuldigde pensioenuitkeringen moesten bepalen.
87.
De volgende relevante zaak is de zaak ESMA, ook bekend als de „Short Selling”-zaak.(70) De Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) werd opgericht als onderdeel van het antwoord van de EU op de financiële crisis, met als doel het toezicht op de financiële markten op Unieniveau te versterken.(71) In 2012 werd aan ESMA ook de bevoegdheid verleend om besluiten te nemen met betrekking tot individuele marktdeelnemers, wanneer zij van oordeel was dat sprake was van een „bedreiging voor het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of voor de stabiliteit van het gehele financiële systeem van de Unie”.(72)
88.
Het Verenigd Koninkrijk verzocht om nietigverklaring van de bepaling waarbij die bevoegdheid aan ESMA werd verleend. Het betoogde dat deze bepaling inbreuk vormde op de leer van de arresten Meroni en Romano, aangezien aan ESMA een discretionaire bevoegdheid werd toegekend om normatieve maatregelen van algemene strekking vast te stellen. Het Verenigd Koninkrijk betoogde voorts dat de artikelen 290 en 291 VWEU delegatie en uitvoering in het Unierecht uitputtend regelen en uitsluiten dat aan agentschappen een dergelijke bevoegdheid wordt toegekend.(73)
89.
Het Hof besprak in het arrest ESMA de vereisten uit het arrest Meroni in de context van het Verdrag van Lissabon en concludeerde dat het nog steeds verboden is om „een ruime discretionaire bevoegdheid” toe te kennen aan een agentschap.(74) Het oordeelde dat de aan ESMA verleende bevoegdheden echter nauwkeurig omkaderd zijn en door de rechter kunnen worden getoetst. ESMA mag alleen optreden wanneer er sprake is van een „bedreiging [...] voor het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of voor de stabiliteit van het gehele financiële systeem van de Unie of een deel ervan en er [...] grensoverschrijdende gevolgen [zijn]”.(75)
90.
Het Hof achtte het niet relevant dat de invulling van deze ruime begrippen zelf een discretionaire keuze kan impliceren.(76) Het benadrukte in plaats daarvan de noodzaak voor ESMA om specifieke professionele en technische deskundigheid aan te wenden.(77) Gekoppeld aan wat het Hof aanmerkte als voldoende omkadering van de uitoefening van de bevoegdheden van ESMA, was het Hof van oordeel dat er geen inbreuk werd gemaakt op het in het arrest Meroni geformuleerde verbod op delegatie van discretionaire bevoegdheden.
91.
Het Hof besprak vervolgens het arrest Romano. In navolging van de conclusie van advocaat-generaal Jääskinen(78), oordeelde het Hof dat de artikelen 263 en 267 VWEU thans uitdrukkelijk voorzien in rechterlijk toezicht op handelingen van agentschappen, zodat de beperking uit het arrest Romano niet langer geldt.(79)
92.
Bij de vaststelling van een individueel besluit over een specifieke marktdeelnemer maakt ESMA zeker gebruik van een beoordelingsmarge, ongeacht de beperkingen van de delegerende regel. Ik constateer derhalve dat na het arrest ESMA delegatie van discretionaire bevoegdheden aan agentschappen voor besluitvorming ten aanzien van particulieren toelaatbaar is, mits deze aan rechterlijk toezicht zijn onderworpen.
93.
Al met al kan uit de arresten Romano en ESMA worden afgeleid dat de bevoegdheid om handelingen van algemene strekking vast te stellen niet aan agentschappen kan worden overgedragen, maar dat verlening van duidelijk afgebakende uitvoerende bevoegdheden aan agentschappen toelaatbaar is, mits zij aan rechterlijk toezicht zijn onderworpen.(80)
94.
Toekenning aan de GAR van de bevoegdheid om zonder goedkeuring van de Commissie over een afwikkelingsregeling te beslissen, zou dan ook niet indruisen tegen de Meroni-doctrine. De GAM-verordening beperkt en stuurt de uitoefening van de bevoegdheden van de GAR voldoende nauwkeurig: de GAR kan alleen overgaan tot afwikkeling wanneer hij dit in het algemeen belang acht. Dat oordeel is van discretionaire aard, maar niet willekeurig: de GAM-verordening bindt dit immers aan het vereiste dat daarmee één van de afwikkelingsdoelstellingen uit artikel 14, lid 2, wordt verwezenlijkt.(81) De verordening vereist voorts een beoordeling of afbreuk zou worden gedaan aan die doelstellingen indien de bank volgens het nationale recht zou worden geliquideerd.(82)
95.
Dit laat ruimte voor verschillende oplossingen in individuele gevallen, maar de voornaamste beleidskeuzen werden gemaakt in de GAM-verordening: de situaties waarin marktinterventie nodig is, zijn daarin opgesomd, terwijl wordt vereist dat de gevolgen van het feit dat een bank wordt overgelaten aan zijn lot op de markt worden afgewogen tegen de gevolgen van EU-interventie. Indien de individuele beslissing alleen aan de GAR was overgelaten, dan zou deze voorts zijn onderworpen aan rechterlijk toezicht door de Unierechter.
96.
Delegatie aan de GAR van de bevoegdheid om individuele discretionaire besluiten te nemen zou in overeenstemming zijn met de in de rechtspraak van het arrest Meroni tot en met het arrest ESMA geformuleerde maatstaven, zelfs zonder dat voor inwerkingtreding van de afwikkelingsregeling vereist is dat de Commissie daaraan haar goedkeuring hecht.
97.
Toch is dat niet hoe de Uniewetgever de afwikkelingsprocedure heeft georganiseerd. In het volgende deel zal ik laten zien dat niet de Meroni-doctrine, maar de in de GAM-verordening gemaakte wetgevingskeuzen van belang zijn voor de uitkomst van de onderhavige hogere voorziening.
2. Waarom is de Commissie rechtens verantwoordelijk voor de afwikkelingsregeling van Banco Popular?
98.
De conclusie dat de Commissie rechtens verantwoordelijk is voor de afwikkelingsregeling, en in het onderhavige beroep tot nietigverklaring de verweerder hoort te zijn, volgt uit de bewoordingen en de opzet van de GAM-verordening. Met andere woorden: uit een keuze van de Uniewetgever.
99.
Zodra de GAR gebruikmaakt van zijn discretionaire bevoegdheid en een afwikkelingsregeling vaststelt, moet hij die regeling voor goedkeuring voorleggen aan de Commissie.
100.
Die afwikkelingsregeling kan alleen in werking treden wanneer de Commissie of de Raad binnen een tijdvak van 24 uur na de toezending door de GAR geen bezwaar kenbaar hebben gemaakt. Het is derhalve duidelijk dat de afwikkelingsregeling zoals vastgesteld door de GAR geen rechtens bindende handeling kan worden zonder goedkeuring van de Commissie (of, in bepaalde situaties, de Raad).
101.
Het Gerecht heeft op grond van zowel artikel 16, lid 1,(83) als artikel 47(84) van de GAM-verordening geconcludeerd dat de GAR de werkelijke auteur is en derhalve vanaf dat moment de verweerder behoort te zijn in procedures tot nietigverklaring. De Uniewetgever heeft de afwikkelingsprocedure echter zo ingericht dat de onafhankelijkheid van de GAR bij het vaststellen van de afwikkelingsregeling niet volstaat om hem rechtens het auteurschap van die handeling toe te schrijven. Juridisch gezien bestaat de afwikkelingsregeling niet indien zij niet door de Commissie is goedgekeurd.
102.
De Commissie betoogt, mijns inziens volkomen terecht, dat de gedachtegang van het Gerecht tegenstrijdig is. Enerzijds erkende het Gerecht het besluit tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling als een noodzakelijke voorwaarde voor de inwerkingtreding ervan(85), maar anderzijds beschouwde het de afwikkelingsregeling als een handeling die in werking kon treden en zelfstandige rechtsgevolgen kon sorteren(86).
103.
De afwikkelingsregeling had in de onderhavige zaak duidelijk geen zelfstandige rechtsgevolgen, maar werd pas rechtens bindend vanaf het moment waarop de Commissie deze uitdrukkelijk goedkeurde.
104.
Een deel van de verwarring in het bestreden arrest komt voort uit het feit dat de afwikkelingsprocedure twee formele handelingen behelst: de afwikkelingsregeling die wordt vastgesteld door de GAR en de goedkeuring door de Commissie. Als er twee formele handelingen zijn, tegen welke kan dan beroep worden ingesteld?
105.
Deze vraag is misleidend. Het concept van een voor beroep vatbare handeling is niet een kwestie van vorm, maar van inhoud. De juiste vraag is eerder: waartegen wordt in deze zaak opgekomen? Het belang van verzoeksters ligt overduidelijk bij nietigverklaring van de afwikkelingsregeling zelf, of delen daarvan. De goedkeuring is voor hen slechts relevant voor zover de afwikkelingsregeling zonder die handeling niet zou bestaan.
106.
In die zin is het goedkeuringsbesluit geen zelfstandige handeling. Het heeft betrekking op de afwikkelingsregeling als overgelegd door de GAR en ontleent zijn betekenis aan de inhoud daarvan. Dus, hoewel de goedkeuring door de Commissie niet meer dan een halve pagina beslaat, is de afwikkelingsregeling daarvan het voorwerp, en daarmee een integraal onderdeel van dat besluit.
107.
De afwikkelingsregeling kan dan ook niet los worden gezien van de goedkeuring ervan, die een voorwaarde voor het bestaan ervan is. Geen van beide handelingen is afzonderlijk vatbaar voor beroep.
108.
Mijns inziens kan alleen de afwikkelingsregelingzoals goedgekeurd door de Commissie de voor beroep vatbare handeling zijn. Omgekeerd is het goedkeuringsbesluit een voor beroep vatbare handeling, maar maakt de afwikkelingsregeling daarvan integraal deel uit.
109.
De vraag is vervolgens wie moet worden aangemerkt als de rechtens relevante auteur van deze onscheidbare handelingen.
110.
De Commissie betoogt dienaangaande dat het Gerecht geheel is voorbijgegaan aan de rechtspraak van het Hof betreffende samengestelde procedures. Volgens die rechtspraak sorteert alleen de handeling die de afsluiting vormt van de gehele procedure, bindende rechtsgevolgen.(87) Die rechtspraak is, zoals de Commissie stelt, niet alleen van toepassing op verticale samengestelde procedures (waarbij zowel lichamen van de Unie als nationale lichamen betrokken zijn), maar ook op horizontale, zoals de afwikkelingsprocedure. Zo betoogt de Commissie dat haar goedkeuring de afwikkelingsprocedure afsluit en derhalve de voor beroep vatbare handeling vormt. Dat is echter alleen aanvaardbaar wanneer de goedkeuring niet wordt losgemaakt van de goedgekeurde handeling.
111.
Volgens die rechtspraak is de rechtens relevante auteur van een handeling het lichaam dat met zijn beslissing een einde maakt aan de procedure. Aangezien de onderhavige procedure eindigt met de goedkeuring van de afwikkelingsregeling, is dat de Commissie.(88)
112.
Met de goedkeuring ervan bevestigt de Commissie de gehele afwikkelingsregeling, met alle technische en discretionaire aspecten ervan. Zoals de Commissie terecht opmerkte ter terechtzitting, hangen die aspecten met elkaar samen en kunnen zij niet van elkaar worden losgemaakt.
113.
Niets in de bewoordingen van de GAM-verordening wijst erop dat de Commissie alleen de discretionaire onderdelen van de afwikkelingsregeling goedkeurt, integendeel. Volgens de tweede alinea van artikel 18, lid 7, van de GAM-verordening „bevestigt de Commissie de afwikkelingsregeling of maakt zij daartegen bezwaar met betrekking tot de discretionaire aspecten van de afwikkelingsregeling [...]”(89). Anders dan een bezwaar, dat alleen is gericht tegen de discretionaire aspecten, heeft de goedkeuring derhalve betrekking op de afwikkelingsregeling in haar geheel.
114.
Het Gerecht heeft zijn beslissing derhalve ten onrechte doen steunen op de bevoegdheid van de Commissie om enkel bezwaar te maken tegen de discretionaire aspecten van de afwikkelingsregeling.(90) Niet-discretionaire onderdelen zijn van feitelijke aard, en kunnen onjuist zijn, maar er komen geen keuzen aan te pas. Wanneer de Commissie de afwikkelingsregeling goedkeurt, bevestigt zij noodzakelijkerwijs ook de feitelijke bevindingen waarop de discretionaire keuzen berusten.
115.
Nadat de Commissie haar goedkeuring heeft gegeven, begint de afwikkelingsregeling rechtsgevolgen voor derden te sorteren en wordt de Commissie rechtens verantwoordelijk voor deze regeling in haar geheel. Het is derhalve niet noodzakelijk dat de GAR wordt ingeschakeld als medeverweerder.
116.
Om haar betoog betreffende haar auteurschap van de voor beroep vatbare handeling in de onderhavige zaak te staven, beroept de Commissie zich in haar tweede middel in hogere voorziening op haar rechten van verdediging. Zij betoogt dat haar recht om de afwikkelingsregeling te verdedigen beperkt zou worden indien zij niet als verweerder wordt aangemerkt.(91)
117.
Dit argument zet de zaken op zijn kop. De volledige mogelijkheid om de handeling te verdedigen is alleen van belang indien de Commissie hiervoor rechtens verantwoordelijk is. De rechten van de verdediging hebben niet het effect dat de Commissie het rechtens verantwoordelijke lichaam is, maar zijn daarvan het gevolg. Het auteurschap van de Commissie vloeit voort uit de bewoordingen en de opzet van de GAM-verordening, volgens welke het juridisch bestaan van de afwikkelingsregeling aanvangt met de goedkeuring door de Commissie. Haar recht om de regeling te verdedigen vloeit voort uit dat auteurschap.
118.
Om dezelfde reden kan ook het parallelle argument van de GAR dat zijn rechten van verdediging worden geschonden tenzij hij als verweerder wordt aangemerkt, niet slagen. Indien het niet de bedoeling was dat de GAR rechtens verantwoordelijk is voor de afwikkelingsregeling, is er geen reden waarom deze de volledige rechten van de verdediging zou genieten. Dat wil echter niet zeggen dat de GAR niet kan interveniëren in een tegen de afwikkelingsregeling gerichte zaak.
119.
De voor beroep vatbare handeling is derhalve het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de afwikkelingsregeling van Banco Popular. Die goedkeuring, waarvan de afwikkelingsregeling integraal deel uitmaakt, heeft rechtsgevolgen en kan daarom in rechte worden getoetst.(92)
120.
De redenering van het Gerecht op basis van artikel 86, lid 2, van de GAM-verordening(93), dat de afwikkelingsregeling die de GAR heeft vastgesteld een voor beroep vatbare handeling is, omdat tegen zijn besluiten beroep kan worden ingesteld, doet niet af aan deze conclusie. Aan de GAR kunnen andere besluiten worden toegeschreven die onder die bepaling vallen, zoals dat om de afwikkelingsprocedure niet in te leiden.(94)
121.
Het Gerecht oordeelde verder dat de afwikkelingsregeling op zichzelf bindende rechtsgevolgen sorteert omdat het FROB verplicht is tot uitvoering ervan.(95) Het Gerecht lijkt in deze gevolgtrekking te zijn voorbijgegaan aan artikel 13 van de afwikkelingsregeling, volgens welke bepaling die regeling is gericht tot het FROB en daaraan zal worden meegedeeld na de goedkeuring ervan door de Commissie of de Raad. Dit artikel pleit derhalve voor het betoog van de Commissie dat haar goedkeuring ten aanzien van de geadresseerde ervan, de nationale afwikkelingsautoriteit, beslissend is voor de inwerkingtreding van de afwikkelingsregeling.
122.
Alle bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de Commissie de rechtens verantwoordelijke auteur van de afwikkelingsregeling is.
123.
Er is echter nog een andere kwestie die bespreking behoeft. Om een effectief rechterlijk toezicht door de Unierechter te verzekeren, moeten rechtens bindende maatregelen een motivering bevatten.(96) Voor degene die wordt geraakt door een maatregel is het moeilijk om deze op zinvolle wijze aan te vechten indien hij de redenen ervan niet kent.
124.
De motivering waarom de afwikkeling van Banco Popular voldoet aan de voorwaarden van de GAM-verordening, is gegeven in de afwikkelingsregeling zelf. Met de goedkeuring van die afwikkelingsregeling hecht de Commissie ook haar goedkeuring aan de gronden waarop deze berust, en moet zij bereid zijn deze voor de Unierechter te verdedigen.(97)
125.
Het is niet zonder belang of de Commissie de rechtvaardiging voor de afwikkeling van Banco Popular inderdaad volledig mag verdedigen. Dat is alleen mogelijk wanneer de Commissie als werkelijke auteur van die handeling geldt.
126.
Volgens artikel 43, lid 3, van de GAM-verordening heeft de Commissie (evenals de ECB) een vertegenwoordiger die gerechtigd is om als permanent waarnemer deel te nemen aan bestuursvergaderingen en plenaire vergaderingen van de GAR en toegang heeft tot alle documenten.(98)
127.
In het arrest Algebris(99), eveneens in de context van de afwikkeling van Banco Popular, oordeelde het Gerecht dat de Commissie volop had deelgenomen aan de voorbereiding van de afwikkeling en de door de GAR aan haar voorgelegde afwikkelingsregeling naar behoren had beoordeeld. Het feit dat zij dit in 77 minuten had gedaan, werd gecompenseerd door haar betrokkenheid bij de gehele procedure die voorafging aan de afwikkelingsregeling, die naar haar aard een urgente situatie is.(100)
128.
Het goedkeuringsbesluit van de afwikkelingsregeling voor Banco Popular lijkt niet louter een kwestie van afstempelen te zijn geweest. Met haar goedkeuring bekrachtigde de Commissie de inhoud van de afwikkelingsregeling.
129.
De afwikkelingsregeling zelf was evenwel niet aan die goedkeuring gehecht.(101) In het arrest Algebris oordeelde het Gerecht, niet zonder discrepantie met het bestreden arrest, dat de Commissie met de verwijzing naar de afwikkelingsregeling en de daarin vermelde redenen had voldaan aan haar motiveringsplicht. Het Gerecht oordeelde dat „[d]e afwikkelingsregeling en de motivering ervan [moesten] worden geacht deel uit te maken van de context” waarin het goedkeuringsbesluit was vastgesteld.(102)
130.
Niettemin rees op de terechtzitting in de onderhavige zaak de vraag hoe belanghebbenden rechtstreeks beroep krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU moeten instellen indien zij niet in het goedkeuringsbesluit zelf de gronden kunnen vernemen waarop de Commissie die goedkeuring heeft gebaseerd.
131.
De Commissie heeft hierop geantwoord dat het niet praktisch was de afwikkelingsregeling samen met de goedkeuring bekend te maken, omdat deze vertrouwelijke informatie bevat. Zij bleef bij haar standpunt dat uit de goedkeuring niettemin duidelijk bleek dat deze betrekking had op de afwikkeling van Banco Popular, welke door de GAR op zijn website was gepubliceerd en derhalve publiekelijk beschikbaar was.(103)
132.
Ik ben van mening dat de Commissie in de toekomst een niet-vertrouwelijke versie van de afwikkelingsregeling aan haar in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte goedkeuring moet hechten. Hoewel het grote aantal thans bij het Gerecht aanhangige rechtstreekse beroepen aantoont dat de betrokken personen op de hoogte waren van de afwikkelingsregeling, zou bekendmaking van de goedkeuring samen met de afwikkelingsregeling duidelijk maken dat de Commissie met haar goedkeuring de gehele afwikkelingsregeling bekrachtigt, met inbegrip van de gronden waarop deze berust.
133.
Concluderend ben ik van mening dat de afwikkelingsregeling rechtens geen zelfstandig bestaan heeft en derhalve niet afzonderlijk van de goedkeuring door de Commissie kan worden bestreden. Een rechtstreeks beroep dient te zijn gericht tegen de goedkeuring van de afwikkelingsregeling van de GAR door de Commissie. Dan is er één voor beroep vatbare handeling, waarvan de Commissie de auteur is.