i) Betrouwbaarheid van de elementen van het oorspronkelijke bewijsdossier
56
Verzoekster betwist de betrouwbaarheid van stuk nr. 6 van het oorspronkelijke bewijsdossier op grond van de overweging dat de stelling dat haar vader het beheer van de vennootschap Katina aan haar voormalige echtgenoot heeft toevertrouwd, onjuist is. Zij is tevens van mening dat de stukken nrs. 12 en 15 van het oorspronkelijke bewijsdossier niet betrouwbaar zijn omdat de daarin geuite beweringen vaag zijn en berusten op aanwijzingen die niet betrouwbaar genoeg zijn om deze beweringen te staven, zoals telefoonnummers of op internet gepubliceerde informatie. Voorts betoogt verzoekster dat de door de Moscow Post gepubliceerde artikelen niet betrouwbaar zijn, omdat dit medium bekend is voor de publicatie van lasterlijke documenten, zoals blijkt uit het feit dat zij recentelijk herhaaldelijk door de rechter is veroordeeld.
57
De Raad, ondersteund door de Commissie, bestrijdt dit betoog.
58
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Unierechter volgens vaste rechtspraak het beginsel van de vrije bewijswaardering toepast, waarbij als enig criterium voor de beoordeling van de waarde van het aangevoerde bewijs de geloofwaardigheid ervan geldt. In dit verband moet bij de beoordeling van de bewijskracht van een stuk worden gekeken naar de waarschijnlijkheid van de daarin vervatte informatie, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de herkomst van het stuk, de omstandigheden waaronder het tot stand is gekomen en degene tot wie het is gericht, en moet worden onderzocht of het stuk, gelet op zijn inhoud, redelijk en geloofwaardig overkomt (zie arresten van
31 mei 2018, Kaddour/Raad,
T‑461/16, EU:T:2018:316, punt 107
en aldaar aangehaalde rechtspraak, en
12 februari 2020, Amisi Kumba/Raad, T‑163/18, niet gepubliceerd, EU:T:2020:57, punt 95
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
59
Doordat de Unie geen onderzoeksbevoegdheden heeft in derde landen, dient de beoordeling door de autoriteiten van de Unie zich de facto te baseren op voor het publiek toegankelijke informatiebronnen, rapporten, krantenartikelen, rapporten van geheime diensten of andere gelijkaardige (arresten van
14 maart 2018, Kim e.a./Raad en Commissie, T‑533/15 en T‑264/16, EU:T:2018:138, punt 107
, en
1 juni 2022, Prigozhin/Raad, T‑723/20, niet gepubliceerd, EU:T:2022:317, punt 59
).
60
Bovendien moet worden opgemerkt dat de conflictsituatie waarin de Russische Federatie en Oekraïne verwikkeld zijn, het in de praktijk bijzonder moeilijk maakt om toegang te krijgen tot bepaalde bronnen, om uitdrukkelijk de primaire bron van bepaalde informatie aan te duiden en om eventuele getuigenissen te verzamelen van mensen die bereid zijn hun identiteit te onthullen. De daaruit voortvloeiende onderzoeksproblemen kunnen er aldus toe bijdragen dat geen nauwkeurige bewijzen en objectieve gegevens kunnen worden verstrekt (zie in die zin arrest van
15 november 2023, OT/Raad,
T‑193/22, EU:T:2023:716, punt 116
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
61
In casu heeft de Raad ter rechtvaardiging van de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten bij de handelingen van september 2022 het oorspronkelijke bewijsdossier overgelegd. Wat de band tussen verzoekster en haar vader betreft, heeft de Raad zich gebaseerd op openbaar toegankelijke informatie, waaronder:
-
een op 5 maart 2022 op de website Total Croatia News gepubliceerd artikel met als titel „Verenigde Staten blokkeren vennootschap van dochter van Russisch oligarch die eigenaar is van villa in Lošinj”, geraadpleegd op 5 april 2022 (stuk nr. 1);
-
een op 3 maart 2022 gepubliceerd perscommuniqué van de United States Department of the Treasury (ministerie van Financiën van de Verenigde Staten) betreffende de sancties tegen Russische personen en instellingen, geraadpleegd op 5 april 2022 (stuk nr. 2);
-
een op 10 maart 2022 op de website van de Evening Standard gepubliceerd artikel met als titel „Welke Russische oligarchen zijn toegevoegd aan de sanctielijst van het Verenigd Koninkrijk?”, geraadpleegd op 7 april 2022 (stuk nr. 3);
-
een op 13 maart 2022 op de website van de Australian Department of Foreign Affairs and Trade (Australisch ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel) gepubliceerde pagina betreffende sancties tegen Rusland, geraadpleegd op 7 april 2022 (stuk nr. 4);
-
een op 6 maart 2022 op de website van World Law Group gepubliceerd artikel met als titel „Verenigde Staten: Verenigde Staten leggen Rusland en Wit-Rusland extra sancties op en onderwerpen hen aan exportcontroles”, geraadpleegd op 7 april 2022 (stuk nr. 5);
-
een op 4 maart 2022 op de website van Imperijal gepubliceerd artikel met als titel „Russen op zwarte lijst doen zaken met Plenkovic en HDZ en hebben ook keizerlijke villa in Mali Lošinj”, geraadpleegd op 7 april 2022 (stuk nr. 6);
-
een op 24 februari 2022 op de website van de Canadese regering gepubliceerde pagina over aanvullende economische maatregelen naar aanleiding van de Russische agressie in Oekraïne, geraadpleegd op 11 april 2022 (stuk nr. 8);
-
een pagina van de website „acompromat.com” betreffende verzoekster, geraadpleegd op 11 april 2022 (stuk nr. 9);
-
een op 15 maart 2022 op de website van Infobae gepubliceerd artikel met als titel „Verenigd Koninkrijk kondigt sancties aan tegen nog eens 350 Russische personen en entiteiten”, geraadpleegd op 5 april 2022 (stuk nr. 11);
-
een uittreksel uit een op 24 december 2016 gepubliceerd onderzoek van het Organised Crime and Corruption Reporting Project (OCCRP, Informatieproject over georganiseerde misdaad en corruptie), met als titel „Vrienden gedijen in schaduw van Poetins macht”, geraadpleegd op 5 april 2022 (stuk nr. 12);
-
een op 29 december 2016 op de website van LSM gepubliceerd artikel met als titel „Link tussen gebouw van Jūrmala en vriend van Poetin”, geraadpleegd op 5 april 2022 (stuk nr. 13);
-
een pagina van de website „Russian Asset Tracker” met betrekking tot de onderneming Katina, geraadpleegd op 12 april 2022 (stuk nr. 14);
-
een op 27 november 2016 op de nieuwswebsite Meduza gepubliceerd artikel met als titel „Steenrijke schoonzoon. Hoe de zaken van de naasten van Transneft-directeur Nikolay Tokarev worden geregeld”, geraadpleegd op 17 mei 2022 (stuk nr. 15);
-
een op 28 augustus 2020 op de website News Rambler gepubliceerd artikel met als titel „Shmatko’s uitstap naar ‚meridiaan’ van Gelendzjik”, geraadpleegd op 20 mei 2022 (stuk nr. 16);
-
een op 15 oktober 2019 op de website van de Moscow Post gepubliceerd artikel met als titel „Nikolay Tokarev en zijn vennootschap Transneft zijn er niet in geslaagd verantwoordelijkheid voor kwaliteit van aardolie op hun tegenstanders af te wentelen”, geraadpleegd op 20 mei 2022 (stuk nr. 17).
62
Stuk nr. 6 van het oorspronkelijke bewijsdossier is bijvoorbeeld een artikel dat is gepubliceerd op de website van Imperijal, met als titel „Russen op zwarte lijst doen zaken met Plenkovic en HDZ en hebben ook keizerlijke villa in Mali Lošinj”. Dit stuk betreft met name de te Zagreb gevestigde vennootschap Katina, die eigenaar is van een villa met de naam Karolina in Mali Lošinj (Kroatië) (hierna: „villa Karolina”). Verzoeksters argument dat dit artikel een fout bevat doet niet af aan de bewijskracht ervan. Een dergelijk betoog maakt immers deel uit van de beoordeling of de feitelijke grondslag waarop de Raad zich baseert toereikend is om haar plaatsing op de lijsten te rechtvaardigen.
63
Het argument dat de beweringen in stuk nr. 12, het OCCRP-onderzoek met als titel „Vrienden gedijen in schaduw van Poetins macht”, en stuk nr. 15, het op de nieuwswebsite Meduza gepubliceerde artikel met als titel „Steenrijke schoonzoon. Hoe de zaken van de naasten van Transneft-directeur Nikolay Tokarev worden geregeld”, vaag zijn en berusten op aanwijzingen die niet overtuigend genoeg zijn om deze beweringen te staven, kan niet afdoen aan de bewijskracht van deze bewijzen. Gelet op de hierboven in punt 60 genoemde moeilijkheden om toegang te krijgen tot informatie, kan het feit dat onderzoeken of artikelen zijn gebaseerd op gegevens zoals telefoonnummers of op websites beschikbare informatie, de stukken nrs. 12 en 15 niet hun bewijskracht ontnemen.
64
Evenmin kan het betoog slagen dat de door de Moscow Post gepubliceerde artikelen in wezen onbetrouwbaar zijn omdat dit medium recentelijk meermaals wegens laster is veroordeeld. Het feit dat een medium herhaaldelijk wegens laster is veroordeeld, betekent immers niet dat alle publicaties ervan onbetrouwbaar zijn. Bovendien moet in casu worden vastgesteld dat de door verzoekster overgelegde rechterlijke uitspraken geen betrekking hebben op stuk nr. 17, namelijk het artikel van de Moscow Post met als titel „Nikolay Tokarev en zijn vennootschap Transneft zijn er niet in geslaagd verantwoordelijkheid voor kwaliteit van aardolie op hun tegenstanders af te wentelen”. Bijgevolg kan niet worden gesteld dat dit bewijselement geen bewijskracht heeft.
65
In het licht van het voorgaande en gelet op de achtergrond van de situatie in de Russische Federatie en op het feit dat de Raad geen onderzoeksbevoegdheden heeft in derde landen (zie punten 59 en 60 hierboven), kan niet worden uitgesloten dat de stukken nrs. 6, 12, 15 en 17 van het oorspronkelijke bewijsdossier bewijskracht hebben.
iii) Gegrondheid van het besluit om verzoekster als een met haar vader verbonden persoon op de lijsten te laten staan
72
Verzoekster is van mening dat de Raad de waarde van haar onroerende goederen onjuist heeft ingeschat en dat de waarde ervan hoe dan ook niet relevant is voor de vaststelling dat zij banden heeft met haar vader. Voorts voert zij aan dat de documenten waarop de Raad zich baseert niet volstaan om vast te stellen dat haar onroerende goederen aan haar vader kunnen worden gekoppeld. Bovendien stelt zij dat, gesteld al dat de vennootschap Ronin Trust een aantal van haar onroerende goederen zou hebben beheerd, deze vennootschap niet kan aantonen dat zij banden heeft met haar vader. Zij is dan ook van mening dat het feit dat de vennootschap Ronin Trust het niet-gouvernementele pensioenfonds van Transneft heeft beheerd, slechts een zwakke en achterhaalde band oplevert.
73
De Raad, ondersteund door de Commissie, bestrijdt dit betoog.
74
Hij merkt in het bijzonder op dat uit het oorspronkelijke bewijsdossier blijkt dat verzoekster, alleen of samen met haar voormalige echtgenoot, meerdere vennootschappen en onroerende goederen ter waarde van meer dan 50 miljoen USD (ongeveer 45 miljoen EUR) in Moskou (Rusland) bezit of bezat. Volgens hem is de waarde van verzoeksters vermogen hoe dan ook niet doorslaggevend, aangezien het gaat om de vaststelling dat verzoekster zich heeft ontwikkeld tot een succesvolle zakenvrouw die fortuin heeft gemaakt. Voorts betoogt de Raad dat uit het oorspronkelijke bewijsdossier blijkt dat verzoekster met haar vader verbonden is wegens haar familieband en wegens het feit dat haar vermogen en haar zakelijke activiteiten eveneens met hem verbonden zijn. Hij is met name van mening dat hij over een reeks nauwkeurige en concrete aanwijzingen beschikt die bevestigen dat verzoekster fortuin heeft gemaakt in de vastgoedsector door te profiteren van de positie van haar vader als CEO van Transneft. Voorts betoogt hij dat verzoekster banden heeft met het bedrijf van haar vader via de vennootschap Ronin, die op haar beurt banden heeft met Transneft, en via een regeling voor het familiale beheer van de zakelijke activiteiten.
75
In dit verband zij eraan herinnerd dat het criterium van de verbonden persoon, zoals blijkt uit de punten 45 tot en met 47 hierboven, betrekking heeft op personen die door gemeenschappelijke belangen zijn verbonden met een persoon die op de litigieuze lijsten is geplaatst op basis van een of meer aanwijzingscriteria als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a) tot en met g), van besluit 2014/145, zoals gewijzigd.
76
Gepreciseerd moet worden dat deze gemeenschappelijke belangen niet alleen in strikte zin moeten worden opgevat, dat wil zeggen moeten worden geacht te verwijzen naar personen wier belangen in het kader van een gemeenschappelijke juridische structuur zijn verbonden, maar ook in bredere zin moeten worden geacht te verwijzen naar personen die door een gezinsband zijn verbonden, wanneer er duidelijk objectief sprake is van een verweving van gemeenschappelijke belangen, die niet noodzakelijkerwijs is geformaliseerd in een daartoe gecreëerde juridische structuur (zie in die zin en naar analogie arrest van
6 september 2023, Timchenko/Raad, T‑361/22, niet gepubliceerd, hogere voorziening ingesteld, EU:T:2023:502, punt 76
).
77
Aangezien het criterium van de verbonden persoon in de tegenwoordige tijd van de aantonende wijs is geformuleerd, moet het bestaan van gemeenschappelijke belangen bovendien worden geconstateerd op het tijdstip waarop de bestreden handelingen worden vastgesteld (zie in die zin arrest van
8 maart 2023, Prigozhina/Raad, T‑212/22, niet gepubliceerd, EU:T:2023:104, punt 92
).
78
In casu betwist verzoekster niet dat zij een verwantschapsrelatie heeft met haar vader, Tokarev, die de CEO is van de vennootschap Transneft, die wordt beschouwd als een grote Russische olie- en gasmaatschappij. Zij betoogt daarentegen dat de feitelijke grondslag waarop de Raad zich baseert onvoldoende elementen bevat om aan te tonen dat zij met haar vader verbonden is.
79
Uit de gronden voor verzoeksters plaatsing op de litigieuze lijsten blijkt dat de gemeenschappelijke belangen die zij en haar vader hebben voortvloeien uit, ten eerste, het feit dat haar aanzienlijke vastgoedvermogen in Moskou, Kroatië en Letland aan haar vader kon worden gekoppeld, en, ten tweede, uit de banden tussen verzoekster en de vennootschap Ronin, die werd voorgesteld als de beheerder van het pensioenfonds van Transneft.
80
Wat in de eerste plaats de band tussen verzoekster en de vennootschap Ronin Trust betreft, blijkt met name uit stuk nr. 15 van het oorspronkelijke bewijsdossier dat toen verzoekster nog gehuwd was met haar voormalige echtgenoot, de vennootschap Ronin Trust, die het pensioenfonds van Transneft beheerde, ook de onroerende goederen van de RPA-groep beheerde. Volgens dit bewijsstuk bezat verzoeksters voormalige echtgenoot 100 % van de vennootschap RPA-Management, terwijl verzoekster 75 % van de vennootschap RPA-Estate en 50 % van de vennootschap RPA-Hotel Management in handen had. Hieruit volgt dat de Raad op goede gronden kon oordelen dat er in 2016 een band bestond tussen de vennootschap Ronin Trust en de vennootschappen waarin verzoekster participeerde, namelijk de vennootschap RPA-Hotel Management en de vennootschap RPA-Estate.
81
Uit stuk nr. 15 van het oorspronkelijke bewijsdossier blijkt echter ook dat Transneft niet de enige klant of zelfs maar de voornaamste klant van de vennootschap Ronin Trust was waar het gaat om het beheer van pensioenfondsen. Deze vaststelling wordt bevestigd door de door verzoekster overgelegde uittreksels uit de jaarverslagen van de vennootschap Ronin Trust (bijlage A.11), waaruit blijkt dat deze vennootschap daadwerkelijk pensioenfondsen van andere ondernemingen dan Transneft beheert. Afgezien van het feit dat het dossier geen enkele informatie bevat over de activiteiten en de organisatie van de vennootschap Ronin Trust, volstaat het enkele feit dat verzoekster en Transneft gebruikmaken van de diensten van een en dezelfde dienstverrichter, die ook diensten verricht voor andere derde vennootschappen, niet om het bestaan van een band tussen verzoekster en Transneft aan te tonen. Ter terechtzitting heeft het Gerecht de Raad verzocht om uit te leggen hoe zou kunnen worden vastgesteld dat verzoekster en haar vader via de vennootschap Ronin Trust een band met elkaar hebben, terwijl deze vennootschap de pensioenfondsen van verschillende ondernemingen beheert. In zijn antwoord heeft de Raad deze band niet kunnen verduidelijken. Hij heeft immers geen gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat Tokarev een deelneming heeft in het kapitaal van Ronin Trust of in de bestuursorganen van deze vennootschap zit, of dat de zakelijke betrekkingen tussen Ronin Trust en Transneft bijzondere kenmerken vertonen die deze betrekkingen onderscheiden van die tussen Ronin Trust en de andere vennootschappen die deel uitmaken van haar klantenkring.
82
Bijgevolg kan verzoekster op goede gronden stellen dat de zwakke band die Ronin Trust en Transneft hebben niet volstaat om het bestaan van een verband tussen haar activiteiten en die van haar vader aan te tonen.
83
Wat voorts het in de motivering voor verzoeksters plaatsing op de lijsten genoemde feit betreft dat het adres van Ronin Europe was vermeld in het kader van de naturalisatieprocedure die verzoekster had ingeleid om de Cypriotische nationaliteit te verkrijgen, dit toont evenmin aan dat verzoekster en Tokarev gemeenschappelijke belangen hebben. De Raad heeft namelijk ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Gerecht om de banden tussen Ronin Europe en Ronin Trust te verduidelijken, in wezen verklaard dat hij ervan is uitgegaan dat deze twee vennootschappen konden worden geacht met elkaar te zijn verbonden. Bovendien moet worden vastgesteld dat de Raad geen enkel element aanvoert op grond waarvan een band tussen de vennootschap Ronin Europe en Tokarev kan worden vastgesteld. Bijgevolg kan, om dezelfde redenen als die welke hierboven in punt 81 zijn uiteengezet, de band tussen verzoekster en de vennootschap Ronin Europe niet het bewijs leveren dat verzoekster en haar vader via de vennootschap Transneft met elkaar verbonden zijn.
84
De Raad heeft zich dus ten onrechte gebaseerd op verzoeksters zakelijke betrekkingen met de vennootschappen Ronin Trust en Ronin Europe om vast te stellen dat zij via de vennootschap Transneft banden heeft met Tokarev.
85
In de tweede plaats moet worden nagegaan of het oorspronkelijke bewijsdossier een reeks voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen bevat waaruit blijkt dat er ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 banden waren tussen het onroerende vermogen van verzoekster en Tokarev.
86
Om te beginnen moet worden vastgesteld dat partijen het oneens zijn over de waarde van verzoeksters onroerende vermogen. In de motivering voor haar plaatsing op de litigieuze lijsten had de Raad de waarde van het onroerende vermogen van verzoekster en haar voormalige echtgenoot in Moskou, Kroatië en Letland geschat op meer dan 50 miljoen USD (ongeveer 45 miljoen EUR). Afgezien van het feit dat verzoekster niet betwist dat de gezamenlijke waarde van haar vermogen en dat van haar voormalige echtgenoot mogelijkerwijs meer dan 50 miljoen USD (ongeveer 45 miljoen EUR) bedraagt, moet echter worden opgemerkt dat de waarde van verzoeksters vermogen geen doorslaggevend argument is om de handhaving van haar naam op de litigieuze lijsten te rechtvaardigen. Het gaat immers om een achtergrondgegeven dat, zoals de Raad betoogt, dient om aan te geven dat verzoekster een welvarende zakenvrouw is die met name fortuin heeft gemaakt in de vastgoedsector, zoals met name blijkt uit de stukken nrs. 9 en 16 van het oorspronkelijke bewijsdossier. Hieruit volgt dat een eventuele onjuistheid van de waarde van haar vermogen op zich niet kan leiden tot nietigverklaring van de handhavingshandelingen van september 2022.
87
Verzoekster erkent dat zij eigenaar is van de vennootschap Ostozhenka 19, die een historisch huis in Moskou bezit en een appartement in de Brusovstraat in diezelfde stad, en van de vennootschap Katina, die eigenaar is van een villa met de naam Karolina in Mali Lošinj in Kroatië. Uit de gegevens van het oorspronkelijke bewijsdossier blijkt dat elk van deze onroerende goederen een waarde heeft van meerdere miljoenen Russische roebels. Volgens stuk nr. 15 is het historische huis in Moskou in 2016 gekocht voor een bedrag van 390 miljoen RUB (ongeveer 3,9 miljoen EUR), volgens stuk nr. 14 is de villa in Kroatië geraamd op 4,1 miljoen USD (ongeveer 3,8 miljoen EUR) en volgens stuk nr. 9 bevindt het appartement in de Brusovstraat zich in een gebouw waarvan sommige appartementen minstens 315 miljoen RUB (ongeveer 3,15 miljoen EUR) waard zijn. Aangezien dit onroerende vermogen een waarde heeft van meerdere miljoenen euro’s, kon de Raad op goede gronden oordelen dat verzoekster een aanzienlijk onroerend vermogen bezat. Zoals rekwirante terecht stelt, volstaat de loutere waarde van haar onroerende goederen echter in casu niet om een band met haar vader aan te tonen. Derhalve moet worden nagegaan of de feitelijke grondslag waarop de Raad zich baseert de vaststelling kan schragen dat dit onroerende vermogen van verzoekster ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 aan haar vader kon worden gekoppeld.
88
Wat ten eerste het onroerend goed in Jūrmala in Letland betreft, dat verzoekster en haar voormalige echtgenoot samen bezaten toen zij gehuwd waren, moet worden opgemerkt dat de Raad geen enkel element aanvoert op grond waarvan dit goed aan Tokarev kan worden gekoppeld. Bovendien heeft verzoekster een uittreksel uit een addendum bij de postnuptiale overeenkomst van 14 februari 2019 overgelegd waaruit blijkt dat na de echtscheiding alle aandelen in de vennootschap Dzintaru 34, die dit onroerende goed in handen had, aan haar voormalige echtgenoot moesten worden overgedragen. Verzoekster is in juni 2019 gescheiden, hetgeen de Raad niet betwist. Bijgevolg moet worden geoordeeld dat verzoekster heeft aangetoond dat zij sinds juni 2019 geen enkele band meer heeft met het in Letland gelegen onroerende goed. Aangezien het bestaan van gemeenschappelijke belangen moet worden aangetoond op het tijdstip van de vaststelling van de bestreden handelingen (zie punt 77 hierboven), kan de Raad zich dus niet baseren op het onroerende goed in Letland om aan te tonen dat verzoekster en haar vader gemeenschappelijke belangen hebben via de onroerende goederen die zij bezit, aangezien verzoekster ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 al jaren geen eigenaar meer was van dat onroerende goed.
89
Wat ten tweede villa Karolina in de Čikatbaai in Mali Lošinj in Kroatië betreft, moet worden opgemerkt dat verzoekster een uittreksel uit de historiek van het register van de Trgovački Sud u Zagrebu (handelsrechtbank Zagreb, Kroatië) heeft overgelegd dat betrekking heeft op de vennootschap Katina (bijlage A.20), die eigenaar is van deze villa. Uit dat document blijkt dat verzoekster de enige aandeelhouder van deze vennootschap is en dat haar vader nooit aandelen hiervan heeft gehad. Hieruit volgt dat de Raad zich, wat dit onroerende goed betreft, niet kan beroepen op het bestaan van een rechtstreekse band tussen verzoekster en haar vader. Bovendien kan stuk nr. 6 van het oorspronkelijke bewijsdossier weliswaar een aanwijzing vormen dat dit onroerende goed familiaal werd beheerd omdat Tokarev de leiding van de vennootschap Katina aan zijn voormalige schoonzoon had toevertrouwd, maar een dergelijke aanwijzing kan op zich niet volstaan om aan te tonen dat er in de periode na 2019 een band bestond tussen verzoeksters vader en villa Karolina. Verzoekster is immers in juni 2019 gescheiden, wat ertoe heeft geleid dat haar voormalige echtgenoot in datzelfde jaar zijn functie bij Katina heeft neergelegd, zoals blijkt uit bijlage A.20. De inmenging van Tokarev in de benoeming van zijn schoonzoon als lid van het directiecomité van Katina moet noodzakelijkerwijs lang vóór 2019 hebben plaatsgevonden. Bij gebreke van andere bewijzen betreffende recentere feiten waaruit zou kunnen blijken dat het familiale beheer van villa Karolina werd voortgezet en dat Tokarev hierbij betrokken was, beschikte de Raad dus niet over gegevens op grond waarvan hij kon vaststellen dat er op het tijdstip van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 een band bestond tussen verzoeksters vader en villa Karolina.
90
Wat ten derde het door de Raad aangevoerde feit betreft dat de familie Tokarev een eveneens in Kroatië gelegen hotelcomplex ter waarde van enkele miljarden dollars heeft gekocht, wordt in stuk nr. 16 van het oorspronkelijke bewijsdossier – een in 2020 gepubliceerd persartikel – weliswaar melding gemaakt van informatie over het feit dat de familie Tokarev via aanbestedingen die zijn uitgeschreven door Transneft een hotelcomplex heeft gekocht, maar dit artikel bevat geen enkele precisering over de datum waarop deze transactie zou hebben plaatsgevonden en specificeert evenmin welk familielid dit goed zou hebben verworven, en evenmin of de betrokkene daar nog over beschikte ten tijde van de publicatie van het artikel in 2020. Bovendien blijkt, anders dan de Raad betoogt, uit bijlage D.1 bij de dupliek, namelijk een op 16 augustus 2016 op de website van de Moscow Post gepubliceerd artikel met als opschrift „‚Gouden trompet’ van Nikolay Tokarev?” niet duidelijk dat verzoekster of haar familieleden een hotelcomplex hebben gekocht in het kader van aanbestedingen die zijn uitgeschreven door Transneft. Volgens dit artikel heeft verzoekster namelijk in 2005 inkomsten ontvangen van een vennootschap genaamd Caprice-Stell, die een indirecte deelneming bezat in een hotelbedrijf, dat werd voorgesteld als de eigenaar van een hotelcomplex in Mali Lošinj. Gesteld al dat het feit dat verzoekster een vergoeding van de vennootschap Caprice-Stell heeft ontvangen, kan worden beschouwd als het bewijs van de verwerving van een hotelcomplex, moet worden opgemerkt dat de transactie waarbij Transneft aanbestedingen voor de verwerving van onroerende goederen heeft uitgeschreven, volgens dit in 2016 in de Moscow Post gepubliceerde artikel meerdere jaren vóór de publicatie ervan heeft plaatsgevonden. Uit dit artikel blijkt echter niet dat verzoekster na 2005 een vergoeding van de vennootschap Caprice-Stell heeft ontvangen. Voorts heeft de Raad geen enkel ander element aangevoerd om aan te tonen dat verzoekster nog eigenaar was van een hotelcomplex in Kroatië. Gelet op de ouderdom van de feiten die worden genoemd in de door de Raad overgelegde stukken, kan deze zich dus niet op het standpunt stellen dat verzoekster ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 eigenaar was van een hotelcomplex in Kroatië.
91
Ten vierde betoogt verzoekster dat zij sinds haar echtscheiding in juni 2019 geen enkele band meer heeft met de vennootschappen van de RPA-groep van haar voormalige echtgenoot en dat haar vastgoedvermogen in Moskou enkel een historisch huis omvat dat zij bezit via de vennootschap Ostozhenka 19 (voorheen RPA-Estate), en een appartement in de Brusovstraat. Verzoekster betwist dus, met name voor de periode na haar echtscheiding, dat er via de vennootschappen van de RPA‑groep en Ronin Trust een band is tussen haar onroerende goederen en haar vader, zoals de Raad aan de hand van stuk nr. 15 van het oorspronkelijke bewijsdossier tracht aan te tonen. In dit verband kan worden volstaan met de opmerking dat de Raad zich niet op het bestaan van zakelijke betrekkingen tussen verzoekster en de vennootschap Ronin Trust kon baseren om vast te stellen dat verzoekster en Tokarev via Transneft met elkaar verbonden waren (zie punt 81 hierboven). De omstandigheid dat verzoeksters onroerende goederen in Moskou door de vennootschap Ronin Trust werden beheerd, bewijst dus niet dat deze goederen konden worden geacht aan haar vader te zijn gekoppeld. Vastgesteld moet worden dat het oorspronkelijke bewijsdossier geen enkel ander bewijselement bevat op basis waarvan de goederen van verzoekster in Moskou aan Tokarev kunnen worden gekoppeld.
92
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de motivering berust op een onjuiste beoordeling voor zover is vastgesteld dat verzoeksters onroerende goederen ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 aan Tokarev konden worden gekoppeld.
93
De argumenten van de Raad kunnen deze conclusie niet ontkrachten.
94
Ten eerste wordt de vader van verzoekster weliswaar, zoals de Raad terecht opmerkt, volgens de stukken nrs. 2, 3, 6, 9, 13 en 15 van het oorspronkelijke bewijsdossier omschreven als een oude vriend van Vladimir Poetin en als de CEO van een van de grootste staatsbedrijven in Rusland, maar deze informatie vormt enkel een relevant achtergrondgegeven. Zij toont daarentegen niet aan dat er een band is tussen het onroerende vermogen van verzoekster en haar vader.
95
Ten tweede wordt in de stukken nrs. 1‑3 en 6 van het oorspronkelijke bewijsdossier in algemene bewoordingen en zonder nadere precisering vastgesteld dat de familieleden van Tokarev hebben geprofiteerd van zijn banden met Poetin of de Russische regering, en vermeldt stuk nr. 12 van dit dossier, waarvan de volledige inhoud is weergegeven in bijlage B.5 bij het verweerschrift, in algemene bewoordingen dat zijn familieleden hun rijkdom hebben vergroot en waardevolle onroerende goederen in Europa bezitten. Verzoekster merkt echter terecht op dat de stukken nrs. 1 en 3 van het oorspronkelijke bewijsdossier, die in wezen de inhoud van een perscommuniqué van het ministerie van Financiën van de Verenigde Staten van Amerika (stuk nr. 2) weergeven, geen nauwkeurige en concrete informatie bevatten waaruit blijkt dat verzoeksters onroerende goederen met name ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 aan Tokarev konden worden gekoppeld. Zo ook is reeds geconstateerd dat stuk nr. 6 van het oorspronkelijke bewijsdossier geen gegevens bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat ten tijde van de vaststelling van die handelingen een dergelijk verband bestond (zie punt 89 hierboven). Met betrekking tot stuk nr. 12, waarvan de inhoud volledig is weergegeven in bijlage B.5 bij het verweerschrift, moet worden opgemerkt dat de daarin vervatte informatie in grote lijnen overeenkomt met die in stuk nr. 15 van het oorspronkelijke bewijsdossier. Om dezelfde redenen als die welke hierboven in punt 90 zijn uiteengezet, bevat stuk nr. 12 van het oorspronkelijke bewijsdossier dus geen elementen die kunnen aantonen dat er ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 een verband bestond tussen het onroerende vermogen van verzoekster en Tokarev.
96
Wat ten derde het bestaan van een regeling voor het familiale beheer van de zakelijke activiteiten in de vastgoedsector betreft, bevat bijlage D.1, zoals de Raad in zijn memorie van dupliek aanvoert, weliswaar informatie die aantoont dat er een dergelijke regeling bestond toen verzoekster en haar voormalige echtgenoot in het kader van een transactie waarbij Transneft aanbestedingen had uitgeschreven een niet nader genoemd onroerend goed in Kroatië aankochten. Een dergelijke regeling voor het familiale beheer van de zakelijke activiteiten kan ook worden afgeleid uit de informatie in stuk nr. 6 van het oorspronkelijke bewijsdossier, waaruit blijkt dat Tokarev betrokken was bij het beheer van de vennootschap Katina, die eigenaar is van villa Karolina. Zoals hierboven in de punten 89 en 90 is opgemerkt, hebben deze feiten zich echter meerdere jaren vóór de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 voorgedaan. Vastgesteld moet worden dat de Raad geen enkel element heeft aangedragen waaruit blijkt dat er ten tijde van de vaststelling van die handelingen nog steeds sprake was van een regeling voor het familiale beheer van de vastgoedactiviteiten waarbij verzoekster en haar vader betrokken waren.
97
Wat de vermeende voortzetting van het familiale beheer van de vastgoedactiviteiten betreft, heeft de Raad zich ter terechtzitting ten onrechte beroepen op het bestaan van een dergelijke beheerregeling met betrekking tot het in Rusland gelegen gebouwencomplex Gelendzhik Resort Meridian. Dit onroerende goed was namelijk niet vermeld in de motivering van de handhavingshandelingen van september 2022 betreffende verzoeksters plaatsing op de lijsten, zodat de Raad zich niet op dat element kan beroepen, omdat anders de gronden van zijn besluit zouden worden gewijzigd. Hoe dan ook blijkt uit de stukken nrs. 9 en 16 van het oorspronkelijke bewijsdossier dat verzoekster samen met Stanislav Chemezov aandelen heeft in dit gebouwencomplex, en de Raad heeft niet aangetoond dat dit goed aan Tokarev kan worden gekoppeld.
98
Ten vierde kan, anders dan de Raad stelt, het feit dat Tokarev nog steeds banden heeft met Poetin, dat hij nog steeds de functie van CEO van Transneft bekleedt en dat verzoekster nog steeds onroerende goederen bezit, niet volstaan om de handhaving van haar naam op de litigieuze lijsten op basis van het criterium van de verbonden persoon te rechtvaardigen. Zoals hierboven in punt 77 in herinnering is gebracht, moet de Raad immers aantonen dat er ten tijde van de vaststelling van de bestreden handelingen sprake was van gemeenschappelijke belangen. De Raad heeft echter niet aangetoond dat verzoeksters onroerende vermogen ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 aan haar vader kon worden gekoppeld.
99
Wat in de derde plaats de stukken nrs. 2‑5, 8 en 11 van het oorspronkelijke bewijsdossier betreft, die betrekking hebben op de beperkende maatregelen die Australië, Canada, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van verzoekster hebben genomen, deze elementen kunnen weliswaar relevante achtergrondinformatie vormen, maar zij kunnen op zich niet rechtvaardigen dat verzoeksters naam op de litigieuze lijsten wordt geplaatst en gehandhaafd. Zoals verzoekster heeft aangetoond, kunnen de familieleden van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn namelijk in die derde landen ook louter op grond van een familiale band aan beperkende maatregelen worden onderworpen. In het kader van de beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië is weliswaar geoordeeld dat wanneer de tegoeden van de aan sancties onderworpen personen werden bevroren, een niet te verwaarlozen risico bestond dat zij druk zouden uitoefenen op de met hen verbonden personen om het effect van de jegens hen vastgestelde maatregelen te omzeilen (zie in die zin arrest van
28 april 2021, Sharif/Raad, T‑540/19, niet gepubliceerd, EU:T:2021:220, punt 159
), maar het in die regeling toegepaste plaatsingscriterium verschilde van het in casu toepasselijke criterium. In de zaak die tot dat arrest heeft geleid, voorzag de wetgeving immers uitdrukkelijk in beperkingen en bevriezing van de tegoeden van met name „vooraanstaande zakenlieden die in Syrië actief zijn” en „leden van de families Assad of Makhlouf” en „met hen verbonden personen”. In dat rechtskader kon de familieband met die gezinnen volstaan om de naam van de personen op de betrokken lijsten te plaatsen op basis van het „criterium van de band met [leden van deze families]”. Dat is daarentegen niet het geval wanneer, zoals in casu, de regeling niet uitdrukkelijk de leden van bepaalde bij naam genoemde gezinnen als een van de plaatsingscriteria vermeldt (zie in die zin arrest van
29 november 2023, Pumpyanskiy/Raad, T‑734/22, niet gepubliceerd, EU:T:2023:761, punt 70
).
100
Uit het voorgaande volgt dat de Raad niet heeft aangetoond dat verzoekster en haar vader ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 gemeenschappelijke belangen hadden. Bijgevolg berustte de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten de facto enkel op de familieband met haar vader, hetgeen niet kan worden aanvaard.
101
Aangezien, gelet op de voorgaande overwegingen met betrekking tot de handhavingshandelingen van september 2022, is vastgesteld dat de Raad blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door verzoekster op de litigieuze lijsten te laten staan als persoon die banden heeft met Stanislav Chemezov (zie punten 45‑52 hierboven) en dat de motivering van die handelingen niet rechtens genoegzaam is onderbouwd wat de band tussen verzoekster en haar vader, Tokarev, betreft, moet worden geconcludeerd dat de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten niet gerechtvaardigd was.
102
Bijgevolg moet het middel inzake een onjuiste rechtsopvatting en beoordelingsfouten worden aanvaard, voor zover dit middel is gericht tegen de handhavingshandelingen van september 2022.