Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 september 2023
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 21 september 2023
Gegevens
- Instantie
- Hof van Justitie EU
- Datum uitspraak
- 21 september 2023
Uitspraak
Arrest van het Hof (Negende kamer)
21 september 2023(*)
"„Prejudiciële verwijzing - Douane-unie - Verordening (EU) nr. 952/2013 - Douanewetboek van de Unie - Artikel 60, lid 2 - Verkrijging van de oorsprong van goederen - Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 - Artikel 32 - Goederen bij de vervaardiging waarvan meer dan één land of gebied betrokken is - Bijlage 22‑01 - Primaire regel voor goederen die onder onderverdeling 730441 van het geharmoniseerde systeem vallen - Begrip hol profiel - Onafgewerkte buizen van staal bedoeld bij onderverdeling 730449 van het geharmoniseerde systeem, die worden vervaardigd door warmvervormen en waarvan door koudvervormen stalen buizen kunnen worden geproduceerd die tot onderverdeling 730441 van het geharmoniseerde systeem behoren - Geldigheid van de primaire regel”"
In zaak C‑210/22,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Finanzgericht Hamburg (belastingrechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland) bij beslissing van 2 maart 2022, ingekomen bij het Hof op 18 maart 2022, in de procedure
Stappert Deutschland GmbH
tegenHauptzollamt Hannover,
HET HOF (Negende kamer),
samengesteld als volgt: D. Gratsias, president van de Tiende kamer, waarnemend voor de president van de Negende kamer, S. Rodin (rapporteur) en O. Spineanu-Matei, rechters,
advocaat-generaal: P. Pikamäe,
griffier: K. Hötzel, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 maart 2023,
gelet op de opmerkingen van:
-
Stappert Deutschland GmbH, vertegenwoordigd door K. H. Felderhoff, Rechtsanwalt, K. Harden, Rechtsanwältin, en H.‑M. Wolffgang, Steuerberater,
-
het Hauptzollamt Hannover, vertegenwoordigd door T. Röper,
-
de Belgische regering, vertegenwoordigd door S. Baeyens en P. Cottin als gemachtigden, bijgestaan door B. Coene en Z.‑Z. De Decker als deskundigen,
-
de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M. Z. Fehér en K. Szíjjártó als gemachtigden,
-
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B.‑R. Killmann, F. Moro en M. Salyková als gemachtigden,
-
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de primaire regel voor goederen van onderverdeling 7304 41 van het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”), die is opgenomen in bijlage 22‑01 bij gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB 2015, L 343, blz. 1), zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) 2018/1063 van de Commissie van 16 mei 2018 (PB 2018, L 192, blz. 1) (hierna: „primaire regel”), voor zover deze een specifiek criterium betreffende „holle profielen bedoeld bij onderverdeling 7304 49” (hierna: „criterium betreffende holle profielen”) bevat, en de geldigheid van die regel. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Stappert Deutschland GmbH (hierna: „Stappert”) en het Hauptzollamt Hannover (hoofdkantoor van de douane Hannover, Duitsland; hierna: „douanekantoor”) over de verkrijging van oorsprong voor holle producten, recht en van gelijke wanddikte, die tot GS-onderverdeling 7304 41 behoren.Toepasselijke bepalingen
Internationaal recht
Het GS is in het kader van de Werelddouaneorganisatie (WCO) ingevoerd bij het op 14 juni 1983 te Brussel gesloten Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen [United Nations Treaty Series, deel 1503, blz. 4, nr. 25910 (1988)], dat met zijn protocol van wijziging van 24 juni 1986 namens de Europese Economische Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB 1987, L 198, blz. 1). De toelichtingen op het GS worden overeenkomstig de bepalingen van dat verdrag opgesteld binnen de WCO. Hoofdstuk 72 van het GS heeft als opschrift „Gietijzer, ijzer en staal”. In de GS-toelichtingen op GS-hoofdstuk 72, die van overeenkomstige toepassing zijn op de producten van GS-hoofdstuk 73, staat onder het opschrift „Algemene opmerkingen” het volgende:Onder de algemene opmerkingen in de toelichtingen op GS-hoofdstuk 73 staat:„[…]
IV. Vervaardiging van afgewerkte producten
Halffabrikaten en in bepaalde gevallen ingots worden vervolgens verwerkt tot afgewerkte producten.
Zij worden in de regel onderverdeeld in platte producten (plaatstroken, universaalplaten daaronder begrepen, breedband, platen en band) en lange producten (walsdraad, staven, profielen en draad).
Deze producten worden verkregen door een plastische vervorming, hetzij door een warme bewerking rechtstreeks van ingots of de halffabrikaten (warmwalsen, smeden, warmtrekken), hetzij door koudbewerking van reeds warmbewerkte producten (koudwalsen, extrusie, draadtrekken, trekken), eventueel gevolgd door een nabewerking (bijvoorbeeld koud afgewerkte staven verkregen door centerloos slijpen of door kalibreren).
[…]
B. Plastische vervorming door koudbewerking
[…]
Koudbewerkte producten kunnen worden onderscheiden van warmgewalste of warmgetrokken producten aan de hand van de volgende criteria:
het oppervlak van koudbewerkte producten heeft een beter uiterlijk dan dat van warmbewerkte producten en is nooit voorzien van een walshuid;
de toleranties op de afmetingen zijn bij koudbewerkte producten geringer;
dunne platen worden over het algemeen alleen door koudwalsen verkregen;
bij microscopisch onderzoek vertonen koudbewerkte producten een duidelijke korrelvorming en een korrelligging in de walsrichting, terwijl warmbewerkte producten als gevolg van de herkristallisatie een vrijwel regelmatige korrelstructuur te zien geven.”
De toelichting op GS-post 7304 preciseert:„[…]
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Buizen en pijpen
Concentrische holle producten met een over de gehele lengte gelijkblijvende dwarsdoorsnede, met slechts één omsloten holte, waarbij het binnen- en buitenprofiel dezelfde vorm hebben. Stalen buizen hebben gewoonlijk een ronde, ovale, rechthoekige of vierkante dwarsdoorsnede. Bovendien kunnen zij een dwarsdoorsnede hebben met de vorm van een gelijkzijdige driehoek of een regelmatige convexe veelhoek. Producten met een andere dwarsdoorsnede dan rond, met over de gehele lengte afgeronde hoeken, alsmede buizen met verdikte uiteinden, worden eveneens als buizen en pijpen aangemerkt. De buizen en pijpen mogen zijn gepolijst, bekleed, gebogen (opgerold daaronder begrepen), al dan niet van schroefdraad, moffen of gaten zijn voorzien, vernauwd of verwijd, taps toelopend gemaakt of van flenzen, kragen of ringen voorzien.
Holle profielen
Holle producten die niet voldoen aan vorenstaande omschrijving en vooral die waarvan het binnen- en buitenprofiel niet dezelfde vorm hebben.
De algemene opmerkingen op hoofdstuk 72 zijn van overeenkomstige toepassing op dit hoofdstuk.”
„De bij deze post bedoelde buizen, pijpen en holle profielen kunnen op verschillende wijzen worden vervaardigd:
[…]
B. door warme extrusie van rondstaal waarbij glas (ugine-segournetmethode) of een ander smeermiddel wordt gebruikt. Deze methode omvat doorboren, al dan niet uitzetten en extrusie.
Hierna volgen verschillende nabewerkingen:
het warm afwerken, waarbij de ruwe buis, na opnieuw verhitten, een kalibreermachine of een trekbank en ten slotte een richtmachine passeert; of
het koud afwerken over een doorn samen met koudtrekken op een trekbank, of door koudwalsen op een pelgrimsschredewals (mannesmann- of megavalmethode). Bij deze methoden kan men van warmgewalste of door extrusie verkregen buizen, buizen met een geringe wanddikte of met een kleine diameter, dan wel buizen met geringe toleranties op de diameter of de wanddikte, verkrijgen (opgemerkt wordt dat bij de transvalmethode rechtstreeks buizen met een geringe wanddikte kunnen worden verkregen). Met het koudbewerken kan men eveneens een bepaalde oppervlakteafwerking verkrijgen, bijvoorbeeld een gepolijst oppervlak vereist voor hydraulische of pneumatische cilinders.
[…]
Zie voor het onderscheid tussen buizen en pijpen enerzijds en holle profielen anderzijds de algemene opmerkingen op dit hoofdstuk.
[…]”
Unierecht
Douanewetboek
Artikel 33 („Beschikkingen betreffende bindende inlichtingen”) van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1, met rectificatie in PB 2016, L 267, blz. 2; hierna: „douanewetboek”) bepaalt in lid 1:Artikel 60 („Verkrijging van de oorsprong”) van het douanewetboek bepaalt in lid 2:„De douaneautoriteiten geven op aanvraag beschikkingen inzake bindende tariefinlichtingen (BTI-beschikkingen) of beschikkingen inzake bindende oorsprongsinlichtingen (BOI-beschikkingen) af.”
Artikel 62 („Bevoegdheidsdelegatie”) van het douanewetboek bepaalt:„Goederen bij de vervaardiging waarvan meer dan één land of gebied betrokken is, worden geacht van oorsprong te zijn uit het land of gebied waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.”
Artikel 284 („Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie”) van het douanewetboek regelt de voorwaarden voor die uitoefening.„De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 284 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de regels volgens welke de goederen, waarvan voor de toepassing van de in artikel 59 bedoelde maatregelen van de Unie de niet-preferentiële oorsprong [moet] worden vastgesteld, worden [overeenkomstig artikel 60] geacht geheel en al in één enkel land of gebied te zijn verkregen of […] in een land of een gebied [te] zijn verkregen waar de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden in een daartoe ingerichte onderneming die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.”
Gedelegeerde verordening 2015/2446
De Commissie heeft gedelegeerde verordening 2015/2446 vastgesteld in uitoefening van de haar bij artikel 62 van het douanewetboek toebedeelde bevoegdheid. Overweging 20 van deze gedelegeerde verordening luidt:Artikel 32 van die gedelegeerde verordening, met het opschrift „Goederen bij de vervaardiging waarvan meer dan één land of gebied betrokken is (artikel 60, lid 2, van het [douanewetboek])”, luidt:„Bij besluit 94/800/EG [van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB 1994, L 336, blz. 1)] heeft de Raad zijn goedkeuring gegeven aan de overeenkomst betreffende de oorsprongsregels (WTO-GATT 1994), die is gehecht aan de op 15 april 1994 te Marrakesh ondertekende slotakte. In de overeenkomst betreffende de oorsprongsregels is bepaald dat specifieke regels inzake oorsprongsbepaling voor een aantal productsectoren in de eerste plaats gebaseerd moeten zijn op het land waar het productieproces tot een verandering van tariefindeling heeft geleid. Alleen wanneer het niet mogelijk is om aan de hand van dat criterium het land van de laatste ingrijpende be- of verwerking te bepalen, kunnen andere criteria worden gebruikt, zoals het criterium van de toegevoegde waarde of de vaststelling van een specifiek verwerkingsproces. Aangezien de Unie partij is bij die overeenkomst, is het passend om in de douanewetgeving van de Unie bepalingen vast te stellen die aansluiten bij de in die overeenkomst neergelegde beginselen om te bepalen in welk land goederen hun laatste ingrijpende be- of verwerking hebben ondergaan.”
Bijlage 22‑01 bij gedelegeerde verordening 2015/2446 heeft als opschrift „Inleidende aantekeningen en lijst van ingrijpende be- of verwerkingen die niet-preferentiële oorsprong verlenen”. Deze bijlage bevat een onderdeel met als opschrift „Inleidende aantekeningen” waarvan de punten 2 en 3 luiden als volgt:„Goederen die zijn opgenomen in bijlage 22‑01, worden geacht hun laatste ingrijpende be- of verwerking, die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt, te hebben ondergaan in het land of gebied waar aan de in die bijlage genoemde regels is voldaan of dat door die regels wordt aangewezen.”
Hoofdstuk 73 van die bijlage draagt het opschrift „Werken van gietijzer, van ijzer en van staal” en bevat onder andere een „Residuele regel voor het hoofdstuk” die luidt als volgt:
Toepassing van de regels in deze bijlage
De regels in deze bijlage moeten op goederen worden toegepast volgens hun indeling in het [GS] en eventuele andere criteria in aanvulling op de posten of onderverdelingen van het [GS], die specifiek voor deze bijlage zijn gecreëerd. Naar een post of onderverdeling van het [GS] die verder is onderverdeeld op basis van dergelijke criteria, wordt in deze bijlage verwezen als ‚subpost’ of ‚subonderverdeling’. […]
Voor de indeling van goederen in de posten en onderverdelingen van het [GS] gelden de algemene regels voor de interpretatie van het [GS] alsook alle desbetreffende aantekeningen op de afdelingen, hoofdstukken en onderverdelingen van dat systeem. Deze regels en aantekeningen maken deel uit van de gecombineerde nomenclatuur [(GN)], die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad [van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1)]. Voor de vaststelling van de juiste subpost of subonderverdeling van bepaalde goederen in deze bijlage moeten de algemene regels voor de interpretatie van het [GS] alsook alle desbetreffende aantekeningen op de afdelingen, hoofdstukken en onderverdelingen van dat systeem op overeenkomstige wijze worden toegepast, tenzij in deze bijlage anders wordt vereist.
[…]
Verklarende woordenlijst
Primaire regels op onderverdelingsniveau kunnen, als zij op verandering van tariefindeling gebaseerd zijn, door de volgende afkortingen worden weergegeven.
[…]
VP: verandering naar de post in kwestie vanuit elke andere post
[…]”
Genoemd hoofdstuk 73 bevat een tabel met de primaire regels die moeten worden toegepast om het land of het gebied van oorsprong vast te stellen van de daarin genoemde goederen die volgens de GS-post of de GS-onderverdeling ervan worden geïdentificeerd, met name de primaire regel voor koudgetrokken of koudgewalste buizen en pijpen, naadloos, van roestvrij staal en met rond profiel, die onder GS-onderverdeling 7304 41 vallen. In de tabel staat het volgende:„Daar waar het land van oorsprong niet kan worden vastgesteld door toepassing van de primaire regels, is het land van oorsprong van de goederen het land waar het grootste deel van de materialen van oorsprong is, zoals bepaald op basis van de waarde van de materialen.”
„GS 2017-code
Omschrijving van de goederen
Primaire regels
[…]
7304
Buizen, pijpen en holle profielen, naadloos, van ijzer of van staal
Zoals gespecificeerd voor de onderverdelingen
[…]
- Andere, met rond profiel, van roestvrij staal:
7304 41
- - Koudgetrokken of koudgewalst
VP, of verandering vanuit holle profielen bedoeld bij onderverdeling 7304 49
7304 49
-- Overig
VP”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
Op 20 januari 2016 heeft Stappert, een staalhandelaar, bij het douanekantoor een BOI-beschikking overeenkomstig artikel 33 van verordening nr. 952/2013 aangevraagd om naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal van GS-onderverdeling 7304 41 (hierna: „betrokken buizen”) uit Zuid-Korea in te voeren. De buizen worden op de volgende wijze vervaardigd: ingots van massief staal ondergaan in een eerste fase in China een verwerking waarbij zij plastisch worden vervormd door warme extrusie (warmvervorming). De aldus verkregen halffabrikaten (hierna: „onafgewerkte buizen”) vallen onder GS-onderverdeling 7304 49. In een tweede fase worden de onafgewerkte buizen vervoerd naar Zuid-Korea waar zij worden koudgewalst en tot buizen worden getrokken. Volgens Stappert moet Zuid-Korea worden aangewezen als het land van oorsprong van de betrokken buizen overeenkomstig artikel 60, lid 2, van het douanewetboek. Dit zou tot gevolg hebben dat er over de invoer van die buizen geen antidumpingrechten mogen worden geheven, wat niet het geval zou zijn indien China het land van oorsprong was. Bij besluit van 16 juni 2017 heeft het douanekantoor zich op het standpunt gesteld dat de buizen dezelfde niet-preferentiële oorsprong als de onafgewerkte buizen hadden, namelijk China. Volgens het douanekantoor moest krachtens de primaire regel de oorsprong van de buizen namelijk worden vastgesteld op basis van het land van vervaardiging van de onafgewerkte buizen. Stappert heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en daarbij aangevoerd dat de laatste fase van de ingrijpende, economisch verantwoorde verwerking bepalend moet zijn voor de verkrijging van oorsprong. In casu is deze laatste fase in Zuid-Korea uitgevoerd. Bij besluit van 23 november 2018 heeft het douanekantoor dat bezwaar afgewezen. Volgens het douanekantoor is er in Zuid-Korea geen sprake van enige wijziging van tariefpost. Voorts konden de in China vervaardigde onafgewerkte buizen, anders dan Stappert stelt, niet worden beschouwd als „holle profielen bedoeld bij GS-onderverdeling 7304 49” in de zin van het criterium betreffende holle profielen, die vervolgens in Zuid-Korea koud worden verwerkt. Volgens het douanekantoor moet het begrip „holle profielen” worden uitgelegd overeenkomstig de toelichtingen op GS-hoofdstuk 73 en volgt daaruit dat onafgewerkte buizen geen „holle profielen” maar „buizen” zijn. Stappert heeft bij de verwijzende rechter, het Finanzgericht Hamburg (belastingrechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland), beroep ingesteld tot, primair, verkrijging van een BOI-beschikking waarbij wordt vastgesteld dat Zuid-Korea het land van oorsprong van de betrokken buizen is en, subsidiair, vaststelling van de onrechtmatigheid van de weigering van het douanekantoor om deze oorsprong vast te stellen. In deze context vraagt de verwijzende rechter zich allereerst af of het begrip „holle profielen” in de zin van de primaire regel betrekking heeft op producten zoals de onafgewerkte buizen. In de eerste plaats kan de draagwijdte van dit begrip volgens de verwijzende rechter niet uit de ontstaansgeschiedenis van de primaire regel worden afgeleid, met name niet door te verwijzen naar documenten die zijn opgesteld naar aanleiding van de onderhandelingen die hebben plaatsgevonden in het kader van het in overweging 20 van gedelegeerde verordening 2015/2446 bedoelde werkprogramma inzake de overeenkomst betreffende de oorsprongsregels, die niet preciseren wat moet worden verstaan onder „holle profielen” bedoeld bij GS-onderverdeling 7304 49. In de tweede plaats moet volgens de verwijzende rechter de voorkeur worden gegeven aan de uitlegging die het best beantwoordt aan de beoordelingscriteria inzake de oorsprong en een in tarieven uitgedrukte uitlegging mag niet in strijd zijn met de criteria van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek. In de derde plaats geeft de verwijzende rechter aan dat de inleidende aantekeningen van bijlage 22‑01 bij gedelegeerde verordening 2015/2446 niet verwijzen naar de GS-toelichtingen. In de vierde plaats is de verwijzende rechter van oordeel dat het in de primaire regel bedoelde productieproces het proces is dat met name in de toelichtingen op GS-post 7304 wordt beschreven, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat warmgewalste, warmgetrokken of warmgeperste buizen als tussenproducten worden gebruikt en derhalve overeenstemmen met „holle profielen” in de zin van dat criterium. In de vijfde plaats bestaat er geen uniforme taxonomie voor de beschrijving van de handelingen die in het hoofdgeding aan de orde zijn. In de zesde plaats zou de verkrijging van oorsprong, indien het begrip „holle profielen” zou moet worden uitgelegd in overeenstemming met de toelichtingen op GS-hoofdstuk 73, uitsluitend afhangen van de vorm van het materiaal, wat volgens de verwijzende rechter een willekeurige toepassing van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek lijkt. Bovendien blijkt uit overweging 33 van uitvoeringsverordening (EU) 2017/2093 van de Commissie van 15 november 2017 tot beëindiging van het onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1331/2011 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen ten aanzien van bepaalde naadloze buizen en pijpen van roestvrij staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, door invoer verzonden uit India, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit India, en tot beëindiging van de bij uitvoeringsverordening (EU) 2017/272 van de Commissie ingestelde registratie van die invoer (PB 2017, L 299, blz. 1), dat buizen of pijpen door de koudvervorming aanzienlijk worden getransformeerd en de wezenlijke kenmerken ervan onomkeerbaar worden gewijzigd, zodat de afmetingen en de fysische, mechanische en metallurgische eigenschappen ervan veranderen, zoals blijkt uit de algemene opmerkingen in de GS-toelichtingen op GS-hoofdstuk 72, die relevant zijn voor GS-hoofdstuk 73. In de zevende plaats is de verwijzende rechter van oordeel dat een uitlegging van het begrip „hol profiel” op basis van de GS-toelichtingen op GS-hoofdstuk 73 vanuit technisch oogpunt geen enkel praktisch belang heeft. Verwerking van een hol profiel door koudvervorming in de zin van de definitie in deze toelichtingen, ook al is dit technisch mogelijk, zou namelijk buitensporige kosten met zich brengen, zodat koude verwerking van warmgevormde buizen het meest gangbare proces voor de vervaardiging van buizen is. In de achtste plaats kunnen niet alle producten van GS-onderverdeling 7304 49 worden verwerkt. Onafgewerkte buizen zijn echter producten die enkel kunnen worden gebruikt wanneer ze zijn verwerkt. In dit verband blijkt uit het feit dat het materiaal waaruit buizen bedoeld bij GS-onderverdeling 7304 41 worden vervaardigd niet is onderworpen aan tests om na te gaan of het voldoet aan een industrienorm voor warmgevormde naadloze buizen en pijpen, dat dit materiaal noodzakelijkerwijs nog moet worden verwerkt. Vervolgens vraagt de verwijzende rechter zich af of, indien de oorsprong van de betrokken buizen niet volgens het criterium betreffende holle profielen mag worden bepaald of indien de eerste vraag niet kan worden beantwoord, dit criterium ongeldig is wegens ontoereikende motivering, een gebrek aan nauwkeurigheid of onverenigbaarheid met artikel 60, lid 2, van het douanewetboek. Ten slotte wenst de verwijzende rechter te vernemen, voor het geval de primaire regel ongeldig moet worden verklaard voor zover hij betrekking heeft op het criterium betreffende holle profielen, welke Unierechtelijke regel moet worden toegepast om de oorsprong van de betrokken buizen te bepalen. In die omstandigheden heeft het Finanzgericht Hamburg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
Omvat het begrip ‚holle profielen’ in de [primaire regel] – die de verkrijging van oorsprong afhankelijk stelt van de ‚verandering vanuit holle profielen bedoeld bij nr. 7304 49’ […] – een warmgevormd [goed van] GS-onderverdeling 7304 49, recht en op alle plaatsen van gelijke wanddikte, dat niet voldoet aan de eisen van een technische norm voor warmgevormde naadloze buizen van roestvrij staal en waarvan door koude verwerking buizen met een andere dwarsdoorsnede en een andere wanddikte worden vervaardigd?
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord of niet kan worden beantwoord: is [het criterium betreffende holle profielen] in strijd met artikel 60, lid 2, en artikel 284 [van het douanewetboek] en met artikel 290 VWEU, omdat het
niet is gemotiveerd,
te vaag is, of
bewerkingshandelingen die volgens artikel 60, lid 2, [van het douanewetboek] oorsprongsbepalend zouden zijn, uitsluit van de vaststelling van de oorsprong [?]
Indien de tweede prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord: wordt de verkrijging van oorsprong van goederen bedoeld bij onderverdeling 7304 41 van het [GS] in het hoofdgeding vastgesteld met toepassing van [primaire regel] ‚VP’, de residuele regel [van hoofdstuk 73 van bijlage 22‑01 bij gedelegeerde verordening 2015/2446] of artikel 60, lid 2, van het douanewetboek?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de primaire regel aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „hol profiel” in de zin van deze regel betrekking heeft op een warmgevormde „onafgewerkte buis”, recht en op alle plaatsen van gelijke wanddikte, die niet voldoet aan de eisen van een technische norm voor warmgevormde naadloze buizen van roestvrij staal en waaruit door koude verwerking buizen met een andere dwarsdoorsnede en een andere wanddikte worden vervaardigd die onder GS-onderverdeling 7304 41 vallen. Volgens de primaire regel worden buizen, pijpen en holle profielen van GS-onderverdeling 7304 41 geacht van oorsprong te zijn uit het land waar zij door koudtrekken of koudwalsen (koud gereduceerd) zijn geproduceerd, wanneer zij zijn vervaardigd uit producten die onder een andere GS-post vallen of uit „holle profielen bedoeld bij onderverdeling 7304 49” van het GS. Uit punt 2.1 van de inleidende aantekeningen van bijlage 22‑01 bij gedelegeerde verordening 2015/2446 blijkt ten eerste dat de regels in deze bijlage moeten worden toegepast op goederen volgens hun indeling in het GS en eventuele andere criteria in aanvulling op de posten of onderverdelingen van het GS, die specifiek voor die bijlage zijn gecreëerd, en ten tweede dat voor de vaststelling van de juiste subpost of subonderverdeling van bepaalde goederen in bijlage 22‑01 de algemene regels voor de interpretatie van het GS alsook alle desbetreffende aantekeningen op de afdelingen, hoofdstukken en onderverdelingen van dat systeem op overeenkomstige wijze moeten worden toegepast, tenzij in deze bijlage anders wordt vereist. Wat de uitlegging van de posten en onderverdelingen van het GS betreft, zij er voorts aan herinnerd dat de GS-toelichtingen als zodanig daarvoor waardevolle gegevens bevatten (zie in die zin arrest van 18 juni 2020, Hydro Energo, C‑340/19, EU:C:2020:488, punt 36 ). Volgens de algemene opmerkingen in de GS-toelichtingen op GS-hoofdstuk 73, waarnaar uitdrukkelijk wordt verwezen in de toelichting op GS-post 7304, vormen concentrische holle producten met een over de gehele lengte gelijkblijvende dwarsdoorsnede, met slechts één omsloten holte, waarbij het binnen- en buitenprofiel dezelfde vorm hebben, „buizen en pijpen” in de zin van GS-hoofdstuk 73, terwijl holle producten die niet voldoen aan de omschrijving van buizen en pijpen en vooral die waarvan het binnen- en buitenprofiel niet dezelfde vorm hebben, „holle profielen” zijn. Het begrip „onafgewerkte buis” wordt daarentegen niet vermeld in de in het vorige punt genoemde algemene opmerkingen. Hieruit volgt dat voor de toepassing van de primaire regel producten die als „onafgewerkte buizen” zijn aangemerkt, „buizen en pijpen” of „holle profielen” in de zin van GS-hoofdstuk 73 vormen. Uit het dossier waarover het Hof beschikt blijkt dat de betrokken buizen, die Stappert wil invoeren, zijn vervaardigd uit onafgewerkte buizen die vallen onder het in punt 40 van het onderhavige arrest genoemde begrip „buizen en pijpen” in de zin van de toelichtingen op GS-hoofdstuk 73, met name voor zover zij zijn beschreven als rechte buizen en pijpen die op alle plaatsen dezelfde wanddikte hebben. Als zodanig kunnen die onafgewerkte buizen dus niet vallen onder het begrip „hol profiel”, noch in de zin van GS-hoofdstuk 73 noch in de zin van de primaire regel. In dit verband dient te worden gepreciseerd dat uit de in punt 40 van dit arrest genoemde definities van de begrippen „hol profiel” en „buis” of „pijp” geenszins blijkt dat de aldus bedoelde producten slechts onder deze begrippen kunnen vallen indien zij aan de eisen van een technische norm voldoen. Voorts betekent het feit dat met name de toelichting op GS-post 7304 een beschrijving geeft van een proces voor de productie van buizen door koude verwerking van warmgewalste of warmgetrokken buizen die als onafgewerkte buizen worden gebruikt, zonder de productie van buizen of pijpen uit holle profielen te noemen, niet noodzakelijkerwijs dat deze laatste productie niet mogelijk is, aangezien deze toelichting tevens preciseert dat de buizen, pijpen en holle profielen van GS-post 7304 „op verschillende wijzen kunnen worden vervaardigd”. De verwijzende rechter merkt op dat een uitlegging van het in de primaire regel bedoelde begrip „hol profiel” op een wijze die in overeenstemming is met de gegevens in de GS-toelichtingen op GS-hoofdstuk 73, afbreuk zou kunnen doen aan de geldigheid van deze regel, met name in het licht van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek. Het is juist dat een handeling van de Unie volgens een algemeen uitleggingsbeginsel zo veel mogelijk aldus moet worden uitgelegd dat de geldigheid ervan niet wordt aangetast (zie in die zin arrest van 13 september 2018, UBS Europe e.a., C‑358/16, EU:C:2018:715, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Een uitlegging van de begrippen in de primaire regels die zou afwijken van de draagwijdte ervan in het GS, zou echter afbreuk doen aan de interne samenhang van gedelegeerde verordening 2015/2446 (zie naar analogie arrest van 17 juni 2021, Tsjechië/Commissie, C‑862/19 P, EU:C:2021:493, punt 52 ). Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de primaire regel aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „hol profiel” in de zin van deze regel geen betrekking heeft op een warmgevormde „onafgewerkte buis”, recht en op alle plaatsen van gelijke wanddikte, die niet voldoet aan de eisen van een technische norm voor warmgevormde naadloze buizen van roestvrij staal en waaruit door koudbewerking buizen met een andere dwarsdoorsnede en een andere wanddikte worden vervaardigd die onder GS-onderverdeling 7304 41 vallen.Tweede vraag
De tweede vraag betreft de geldigheid van het criterium betreffende holle profielen, omdat daarbij goederen van GS-onderverdeling 7304 41 die koud worden vervaardigd van buizen en pijpen bedoeld bij GS-onderverdeling 7304 49, worden uitgesloten van verkrijging van oorsprong. Dat criterium vormt echter slechts één van de twee alternatieve criteria van de primaire regel, die beide een dergelijke verkrijging van oorsprong voor die goederen uitsluiten. Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de verwijzende rechter met zijn tweede vraag het Hof in wezen verzoekt uitspraak te doen over de geldigheid van de primaire regel in het licht van artikel 290 VWEU, het rechtszekerheidsbeginsel en artikel 60, lid 2, van het douanewetboek. Vooraf zij opgemerkt dat de Commissie volgens artikel 62 van het douanewetboek bevoegd is gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de regels volgens welke de goederen worden geacht overeenkomstig artikel 60 van dit wetboek in een land of een gebied te zijn verkregen waar de laatste ingrijpende, economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden in een daartoe ingerichte onderneming die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt. Deze handelingen strekken ertoe te preciseren hoe de abstracte criteria van deze laatste bepaling in concrete situaties moeten worden uitgelegd en toegepast (zie in die zin arrest van 20 mei 2021, Renesola UK, C‑209/20, EU:C:2021:400, punt 33 ). Voor de uitoefening van deze bevoegdheid van de Commissie gelden echter bepaalde vereisten, zoals blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof (zie in die zin arrest van 20 mei 2021, Renesola UK, C‑209/20, EU:C:2021:400, punt 34 ). De doelstellingen van een gedelegeerde verordening moeten de vaststelling ervan rechtvaardigen, deze verordening moet voldoen aan het motiveringsvereiste dat voor een dergelijke handeling geldt en de Commissie mag in haar beoordelingen met betrekking tot de bepaling van het land van oorsprong van de producten waarop die verordening van toepassing is, geen blijk geven van een onjuiste toepassing van het recht dan wel een kennelijke beoordelingsfout maken in het licht van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek (zie in die zin arrest van 20 mei 2021, Renesola UK, C‑209/20, EU:C:2021:400, punten 40 en 42 ). Die oorsprong moet immers hoe dan ook worden bepaald aan de hand van het doorslaggevende criterium van de „laatste ingrijpende verwerking of bewerking” van de betrokken goederen. Deze uitdrukking moet worden opgevat als een verwijzing naar het stadium van het productieproces waarin deze goederen hun bestemming krijgen, alsook specifieke eigenschappen en een specifieke samenstelling, die zij voordien niet bezaten en die niet bestemd zijn om later aanzienlijke kwalitatieve wijzigingen te ondergaan (arrest van 20 mei 2021, Renesola UK, C‑209/20, EU:C:2021:400, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De rechterlijke toetsing van de gegrondheid van een bepaling van een handeling als bijlage 22‑01 bij gedelegeerde verordening 2015/2446 dient betrekking te hebben op de vraag of de Commissie, los van elke onjuiste toepassing van het recht, een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door artikel 60, lid 2, van het douanewetboek toe te passen, rekening houdend met de betrokken concrete situatie (zie in die zin arrest van 20 mei 2021, Renesola UK, C‑209/20, EU:C:2021:400, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Hieruit volgt dat de Commissie weliswaar over een zekere beoordelingsvrijheid beschikt bij de toepassing van de algemene criteria van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek op specifieke bewerkingen en verwerkingen, maar zij mag niet zonder objectieve rechtvaardigingsgronden volstrekt verschillende oplossingen voor gelijksoortige bewerkingen en verwerkingen kiezen (zie naar analogie arrest van 23 maart 1983, Cousin e.a., 162/82, EU:C:1983:93, punt 21 ). Wat het in de primaire regel vastgelegde criterium van verandering van tariefpost betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld dat er niet mee kan worden volstaan de criteria ter bepaling van de oorsprong van de goederen te zoeken in de tariefindeling van de verwerkte producten, aangezien het gemeenschappelijk douanetarief een geheel eigen functie heeft, die geen verband houdt met de bepaling van de oorsprong van producten (zie in die zin arrest van 11 februari 2010, Hoesch Metals and Alloys, C‑373/08, EU:C:2010:68, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Hoewel de verandering van de tariefpost van een goed naar aanleiding van de verwerking ervan een aanwijzing vormt dat de verwerking of bewerking ingrijpend is geweest, kan er ook zonder een dergelijke verandering van tariefpost sprake zijn van een ingrijpende verwerking of bewerking. Het criterium van verandering van tariefpost kan worden toegepast op het merendeel van de situaties, maar niet op alle situaties waarin de verwerking of bewerking van het goed ingrijpend is (zie in die zin arrest van 11 februari 2010, Hoesch Metals and Alloys, C‑373/08, EU:C:2010:68, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zo voorziet de primaire regel voor het toekennen van de oorsprong van goederen die zijn ingedeeld onder GS-onderverdeling 7304 41, naast het criterium van verandering van tariefpost, in het criterium van verandering vanuit holle profielen bedoeld bij onderverdeling 7304 49 van dit systeem, waarmee wordt beoogd het eerste criterium aan te vullen en te corrigeren (zie naar analogie arrest van 23 maart 1983, Cousin e.a., 162/82, EU:C:1983:93, punt 17 ). In navolging van de verwijzende rechter moet echter worden vastgesteld dat het criterium betreffende holle profielen een verschil in behandeling in het leven roept. Volgens dit criterium is namelijk de koudvervorming van een product bedoeld bij GS-onderverdeling 7304 49 waarvan de binnen- en buitenprofielen niet dezelfde vorm hebben en dat derhalve een „hol profiel” in de zin van de toelichtingen op GS-hoofdstuk 73 vormt, tot een product met dezelfde vormen maar waarvan de eigenschappen door dit type vervorming verschillen en dat derhalve eveneens een „hol profiel” in de zin van dezelfde toelichtingen vormt, bepalend voor de oorsprong van het afgewerkte product. Het afgewerkte product wordt derhalve geacht het resultaat te vormen van een „ingrijpende verwerking of bewerking” in de zin van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek. Daarentegen bepaalt de koudvervorming van een product dat ook behoort tot GS-onderverdeling 7304 49, bestaande in een concentrisch hol product waarvan het binnen- en buitenprofiel dezelfde vorm hebben en dat dus een „buis” of een „pijp” in de zin van de toelichtingen op GS-hoofdstuk 73 vormt, tot een product met dezelfde vormen maar waarvan de eigenschappen door dit type vervorming eveneens verschillen en dat derhalve een andere „buis of pijp” in de zin van dezelfde toelichtingen vormt, niet de oorsprong van het afgewerkte product. Volgens het criterium betreffende holle profielen wordt derhalve alleen het laatste product geacht niet het resultaat te zijn van een ingrijpende verwerking in de zin van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek. Aangezien de Commissie geen overtuigende rechtvaardiging heeft gegeven waarmee dat verschil in behandeling tussen buizen of pijpen enerzijds en holle profielen anderzijds – die allemaal behoren tot GS-onderverdeling 7304 41 en zijn vervaardigd uit producten bedoeld bij GS-onderverdeling 7304 49 – objectief kan worden verklaard, lijkt het tegenstrijdig en discriminerend dat koudvervorming volgens de primaire regel de oorsprong van holle profielen kan bepalen indien een alternatief criterium wordt gehanteerd, terwijl hetzelfde type vervorming, wanneer het wordt toegepast op buizen en pijpen, de oorsprong daarvan slechts kan bepalen indien één enkel criterium wordt gehanteerd dat aanzienlijk strenger is (zie naar analogie arrest van 23 maart 1983, Cousin e.a., 162/82, EU:C:1983:93, punt 21 ). Deze conclusie wordt bevestigd door de vaststelling in overweging 33 van uitvoeringsverordening 2017/2093 dat buizen en pijpen door koudvervorming ervan aanzienlijk worden getransformeerd. Deze vaststelling is namelijk gebaseerd op de waarneming dat die vervorming leidt tot onomkeerbare wijzigingen van de fysische, mechanische en metallurgische eigenschappen van de buizen en pijpen. Dergelijke wijzigingen kunnen de oorsprong van een product bepalen, zoals blijkt uit de in punt 54 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak. Bovendien berust het tegenovergestelde betoog van de Commissie in het kader van de onderhavige prejudiciële verwijzing, volgens hetwelk koudvervorming de metallurgische eigenschappen van buizen en pijpen niet wijzigt, niet op enige objectief verifieerbare grondslag en lijkt het in elk geval in tegenspraak met hetgeen is vermeld in punt IV, B, tweede alinea, van de algemene opmerkingen in de GS-toelichtingen op GS-hoofdstuk 72. In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat de primaire regel – voor zover hij uitsluit dat de verandering van tariefpost als gevolg van de verwerking van buizen en pijpen bedoeld bij GS-onderverdeling 7304 49 tot buizen, pijpen en holle profielen, naadloos, van ijzer of van staal, koudgetrokken of koudgewalst, die onder GS-onderverdeling 7304 41 vallen, deze laatste buizen, pijpen en holle profielen het karakter verleent van producten van oorsprong uit het land waar deze verandering heeft plaatsgevonden – niet strookt met de bepalingen van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek, zodat de Commissie met de vaststelling van deze regel een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt. Tegen die achtergrond moet worden geoordeeld dat de primaire regel ongeldig is voor zover hij uitsluit dat bepaalde handelingen een product het karakter verlenen van product van oorsprong uit het land waar die handelingen hebben plaatsgevonden, hoewel soortgelijke handelingen wel de verkrijging van oorsprong voor soortgelijke producten bepalen (zie naar analogie arrest van 23 maart 1983, Cousin e.a., 162/82, EU:C:1983:93, punten 20 en 21 ). Hieruit volgt dat op de tweede vraag moet worden geantwoord dat de primaire regel ongeldig is voor zover hij uitsluit dat de verandering van tariefpost als gevolg van de verwerking van buizen en pijpen bedoeld bij GS-onderverdeling 7304 49 tot buizen, pijpen en holle profielen, naadloos, van ijzer of van staal, koudgetrokken of koudgewalst, van GS-onderverdeling 7304 41, deze laatste buizen, pijpen en holle profielen het karakter verleent van producten van oorsprong uit het land waar deze verandering heeft plaatsgevonden.Derde vraag
De derde vraag berust op de premisse dat de primaire regel ongeldig is, althans ten aanzien van het criterium van verandering vanuit holle profielen bedoeld bij onderverdeling 7304 49. Uit het antwoord op de tweede vraag blijkt echter dat dit criterium van die regel slechts ongeldig is voor zover het uitsluit dat de verandering vanuit buizen en pijpen van GS-onderverdeling 7304 49 oorsprongsbepalend kan zijn voor een afgewerkt product van GS-onderverdeling 7304 41, wat betekent dat de primaire regel ook geldt voor een dergelijke verandering. Derhalve hoeft de derde vraag niet te worden beantwoord.Kosten
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.-
De primaire regel voor goederen van onderverdeling 7304 41 van het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, die is opgenomen in bijlage 22‑01 bij gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening (EU) 2018/1063 van de Commissie van 16 mei 2018,
moet aldus worden uitgelegd dat
het begrip „hol profiel” in de zin van deze regel geen betrekking heeft op een warmgevormde „onafgewerkte buis”, recht en op alle plaatsen van gelijke wanddikte, die niet voldoet aan de eisen van een technische norm voor warmgevormde naadloze buizen van roestvrij staal en waaruit door koudbewerking buizen met een andere dwarsdoorsnede en een andere wanddikte worden vervaardigd die vallen onder onderverdeling 7304 41 van het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen.
-
De primaire regel voor goederen van onderverdeling 7304 41 van het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, die is opgenomen in bijlage 22‑01 bij gedelegeerde verordening 2015/2446, zoals gewijzigd bij gedelegeerde verordening 2018/1063, is ongeldig voor zover hij uitsluit dat de verandering van tariefpost als gevolg van de verwerking van buizen en pijpen van onderverdeling 7304 49 van dit geharmoniseerde systeem tot buizen, pijpen en holle profielen, naadloos, van ijzer of van staal, koudgetrokken of koudgewalst, van onderverdeling 7304 41 van dat geharmoniseerde systeem, deze laatste buizen, pijpen en holle profielen het karakter verleent van producten van oorsprong uit het land waar deze verandering heeft plaatsgevonden.
ondertekeningen