Home

Zaak C-367/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 7 juni 2022 door Air Canada tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 30 maart 2022 in zaak T-326/17, Air Canada/Commissie

Zaak C-367/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 7 juni 2022 door Air Canada tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 30 maart 2022 in zaak T-326/17, Air Canada/Commissie

8.8.2022

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/19


Hogere voorziening ingesteld op 7 juni 2022 door Air Canada tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer — uitgebreid) van 30 maart 2022 in zaak T-326/17, Air Canada/Commissie

(Zaak C-367/22 P)

(2022/C 303/25)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Air Canada (vertegenwoordigers: T. Soames, avocat, en I.-Z. Prodromou-Stamoudi, dikigoros)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen;

besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht) (hierna: “besluit”) of, subsidiair, artikel 1, lid 1, onder a), artikel 1, lid 2, onder a), artikel 1, lid 3, onder a), en/of artikel 1, lid 4, onder a), nietig verklaren;

artikel 3 nietig verklaren of, subsidiair, het bedrag van de aan Air Canada opgelegde boete wezenlijk verlagen;

subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening overeenkomstig het arrest van het Hof;

de Commissie verwijzen in rekwirantes kosten voor het Hof en in twee derde van haar kosten voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante drie middelen aan.

Met het eerste middel in hogere voorziening, dat uit twee onderdelen bestaat, stelt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij zijn onderzoek of de Commissie bevoegd is om met betrekking tot inkomende routes een inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst vast te stellen en te bestraffen.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat artikel 101, lid 1, VWEU kan worden toegepast op gedrag dat bestaat in prijscoördinatie buiten de EU, alleen op basis van het criterium inzake gekwalificeerde gevolgen, zonder dat moet worden onderzocht of het gedrag tot doel of gevolg heeft dat de mededinging op de interne markt wordt beperkt of verstoord.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van kennelijk onjuiste rechtsopvattingen bij haar evaluatie van de beoordeling in het besluit van de gevolgen van coördinatie voor inkomende vrachtdiensten voor zover het (i) de relevante rechtspraak inzake de beoordeling van de mededingingsverstorende gevolgen van inbreuken naar strekking op het mededingingsrecht in de context van bevoegdverklaring om artikel 101 VWEU en artikel53 van de EER-Overeenkomst toe te passen, onjuist heeft toegepast en heeft verward; (ii) heeft geoordeeld dat de Commissie het criterium inzake gekwalificeerde gevolgen heeft getoetst, terwijl zij niet heeft voldaan aan haar verplichting om het bewijs dat nodig is om de bevoegdheid voor inkomende routes vast te stellen, correct of zelfs maar gewoon te onderzoeken, om in haar beslissing aan het criterium te toetsen; (iii) blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door de toepasselijke bewijslast om te keren en door er een probleem van te maken dat Air Canada niet zou hebben bewezen dat er geen sprake is van gevolgen die in het besluit zelfs nooit waren aangetoond; (iv) zijn eigen motivering in de plaats heeft gesteld van die van de Commissie met betrekking tot hoe en waarom zou zijn voldaan aan het criterium inzake gekwalificeerde gevolgen; (v) de rechten van de verdediging van Air Canada heeft geschonden door de rechtmatigheid van het besluit van de Commissie te onderzoeken op grond van argumenten, een uitlegging en een analyse waarvan voor het eerst sprake was tijdens de nietigheidsprocedure; (vi) de relevante rechtspraak inzake de enkele voortdurende inbreuk onjuist heeft toegepast en heeft verward; en (vii) de beoordeling van de gevolgen van de enkele voortdurende inbreuk in het besluit in haar geheel beschouwd, niet correct heeft geëvalueerd.

Met het tweede middel in hogere voorziening voert rekwirante kennelijk onjuiste rechtsopvattingen aan bij de beoordeling door het Gerecht van de aansprakelijkheid van Air Canada voor routes waarop zij nooit heeft gevlogen of wettelijk gezien niet kon vliegen, voor zover het: (i) de motivering van de Commissie in het besluit heeft vervangen door zijn eigen motivering en daardoor een standpunt heeft ingenomen dat strijdig is met de eigenlijke bewoordingen van het besluit; (ii) de rechten van de verdediging van Air Canada heeft geschonden door zich te baseren op argumenten, een uitlegging en een analyse die Air Canada tijdens de administratieve procedure nooit werden voorgelegd; (iii) geen voldoende duidelijke en ondubbelzinnige motivering heeft gegeven voor zijn definitieve vaststellingen; en (iv) zich heeft gebaseerd op niet ter zake dienende rechtspraak en deze hoe dan ook onjuist heeft toegepast.

Met het derde middel in hogere voorziening voert rekwirante aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van kennelijk onjuiste rechtsopvattingen door de onbevoegdheid ratione temporis van de Commissie om Air Canada na het verstrijken van de verjaringstermijn te beboeten, niet ambtshalve te onderzoeken.