Home

Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 30 november 2023.#Europese Commissie tegen Republiek Slovenië.#Niet-nakoming – Artikel 258 VWEU – Richtlijn 91/271/EEG – Opvang en behandeling van stedelijk afvalwater – Artikel 4, leden 1 en 3, artikelen 5 en 15 – Bijlage I, afdelingen B en D – Secundaire of gelijkwaardige behandeling van stedelijk afvalwater van agglomeraties van een zekere omvang – Meer ingrijpende behandeling van lozingen in kwetsbare gebieden – Controles van lozingen door zuiveringsinstallaties.#Zaak C-328/22.

Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 30 november 2023.#Europese Commissie tegen Republiek Slovenië.#Niet-nakoming – Artikel 258 VWEU – Richtlijn 91/271/EEG – Opvang en behandeling van stedelijk afvalwater – Artikel 4, leden 1 en 3, artikelen 5 en 15 – Bijlage I, afdelingen B en D – Secundaire of gelijkwaardige behandeling van stedelijk afvalwater van agglomeraties van een zekere omvang – Meer ingrijpende behandeling van lozingen in kwetsbare gebieden – Controles van lozingen door zuiveringsinstallaties.#Zaak C-328/22.

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

30 november 2023 (*)

„Niet-nakoming – Artikel 258 VWEU – Richtlijn 91/271/EEG – Opvang en behandeling van stedelijk afvalwater – Artikel 4, leden 1 en 3, artikelen 5 en 15 – Bijlage I, afdelingen B en D – Secundaire of gelijkwaardige behandeling van stedelijk afvalwater van agglomeraties van een zekere omvang – Meer ingrijpende behandeling van lozingen in kwetsbare gebieden – Controles van lozingen door zuiveringsinstallaties”

In zaak C‑328/22,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 16 mei 2022,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Rous Demiri en E. Sanfrutos Cano als gemachtigden,

verzoekster,

tegen

Republiek Slovenië, vertegenwoordigd door A. Dežman Mušič als gemachtigde,

verweerster,

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: F. Biltgen, kamerpresident, J. Passer (rapporteur) en M. L. Arastey Sahún, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: M. Longar, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 juli 2023,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1 Met haar verzoekschrift verzoekt de Europese Commissie het Hof om vast te stellen dat de Republiek Slovenië, door niet de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat:

– stedelijk afvalwater van de agglomeraties Kočevje, Trbovlje, Tržič en Ljubljana dat in opvangsystemen terechtkomt, vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen;

– stedelijk afvalwater van de agglomeraties Kočevje, Trbovlje en Tržič dat in opvangsystemen terechtkomt, vóór lozing in kwetsbare gebieden aan een meer ingrijpende behandeling wordt onderworpen, en

– lozingen door stedelijke waterzuiveringsinstallaties van de agglomeraties Ljubljana en Ptuj (Slovenië) op passende wijze worden gecontroleerd,

de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 4, 5 en 15 van en bijlage I, afdelingen B en D, bij richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB 1991, L 135, blz. 40), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 (PB 2008, L 311, blz. 1) (hierna: „richtlijn 91/271”).

Toepasselijke bepalingen

Richtlijn 91/271

2 Artikel 1 van richtlijn 91/271 bepaalt:

„Deze richtlijn betreft het opvangen, de behandeling en de lozing van stedelijk afvalwater alsmede de behandeling en de lozing van afvalwater van bepaalde bedrijfstakken.

Deze richtlijn heeft ten doel het milieu te beschermen tegen de nadelige gevolgen van lozingen van bovengenoemde soorten afvalwater.”

3 Artikel 2 van deze richtlijn luidt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1) stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of het mengsel van huishoudelijk afvalwater en industrieel afvalwater en/of afvloeiend hemelwater;

2) huishoudelijk afvalwater: afvalwater van woongebieden en diensten, dat overwegend afkomstig is van de menselijke stofwisseling en van huishoudelijke werkzaamheden;

3) industrieel afvalwater: al het afvalwater dat wordt geloosd vanaf terreinen die voor bedrijfsactiviteiten worden gebruikt en dat geen huishoudelijk afvalwater of afvloeiend hemelwater is;

4) agglomeratie: een gebied waar de bevolking en/of de economische activiteiten voldoende geconcentreerd zijn om stedelijk afvalwater op te vangen en naar een stedelijke waterzuiveringsinstallatie of een definitieve lozingsplaats af te voeren;

5) opvangsysteem: een systeem van leidingen waardoor stedelijk afvalwater wordt opgevangen en afgevoerd;

6) 1 i.e. (inwonerequivalent): de biologisch afbreekbare organische belasting met een biochemisch zuurstofverbruik gedurende vijf dagen (BZV5) van 60 g zuurstof per dag;

7) primaire behandeling: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een fysisch en/of chemisch proces van bezinking van gesuspendeerde stoffen, of andere processen waarbij het BZV5 van het inkomende afvalwater vóór de lozing met ten minste 20 % wordt verminderd en de totale hoeveelheid gesuspendeerde stoffen in het inkomende afvalwater met ten minste 50 % wordt verminderd;

8) secundaire behandeling: behandeling van stedelijk afvalwater door middel van een proces waarbij in het algemeen biologische behandeling met secundaire bezinking plaatsvindt of een ander proces dat het mogelijk maakt de in tabel 1 van bijlage I vermelde eisen in acht te nemen;

[...]”

4 Artikel 3 van deze richtlijn bepaalt:

„1. De lidstaten zorgen ervoor dat alle agglomeraties voorzien zijn van een opvangsysteem voor stedelijk afvalwater,

– uiterlijk op 31 december 2000 voor agglomeraties met meer dan 15 000 inwonerequivalenten (i.e.),

en

– uiterlijk op 31 december 2005 voor agglomeraties met 2 000 tot 15 000 i.e.

Voor stedelijk afvalwater dat wordt geloosd in ontvangende wateren die worden beschouwd als ,kwetsbare gebieden’ in de zin van artikel 5 zorgen de lidstaten ervoor dat er voor agglomeraties met meer dan 10 000 i.e. uiterlijk op 31 december 1998 opvangsystemen aanwezig zijn.

Wanneer de aanleg van een opvangsysteem niet gerechtvaardigd is omdat het vanuit milieu-oogpunt geen voordeel zou opleveren of buitensporig duur zou zijn, moet gebruik worden gemaakt van afzonderlijke systemen of andere passende systemen waarmee dezelfde graad van milieubescherming wordt bereikt.

2. De in lid 1 genoemde opvangsystemen moeten voldoen aan de eisen van afdeling A van bijlage I. [...]”

5 Artikel 4 van deze richtlijn luidt als volgt:

„1. De lidstaten zorgen ervoor dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing als volgt aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen:

– lozingen van agglomeraties met meer dan 15 000 i.e. uiterlijk op 31 december 2000;

– lozingen van agglomeraties met 10 000 tot 15 000 i.e. uiterlijk op 31 december 2005;

– lozingen van agglomeraties met 2 000 tot 10 000 i.e. in zoet water en estuaria uiterlijk op 31 december 2005.

2. Lozingen van stedelijk afvalwater in wateren die gelegen zijn in hoge bergstreken (meer dan 1 500 m boven zeeniveau) waar een doeltreffende biologische behandeling wegens de lage temperaturen moeilijk uitvoerbaar is, kunnen aan een minder vergaande behandeling worden onderworpen dan in lid 1 wordt voorgeschreven, mits uit grondig onderzoek is gebleken dat dergelijke lozingen geen nadelige invloed op het milieu hebben.

3. Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties als bedoeld in de leden 1 en 2 dienen te voldoen aan de toepasselijke eisen van afdeling B van bijlage I. [...]

4. De belasting, uitgedrukt in i.e. wordt berekend op basis van de maximale gemiddelde wekelijkse belasting van de zuiveringsinstallatie in de loop van het jaar, afgezien van ongebruikelijke situaties, bij voorbeeld als gevolg van zware regenval.”

6 Artikel 5 van richtlijn 91/271 bepaalt:

„1. De lidstaten wijzen voor de toepassing van lid 2 volgens de in bijlage II genoemde criteria uiterlijk op 31 december 1993 kwetsbare gebieden aan.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing in kwetsbare gebieden uiterlijk op 31 december 1998 voor alle lozingen van agglomeraties met meer dan 10 000 i.e. aan een behandeling wordt onderworpen die verder gaat dan de in artikel 4 bedoelde behandeling.

3. Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties als bedoeld in lid 2 dienen te voldoen aan de toepasselijke eisen van afdeling B van bijlage I. [...]

4. Bij wijze van alternatief behoeven de eisen voor afzonderlijke installaties genoemd in de leden 2 en 3 niet te worden toegepast in kwetsbare gebieden, indien kan worden aangetoond dat het minimumpercentage van de vermindering van de totale vracht voor alle stedelijke waterzuiveringsinstallaties in dat gebied ten minste 75 % voor totaal fosfor en ten minste 75 % voor totaal stikstof bedraagt.

5. Lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties die in de relevante afwateringsgebieden van kwetsbare gebieden gelegen zijn en een bijdrage leveren tot de verontreiniging van die gebieden zijn onderworpen aan de bepalingen van de leden 2, 3 en 4.

In gevallen waarin bovengenoemde afwateringsgebieden geheel of gedeeltelijk in een andere lidstaat gelegen zijn is artikel 9 van toepassing.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat de lijst van kwetsbare gebieden met tussenpozen van niet meer dan vier jaar wordt bijgewerkt.

7. De lidstaten zorgen ervoor dat na de bijwerking, bedoeld in lid 6, als kwetsbaar aangewezen gebieden binnen zeven jaar aan de bovengenoemde vereisten voldoen.

8. Een lidstaat behoeft geen kwetsbare gebieden in de zin van deze richtlijn aan te wijzen, indien hij op zijn gehele grondgebied de in de leden 2, 3 en 4 omschreven behandeling toepast.”

7 Artikel 15 van deze richtlijn luidt:

„1. De bevoegde autoriteiten of instanties controleren:

– de lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties op naleving van de eisen van bijlage I.B, overeenkomstig de controleprocedures van bijlage I.D;

– de hoeveelheid en de samenstelling van slib dat naar oppervlaktewateren wordt afgevoerd.

2. De bevoegde autoriteiten of instanties controleren wateren waarin lozingen van stedelijke waterzuiveringsinstallaties en rechtstreekse lozingen in de zin van artikel 13 plaatsvinden wanneer mag worden verwacht dat het ontvangende milieu significant zal worden beïnvloed.

[...]”

8 Bijlage I bij deze richtlijn, met als opschrift „Aan stedelijk afvalwater gestelde eisen”, bevat onder meer een afdeling A, waarin de eisen voor opvangsystemen worden vastgesteld, een afdeling B, dat de eisen bevat waaraan lozingen door stedelijke waterzuiveringsinstallaties moeten voldoen, en een afdeling D, waarin de procedures voor de controle van lozingen van afvalwater zijn vastgelegd.

Precontentieuze procedure

9 Nadat de Commissie had vastgesteld dat de Republiek Slovenië, door er niet voor te zorgen dat verschillende van haar agglomeraties, waaronder die van Tržič, Ljubljana, Kočevje, Trbovlje en Ptuj, waren voorzien van adequate opvangsystemen voor stedelijk afvalwater, de krachtens de artikelen 3 tot en met 5, 10 en 15 van richtlijn 91/271 en bijlage I daarbij op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen, heeft de Commissie deze lidstaat op 16 februari 2017 een aanmaningsbrief gestuurd, waarop de Sloveense autoriteiten bij brief van 15 juni 2017 hebben geantwoord.

10 Tussen de Sloveense autoriteiten en de diensten van de Commissie hebben in de loop van 2017 verschillende bijeenkomsten plaatsgevonden, alsook een „pakketvergadering” op 23 februari 2018. De Sloveense autoriteiten hebben de Commissie op 29 september 2017, 27 februari 2018 en 23 juli 2018 tevens tussentijdse voortgangsrapporten over de betrokken agglomeraties toegezonden.

11 Daar de Commissie na onderzoek van de antwoorden in die rapporten en door rekening te houden met alle door de Sloveense autoriteiten verstrekte informatie, tot de conclusie was gekomen dat de Republiek Slovenië op bepaalde punten, ondanks de geleverde inspanningen, nog steeds niet voldeed aan de krachtens richtlijn 91/271 op haar rustende verplichtingen, heeft zij die lidstaat bij brief van 8 maart 2019 overeenkomstig artikel 258 VWEU een met redenen omkleed advies gezonden.

12 In dat advies heeft de Commissie, ten eerste, vastgesteld dat de Republiek Slovenië, door er niet voor te zorgen dat onder meer de agglomeraties Tržič, Ljubljana, Kočevje, Trbovlje en Ptuj van adequate opvangsystemen voor stedelijk afvalwater waren voorzien, de verplichtingen niet was nagekomen die op haar rustten krachtens de artikelen 3 tot en met 5, 10 en 15 van richtlijn 91/271 en bijlage I, afdelingen A, B en D, bij deze richtlijn en, ten tweede, deze lidstaat gelast de nodige maatregelen te nemen om aan dit advies te voldoen binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst ervan, dat wil zeggen uiterlijk op 8 mei 2019.

13 De Republiek Slovenië heeft op dit met redenen omklede advies geantwoord bij brief van 25 april 2019, gevolgd door andere brieven van 2 september en 30 december 2019, alsook van 6 maart, 12 augustus en 15 december 2020.

14 Hoewel de Commissie in het licht van het antwoord van de Sloveense autoriteiten op het met redenen omklede advies en de na de „pakketvergadering” te Ljubljana op 21 januari 2020 verstrekte informatie kon concluderen dat alle in dat advies genoemde agglomeraties thans voldeden aan de vereisten van artikel 3 van richtlijn 91/271, is zij niettemin tot de slotsom gekomen dat de Republiek Slovenië bij het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn nog steeds niet volledig voldeed aan de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen.

15 De Commissie heeft derhalve besloten het onderhavige beroep in te stellen.

Beroep

Ontvankelijkheid

Argumenten van partijen

16 De Republiek Slovenië betoogt met betrekking tot, ten eerste, de grief dat niet is voldaan aan artikel 4 van richtlijn 91/271 wat de agglomeraties Kočevje, Trbovlje en Tržič betreft en, ten tweede, de grief dat niet is voldaan aan artikel 15 van deze richtlijn wat de agglomeratie Ptuj betreft, dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om haar middelen ten gronde met betrekking tot deze grieven aan te voeren in het kader van de precontentieuze procedure, waardoor haar rechten van verdediging zijn geschonden.

17 De Commissie bestrijdt dit betoog. De verschillen in formulering tussen het dispositief van het met redenen omklede advies en de conclusies van het inleidend verzoekschrift hebben volgens haar het voorwerp van het geding geenszins gewijzigd. De Commissie heeft steeds gewezen op het feit dat de Republiek Slovenië dezelfde bepaling niet nakomt voor dezelfde agglomeraties en dit gedurende dezelfde periode. De omstandigheid dat zij zich aanvankelijk heeft gebaseerd op het beginsel van de hiërarchie – op grond waarvan, ingeval wordt vastgesteld dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 3 van richtlijn 91/271, a fortiori niet is voldaan aan de verplichting van artikel 4 van deze richtlijn – kan niet tot gevolg hebben dat zodra de Republiek Slovenië de opvangverplichting van artikel 3 is nagekomen de Commissie haar niet meer kan verwijten dat zij de krachtens artikel 4 van richtlijn 91/271 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen. De rechten van verdediging van de Republiek Slovenië zijn evenmin geschonden, aangezien deze lidstaat van meet af aan ervan in kennis is gesteld dat de Commissie aanvoerde dat niet was voldaan aan artikel 4 wat de betrokken agglomeraties betreft.

18 Evenzo heeft de Commissie in het kader van de precontentieuze procedure de aandacht van die lidstaat met name gevestigd op een niet-nakoming met betrekking tot de agglomeratie Ptuj wegens niet-naleving van de vereisten van de artikelen 3, 4 en 15 van richtlijn 91/271 en bijlage I, afdelingen B en D, daarbij.

Beoordeling door het Hof

19 Volgens vaste rechtspraak van het Hof heeft de precontentieuze procedure tot doel de betrokken lidstaat in de gelegenheid te stellen de krachtens het Unierecht op hem rustende verplichtingen na te komen en verweer te voeren tegen de door de Commissie geformuleerde grieven. Het regelmatige verloop van deze procedure vormt een door het VWEU gewilde wezenlijke waarborg, niet enkel ter bescherming van de rechten van de betrokken lidstaat, maar ook om te verzekeren dat in de eventuele procedure bij het Hof het voorwerp van het geding duidelijk is omschreven [arrest van 2 april 2020, Commissie/Polen, Hongarije en Tsjechië (Tijdelijk herplaatsingsmechanisme voor aanvragers van internationale bescherming), C‑715/17, C‑718/17 en C‑719/17, EU:C:2020:257, punt 91 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

20 Hieruit volgt met name dat het voorwerp van een beroep krachtens artikel 258 VWEU wordt afgebakend door de in deze bepaling bedoelde precontentieuze procedure. Derhalve dient het beroep op dezelfde overwegingen en middelen te berusten als het met redenen omklede advies (arrest van 18 november 2010, Commissie/Portugal, C‑458/08, EU:C:2010:692, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21 Dit vereiste betekent evenwel niet dat de formulering van de grieven in het dispositief van het met redenen omklede advies en in het petitum van het verzoekschrift steeds volkomen gelijkluidend moet zijn, mits het voorwerp van het geschil zoals dat in het met redenen omklede advies is omschreven, niet is verruimd of gewijzigd (arrest van 18 november 2010, Commissie/Portugal, C‑458/08, EU:C:2010:692, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22 In casu verwijt de Commissie de Republiek Slovenië in het kader van het onderhavige beroep dat zij de bepalingen van richtlijn 91/271 waarnaar reeds is verwezen, zowel in de aanmaningsbrief als in het met redenen omklede advies, niet heeft nageleefd wat de betrokken agglomeraties betreft.

23 Evenwel moet worden vastgesteld dat de Commissie tijdens de precontentieuze procedure de gestelde niet-nakoming van artikel 4 van richtlijn 91/271 voor de agglomeraties Kočevje, Trbovlje en Tržič enkel heeft afgeleid uit de vermeende niet-nakoming van artikel 3 van deze richtlijn, en in dit verband enkel heeft verwezen naar de rechtspraak van het Hof volgens welke, wanneer wordt vastgesteld dat de betrokken agglomeraties niet beschikken over systemen waarmee al het door deze agglomeraties geloosde stedelijk afvalwater kan worden opgevangen, a fortiori evenmin is voldaan aan de verplichting om alle lozingen aan een secundaire behandeling of gelijkwaardige proces te onderwerpen (zie in die zin arrest van 25 oktober 2007, Commissie/Griekenland, C‑440/06, EU:C:2007:642, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24 De Commissie heeft pas in het kader van haar verzoekschrift voor het eerst specifiek aangevoerd dat de Republiek Slovenië niet zou hebben voldaan aan artikel 4 van richtlijn 91/271, namelijk door te stellen dat uit een vergelijking van de gegevens betreffende, enerzijds, de totale belasting van de betrokken agglomeraties en, anderzijds, de behandelde maximale belasting, zoals deze door de Sloveense autoriteiten zijn meegedeeld, blijkt dat niet alle lozingen van stedelijk afvalwater van deze agglomeraties aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardige proces werden onderworpen.

25 Het is juist dat de Commissie, voor zover zij in het kader van de precontentieuze procedure van mening was dat de Republiek Slovenië met betrekking tot de betrokken agglomeraties de krachtens artikel 3 van richtlijn 91/271 op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen, in dit stadium van de procedure en overeenkomstig de in punt 23 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak ook kon aanvoeren dat artikel 4 van deze richtlijn niet was nagekomen.

26 Het is eveneens juist dat het feit dat een lidstaat voldoet aan de vereisten van artikel 3 van richtlijn 91/271 met betrekking tot de voorziening van opvangsystemen voor stedelijk afvalwater in agglomeraties, niet noodzakelijkerwijs betekent dat hetzelfde geldt voor de uit artikel 4 van deze richtlijn voortvloeiende vereisten. Volgens laatstgenoemd artikel moet stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt immers vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces worden onderworpen, waarbij deze lozingen moeten voldoen aan de relevante eisen van bijlage I, afdeling B, bij deze richtlijn. Voorts heeft het Hof reeds geoordeeld dat, ten eerste, niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 4, lid 1, van richtlijn 91/271 in het geval van agglomeraties die niet over voldoende capaciteit aan installaties voor secundaire of gelijkwaardige behandeling van stedelijk afvalwater beschikken en, ten tweede, de behandeling van stedelijk afvalwater door installaties met onvoldoende capaciteit niet kan worden geacht te voldoen aan artikel 4, lid 3, van deze richtlijn, aangezien lozingen van ongezuiverd water niet voldoen aan de eisen van afdeling B van bijlage I bij deze richtlijn [zie in die zin arrest van 28 maart 2019, Commissie/Ierland (Systeem voor de opvang en behandeling van afvalwater), C‑427/17, EU:C:2019:269, punten 152 en 154].

27 Dit neemt echter niet weg dat de Republiek Slovenië zich in het kader van de precontentieuze procedure niet naar behoren heeft kunnen verweren tegen het in punt 24 van het onderhavige arrest bedoelde betoog van de Commissie, aangezien dit betoog door deze instelling voor het eerst in haar inleidend verzoekschrift is geformuleerd en gebaseerd is op een geheel andere juridische en feitelijke grondslag dan die welke deze instelling in het kader van de precontentieuze procedure had aangevoerd en die in punt 23 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht.

28 Bovendien had het, anders dan de Commissie in haar repliek stelt, ter eerbiediging van de rechten van verdediging van de Republiek Slovenië volstaan deze lidstaat een aanvullend met redenen omkleed advies toe te zenden, zonder dat er een nieuwe inbreukprocedure hoefde te worden ingeleid.

29 Wat de gestelde niet-nakoming van artikel 15 van richtlijn 91/271 met betrekking tot de agglomeratie Ptuj betreft, moet worden opgemerkt dat het tot de Republiek Slovenië gerichte met redenen omklede advies dienaangaande geen specifieke argumenten bevatte.

30 In die omstandigheden moet de vordering van de Commissie tot vaststelling dat de Republiek Slovenië artikel 4 van richtlijn 91/271 niet is nagekomen wat de agglomeraties Kočevje, Trbovlje en Tržič betreft, en artikel 15 van deze richtlijn wat de agglomeratie Ptuj betreft, niet-ontvankelijk worden verklaard.

31 Voor zover de Commissie in haar verzoekschrift met betrekking tot de agglomeraties Kočevje, Trbovlje en Tržič enkel stelt dat de niet-nakoming van artikel 4 van richtlijn 91/271 leidt tot niet-nakoming van artikel 5 van deze richtlijn, moet ten slotte ook de vordering van de Commissie tot vaststelling dat niet is voldaan aan deze laatste bepaling niet-ontvankelijk worden verklaard.

32 Volledigheidshalve kan hieraan worden toegevoegd dat de Commissie met betrekking tot de agglomeratie Ptuj ter terechtzitting in elk geval heeft erkend dat de door de Republiek Slovenië als bijlage bij haar dupliek verstrekte informatie, wat de betrokken jaren betreft, aantoonde dat deze agglomeratie voldeed aan de eisen van artikel 15 van richtlijn 91/271.

Ten gronde

Argumenten van partijen

33 De Commissie betoogt dat de Republiek Slovenië met betrekking tot de agglomeratie Ljubljana niet heeft voldaan aan de vereisten van de artikelen 4 en 15 van richtlijn 91/271.

34 Zij merkt op dat de Republiek Slovenië in haar antwoord van 25 april 2019 op het met redenen omklede advies heeft aangegeven dat de afvalwaterbehandelingssystemen zouden worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat de situatie van de agglomeratie Ljubljana in overeenstemming was met artikel 4 van richtlijn 91/271, en heeft gepreciseerd dat het stedelijk afvalwater van deze agglomeratie op die datum door twee zuiveringsinstallaties werd behandeld en dat slechts één, te weten de kleinste – die van Brod –, niet voldeed aan de vereisten van dat artikel 4. Deze lidstaat betwist in dit verband dus niet dat de vereisten van dat artikel 4 waren geschonden wegens een gebrek aan infrastructuur. De Republiek Slovenië stelt integendeel dat de niet-naleving van deze bepaling zou worden verholpen door de zuiveringsinstallaties van Brod en Rakova Jelša te sluiten en de overblijvende belasting toe te wijzen aan de zuiveringsinstallatie van Zalog in het kader van het project „Afvoer en behandeling van afvalwater in de grondwaterlagen in de vlakte van Ljubljana”, dat door het Cohesiefonds wordt medegefinancierd. In hetzelfde antwoord heeft de Republiek Slovenië met betrekking tot de agglomeratie Ljubljana en de zuiveringsinstallatie van Brod aangegeven dat de bouwfase van dit project in december 2020 zou worden voltooid en dat de operationele fase in de loop van het daaropvolgende jaar zou aanvangen. In zijn brief van 6 maart 2020 heeft deze lidstaat evenwel gepreciseerd dat dit project pas eind 2023 zou worden voltooid.

35 Aan de vereisten van artikel 15 van richtlijn 91/271 is evenmin voldaan, aangezien uit de door de Republiek Slovenië verstrekte informatie blijkt dat voor de zuiveringsinstallatie van Brod, waar het stedelijk afvalwater van de agglomeratie Ljubljana wordt behandeld, vier monsters (van in totaal twaalf) BZV5- en/of CZV-concentraties bevatten die hoger waren dan de grenswaarden die zijn vastgesteld in tabel 1 van bijlage I, afdeling D, bij richtlijn 91/271. In drie monsters is de BZV5-concentratie met meer dan 100 % overschreden en in één monster is de CZV-concentratie eveneens met meer dan 100 % overschreden. Het aantal niet-conforme monsters overschrijdt ook de in deze richtlijn gestelde grenzen.

36 Volgens de Republiek Slovenië zijn de twee grieven van de Commissie ongegrond.

37 In haar antwoorden op de aanmaningsbrief en het met redenen omklede advies heeft de Republiek Slovenië de stelling van de Commissie gevolgd dat er sprake is van schending van artikel 4 van richtlijn 91/271 wanneer de waarden van de zuiveringsinstallatie de in deze richtlijn vastgestelde drempelwaarden overschrijden. Dit is overigens de reden waarom de Republiek Slovenië in de precontentieuze procedure schending van artikel 4 van richtlijn 91/271 heeft erkend. Uit de rechtspraak van het Hof blijkt echter dat aan de verplichting van artikel 4 van richtlijn 91/271 is voldaan indien de betrokken lidstaat een monster kan overleggen dat voldoet aan de vereisten van bijlage I, afdeling B, bij deze richtlijn. Aangaande de stedelijke waterzuiveringsinstallatie van Brod, die over een secundaire waterbehandelingstechnologie beschikt, blijkt uit de door de Republiek Slovenië in haar antwoord op de aanmaningsbrief en het met redenen omklede advies verstrekte resultaten van de controle van het door deze installatie behandelde water dat de in dit verband genomen monsters meerdere malen conform de vereisten van bijlage I, afdeling B, bij richtlijn 91/271 waren. Zo heeft de Republiek Slovenië zes conforme monsters overgelegd voor 2016 en acht voor 2018.

38 Met betrekking tot de zuiveringsinstallatie voor stedelijk afvalwater van Brod, waarvan sprake is in punt 34 van het onderhavige arrest, voert de Republiek Slovenië aan dat de modernisering ervan niet opportuun of economisch gerechtvaardigd is, aangezien deze zuiveringsinstallatie zal worden gesloten in het kader van de uitvoering van het project „Afvoer en behandeling van afvalwater in de grondwaterlagen in de vlakte van Ljubljana”, dat met middelen van het Cohesiefonds wordt gefinancierd. De belasting van de zuiveringsinstallatie van Brod zou dan worden verlegd naar het openbare opvangsysteem dat is aangesloten op de zuiveringsinstallatie voor stedelijk afvalwater van Zalog.

39 De Republiek Slovenië benadrukt in dit verband dat het deel van de agglomeratie Ljubljana dat onder de zuiveringsinstallatie van Brod valt, niet de oorzaak is van ongecontroleerde lozingen van onbehandeld water in het milieu. De metingen in de waterzuiveringsinstallatie van Brod tonen aan dat het grootste deel van het afvalwater wordt behandeld, aangezien er in 2018 slechts vier monsters niet conform waren en in 2016 slechts twee.

40 Om dezelfde redenen is de verplichting van de Republiek Slovenië om ervoor te zorgen dat de lozingen voldoen aan de kwaliteitsnormen van artikel 15 van richtlijn 91/271 en bijlage I, afdeling D, bij deze richtlijn, niet uitvoerbaar voor het deel van de agglomeratie Ljubljana dat is aangesloten op de zuiveringsinstallatie van Brod. De Republiek Slovenië zou er tot aan de definitieve uitvoering van het in punt 38 van het onderhavige arrest bedoelde project niettemin voor hebben gezorgd dat het afvalwater van een deel van de agglomeratie Ljubljana wordt behandeld in de zuiveringsinstallatie van Brod. Deze zuiveringsinstallatie zou regelmatig door de inspectieautoriteiten worden gecontroleerd; daartoe worden elk jaar twaalf metingen uitgevoerd. In het kader van die regelmatige controles zijn de in punt 39 van het onderhavige arrest bedoelde conforme resultaten met betrekking tot 2016 en 2018 verzameld.

Beoordeling door het Hof

Opmerkingen vooraf

41 Hoewel de Commissie in een krachtens artikel 258 VWEU ingestelde niet-nakomingsprocedure de gestelde niet-nakoming dient te bewijzen door het Hof alle daarvoor nodige elementen te verschaffen, zonder zich te mogen baseren op enig vermoeden, is de Commissie, die niet beschikt over eigen onderzoeksbevoegdheden ter zake, wat het bewijs van de correcte toepassing in de praktijk van de nationale bepalingen tot daadwerkelijke omzetting van een richtlijn betreft, grotendeels aangewezen op de door de eventuele klagers alsook de betrokken lidstaten verstrekte gegevens (arrest van 2 december 2010, Commissie/Portugal, C‑526/09, EU:C:2010:734, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

42 Daaruit volgt met name dat de verwerende lidstaat, wanneer de Commissie voldoende bewijs heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de nationale bepalingen tot omzetting van een richtlijn op zijn grondgebied in de praktijk niet correct zijn toegepast, substantieel en gedetailleerd de aangevoerde gegevens en de daaruit voortvloeiende gevolgen moet betwisten (arrest van 2 december 2010, Commissie/Portugal, C‑526/09, EU:C:2010:734, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43 Voorts moet het bestaan van een niet-nakoming worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn, en kan het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen geen rekening houden (arrest van 28 januari 2016, Commissie/Portugal, C‑398/14, EU:C:2016:61, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44 In casu stelde het met redenen omklede advies van 8 maart 2019 de Republiek Slovenië een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van dat advies om te voldoen aan haar onder meer uit artikel 4 en 15 van richtlijn 91/271 voortvloeiende verplichtingen. De termijn om daaraan te voldoen verstreek dus op 8 mei 2019.

Grief inzake niet-nakoming van artikel 4 van richtlijn 91/271

45 Artikel 4, lid 1, van richtlijn 91/271 bepaalt dat al het stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces moet worden onderworpen.

46 Volgens artikel 4, lid 3, van richtlijn 91/271 moet die secundaire behandeling of dat gelijkwaardige proces worden verzekerd door zuiveringsinstallaties waarvan de lozingen voldoen aan de eisen van bijlage I, afdeling B, bij deze richtlijn.

47 In het bijzonder volgt uit bijlage I, afdeling B, punt 4, bij deze richtlijn dat lozingen door stedelijke waterzuiveringsinstallaties moeten voldoen aan de eisen van tabel 1 ervan.

48 Overeenkomstig bijlage XIII bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 2003, L 236, blz. 33), rustten deze vereisten met ingang van 1 januari 2011 op de Republiek Slovenië voor agglomeraties met meer dan 15 000 i.e.

49 In dit verband volgt uit de rechtspraak van het Hof dat wanneer is komen vast te staan dat niet is voldaan aan de in bijlage I, afdeling B, bij richtlijn 91/271 en in tabel 1 van die bijlage voorgeschreven BZV/CZV-normen, het Hof dient te oordelen dat het afvalwater van de betrokken agglomeratie vóór de lozing niet naar behoren wordt behandeld, zodat een grief inzake de niet-naleving van artikel 4, lid 3, van richtlijn 91/271, gelezen in samenhang met bijlage I, afdeling B, bij deze richtlijn en tabel 1 van die bijlage, wat een dergelijke agglomeratie betreft gegrond moet worden geacht [zie in die zin arrest van 28 maart 2019, Commissie/Ierland (Systeem voor de opvang en behandeling van afvalwater), C‑427/17, EU:C:2019:269, punten 155 en 157].

50 Bovendien heeft het Hof reeds geoordeeld dat de vereisten van artikel 4, lid 1, van richtlijn 91/271 niet worden nageleefd in het geval van agglomeraties die niet over voldoende capaciteit aan installaties voor secundaire of gelijkwaardige behandeling van stedelijk afvalwater beschikken. Aangezien lozingen van water dat niet aan een behandeling is onderworpen, niet voldoen aan de eisen van bijlage I, afdeling B, bij richtlijn 91/271, kan de behandeling van stedelijk afvalwater door installaties met onvoldoende capaciteit namelijk niet worden geacht te voldoen aan artikel 4, lid 3, van deze richtlijn [zie in die zin arrest van 28 maart 2019, Commissie/Ierland (Systeem voor de opvang en behandeling van afvalwater), C‑427/17, EU:C:2019:269, punten 152 en 154].

51 In haar antwoord op het met redenen omklede advies heeft de Republiek Slovenië de stelling van de Commissie dat de zuiveringsinstallatie van Brod niet voldeed aan de vereisten van artikel 4 van richtlijn 91/271, niet betwist, aangezien herhaaldelijk niet-conforme BZB5-concentraties zijn vastgesteld. In het bijzonder heeft deze lidstaat erkend dat de resultaten van de in punt 37 van het onderhavige arrest bedoelde controle aantoonden dat de zuiveringsinstallatie van Brod „niet [zorgde] voor de doeltreffende verwijdering van nutriënten (tertiaire behandeling)”.

52 Zo erkent de Republiek Slovenië in haar verweerschrift – in antwoord op de stelling in het verzoekschrift van de Commissie dat deze lidstaat niet betwistte dat wegens het gebrek aan infrastructuur niet was voldaan aan de vereisten van artikel 4 van richtlijn 91/271 – tevens dat er sprake is van „moeilijkheden in verband met de agglomeratie Ljubljana”, waaraan zij toevoegt dat deze moeilijkheden zullen worden verholpen in het kader van de uitvoering van het project „Afvoer en behandeling van afvalwater in de grondwaterlagen in de vlakte van Ljubljana”.

53 In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat wat de agglomeratie Ljubljana betreft vaststaat dat niet is voldaan aan artikel 4 van richtlijn 91/271.

54 Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het door de Republiek Slovenië in haar verweerschrift aangevoerde feit dat de resultaten van de controle van het door de zuiveringsinstallatie van Brod behandelde water, waarvan deze lidstaat in het antwoord op de aanmaningsbrief en op het met redenen omklede advies melding heeft gemaakt, „aantonen dat de monsters meerdere malen geschikt waren en dus voldeden aan de vereisten van bijlage I, punt B, bij richtlijn [91/271]”.

55 Het klopt dat het Hof heeft geoordeeld dat de uit artikel 4 van richtlijn 91/271 voortvloeiende verplichtingen moeten worden geacht te zijn nagekomen wanneer een lidstaat een monster kan tonen dat voldoet aan de vereisten van bijlage I, afdeling B, bij richtlijn 91/271 [arrest van 2 september 2021, Commissie/Zweden (Zuiveringsinstallaties), C‑22/20, EU:C:2021:669, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

56 Deze rechtspraak heeft echter betrekking op situaties waarin de Commissie het bestaan van voldoende capaciteit voor de behandeling van stedelijk afvalwater in de betrokken lidstaat niet betwist, zodat het Hof het argument van de Commissie heeft afgewezen dat deze lidstaat nog verplicht is om een over een periode van twaalf maanden verrichte bemonstering te verstrekken om aan te tonen dat zijn situatie voldoet aan de vereisten van artikel 4 van richtlijn 91/271 (zie in die zin met name arrest van 10 maart 2016, Commissie/Spanje, C‑38/15, EU:C:2016:156, punten 24 en 35‑39).

57 Zoals in punt 52 van het onderhavige arrest is opgemerkt, erkent de Republiek Slovenië in casu dat de bestaande capaciteit voor de behandeling van stedelijk afvalwater in de agglomeratie Ljubljana ontoereikend is.

58 Hieraan moet worden toegevoegd dat het Hof ook heeft geoordeeld dat installaties niet konden worden geacht in overeenstemming te zijn met het begrip „de beste technische kennis die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt” in de zin van bijlage I, afdeling A, bij richtlijn 91/271 wanneer de betrokken lidstaat een grootschalig programma van moderniseringswerkzaamheden heeft opgezet waaruit blijkt dat er technische oplossingen bestaan om het probleem van buitensporige lozingen van afvalwater te verhelpen, maar deze niet worden toegepast, en wanneer die lidstaat voorts heeft besloten die werkzaamheden te financieren opdat de daaraan verbonden kosten niet als overmatig hoog kunnen worden beschouwd [arrest van 28 maart 2019, Commissie/Ierland (Systeem voor de opvang en behandeling van afvalwater), C‑427/17, EU:C:2019:269, punten 120 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

59 Hieruit volgt dat de Republiek Slovenië zich in casu evenmin op het begrip „de beste technische kennis die geen overmatig hoge kosten veroorzaakt” kan beroepen, aangezien deze lidstaat zich in het kader van het project „Afvoer en behandeling van afvalwater in de grondwaterlagen in de vlakte van Ljubljana” ertoe heeft verbonden de infrastructuur voor de behandeling van stedelijk afvalwater te moderniseren, maar dit bij het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn niet was gebeurd, en deze lidstaat niet heeft getracht aan te tonen dat de kosten voor het aanpassen van de installaties voor de behandeling van stedelijk afvalwater van deze agglomeratie mogelijk onevenredig hoog waren, aangezien hij stelt dat deze financiering zal worden verzekerd „met zijn eigen middelen en met Europese middelen” [zie naar analogie arrest van 28 maart 2019, Commissie/Ierland (Systeem voor de opvang en behandeling van afvalwater), C‑427/17, EU:C:2019:269, punt 177].

60 Bijgevolg moet worden geoordeeld dat op de datum waarop de in het met redenen omklede advies gestelde termijn verstreek, niet was gezorgd voor een secundaire of gelijkwaardige behandeling van al het stedelijk afvalwater dat terechtkomt in opvangsystemen van de agglomeratie Ljubljana, en dat bijgevolg niet was voldaan aan de vereisten van artikel 4 van richtlijn 91/271, gelezen in samenhang met bijlage I, afdeling B, bij deze richtlijn.

Grief inzake niet-nakoming van artikel 15 van richtlijn 91/271

61 Volgens artikel 15, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 91/271 controleren de bevoegde autoriteiten of instanties van de betrokken lidstaat de lozingen door stedelijke waterzuiveringsinstallaties op naleving van de eisen van afdeling B van bijlage I bij die richtlijn, overeenkomstig de controleprocedures van afdeling D van bijlage I bij die richtlijn.

62 In het bijzonder volgt uit bijlage I, afdeling D, punt 4, bij richtlijn 91/271 dat het gezuiverde afvalwater wordt geacht te voldoen aan de eisen betreffende de relevante parameters indien voor iedere relevante parameter afzonderlijk uit monsters van het water blijkt dat het als volgt voldoet aan de relevante parameterwaarde: ten eerste, voor de in artikel 2, punt 7, van die richtlijn en tabel 1 van die bijlage vermelde parameters is in tabel 3 een maximaal toegestaan aantal monsters aangegeven dat niet hoeft te voldoen aan de in concentratie en/of verminderingspercentage uitgedrukte eisen van dat artikel 2, punt 7, en die tabel 1, te weten twee op een totaal van twaalf genomen monsters. Ten tweede, voor de in concentratie uitgedrukte parameters van tabel 1 van diezelfde bijlage mogen de onder normale bedrijfsomstandigheden genomen monsters die niet aan de eisen voldoen, niet meer dan 100 % afwijken van de parameterwaarden.

63 De Republiek Slovenië geeft enkel aan dat slechts twee van de twaalf monsters die in 2016 in de zuiveringsinstallatie van Brod waren genomen niet aan deze vereisten voldeden en dat voor 2018 slechts vier monsters niet daaraan voldeden, zonder de stelling van de Commissie ter discussie te stellen dat die vier monsters bovendien waarden voor BZV5- en/of CZV-concentraties vertoonden die hoger waren dan de grenswaarden die zijn vastgesteld in tabel 1 van bijlage I bij richtlijn 91/271. Deze lidstaat erkent bovendien dat tot aan de definitieve uitvoering van het project „Afvoer en behandeling van afvalwater in de grondwaterlagen in de vlakte van Ljubljana”, de op hem rustende verplichting om ervoor te zorgen dat de lozingen voldoen aan de kwaliteitsnormen van artikel 15 van deze richtlijn en bijlage I, afdeling D, daarbij, „niet uitvoerbaar” is voor het deel van de agglomeratie Ljubljana dat is aangesloten op de zuiveringsinstallatie van Brod. In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat ook is aangetoond dat niet is voldaan aan deze bepalingen.

64 Gelet op een en ander moet worden vastgesteld dat de Republiek Slovenië, door niet de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat wat de agglomeratie Ljubljana betreft:

– stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt, vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen, en

– lozingen door stedelijke waterzuiveringsinstallaties op passende wijze worden gecontroleerd,

de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens respectievelijk artikel 4, leden 1 en 3, van richtlijn 91/271, gelezen in samenhang met bijlage I, afdeling B, bij deze richtlijn, en artikel 15, lid 1, eerste streepje, van deze richtlijn, gelezen in samenhang met bijlage I, afdeling D, bij deze richtlijn.

65 Het beroep moet worden verworpen voor het overige.

Kosten

66 Krachtens artikel 138, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof draagt elke partij haar eigen kosten, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld.

67 Aangezien de Commissie en de Republiek Slovenië in casu elk op bepaalde punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen zij hun eigen kosten dragen.

Het Hof (Zevende kamer) verklaart:

1) Door niet de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat wat de agglomeratie Ljubljana betreft:

stedelijk afvalwater dat in opvangsystemen terechtkomt vóór lozing aan een secundaire behandeling of een gelijkwaardig proces wordt onderworpen, en

lozingen door stedelijke waterzuiveringsinstallaties op passende wijze worden gecontroleerd,

is de Republiek Slovenië de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens respectievelijk artikel 4, leden 1 en 3, van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008, gelezen in samenhang met bijlage I, afdeling B, bij deze richtlijn, zoals gewijzigd, en artikel 15, lid 1, eerste streepje, van deze richtlijn, zoals gewijzigd, gelezen in samenhang met bijlage I, afdeling D, van deze richtlijn.

2) Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3) De Europese Commissie en de Republiek Slovenië dragen hun eigen kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Sloveens.