Home

Arrest van het Gerecht (Eerste kamer – uitgebreid) van 11 september 2024

Arrest van het Gerecht (Eerste kamer – uitgebreid) van 11 september 2024

Gegevens

Instantie
Gerechtshof EU
Datum uitspraak
11 september 2024

Uitspraak

Arrest van het Gerecht (Eerste kamer – uitgebreid)

11 september 2024(*)

"„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen naar aanleiding van acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen - Bevriezing van tegoeden - Lijst van personen, entiteiten en lichamen waarvan de tegoeden en economische middelen zijn bevroren - Handhaving van verzoekers naam op de lijst - Begrip ,verbonden’ - Artikel 2, lid 1, in fine, van besluit 2014/145/GBVB - Begrip ,profijt getrokken van een vooraanstaand zakenman die in Rusland actief is’ - Artikel 2, lid 1, onder g), van besluit 2014/145 - Beoordelingsfout - Niet-contractuele aansprakelijkheid”"

In zaak T‑744/22,

Maya Tokareva, wonende te Moskou (Rusland), vertegenwoordigd door T. Bontinck, A. Guillerme, L. Burguin en M. Brésart, advocaten,

verzoekster, tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door M.‑C. Cadilhac en V. Piessevaux als gemachtigden, bijgestaan door B. Maingain, advocaat,

verweerder,

ondersteund door

Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Giolito, C. Georgieva en L. Puccio als gemachtigden,

interveniënte,

HET GERECHT (Eerste kamer – uitgebreid),

samengesteld als volgt: D. Spielmann, president, R. Mastroianni, M. Brkan (rapporteur), I. Gâlea en S. L. Kalėda, rechters,

griffier: H. Eriksson, administrateur,

gezien de stukken, met name:

  • het op 25 november 2022 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

  • de op 22 mei 2023 ter griffie van het Gerecht neergelegde eerste memorie houdende aanpassing,

  • de op 25 september 2023 ter griffie van het Gerecht neergelegde tweede memorie houdende aanpassing,

na de terechtzitting op 27 februari 2024,

het navolgende

Arrest

1 Met haar beroep vordert verzoekster in de eerste plaats, op grond van artikel 263 VWUE, nietigverklaring van, ten eerste, besluit (GBVB) 2022/1530 van de Raad van 14 september 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 239, blz. 149) en uitvoeringsverordening (EU) 2022/1529 van de Raad van 14 september 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2022, L 239, blz. 1) (hierna samen: „handhavingshandelingen van september 2022”), ten tweede, besluit (GBVB) 2023/572 van de Raad van 13 maart 2023 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2023, L 75I, blz. 134) en uitvoeringsverordening (EU) 2023/571 van de Raad van 13 maart 2023 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2023, L 75I, blz. 1) (hierna samen: „handhavingshandelingen van maart 2023”), en, ten derde, besluit (GBVB) 2023/1767 van de Raad van 13 september 2023 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2023, L 226, blz. 104) en uitvoeringsverordening (EU) 2023/1765 van de Raad van 13 september 2023 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2023, L 226, blz. 3) (hierna samen: „handhavingshandelingen van september 2023”), voor zover haar naam bij deze handelingen (hierna samen: „bestreden handelingen”) wordt gehandhaafd op de lijsten in de bijlage bij deze handelingen, en in de tweede plaats, op grond van artikel 268 VWEU, vergoeding van de schade die zij ten gevolge van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 heeft geleden.

I. Voorgeschiedenis van het geding

2 Verzoekster heeft de Russische nationaliteit.

3 De onderhavige zaak heeft betrekking op de beperkende maatregelen die zijn vastgesteld met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, en met name op de militaire agressie die de Russische Federatie op 24 februari 2022 tegen Oekraïne heeft gelanceerd.

4 Op 17 maart 2014 heeft de Raad van de Europese Unie krachtens artikel 29 VEU besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit of onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2014, L 78, blz. 16) vastgesteld. Op dezelfde dag heeft de Raad op grond van artikel 215, lid 2, VWEU verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen (PB 2014, L 78, blz. 6, met rectificatie in PB 2014, L 121, blz. 60) vastgesteld.

5 Op 25 februari 2022 heeft de Raad besluit (GBVB) 2022/329 tot wijziging van besluit 2014/145 (PB 2022, L 50, blz. 1) en verordening (EU) 2022/330 tot wijziging van verordening nr. 269/2014 (PB 2022, L 51, blz. 1) vastgesteld. Artikel 2, leden 1 en 2, van besluit 2014/145, zoals gewijzigd bij besluit 2022/329, luidt als volgt:

„1.

Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van:

[…]

  1. natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die materiële of financiële steun verlenen aan of profijt trekken van Russische besluitvormers die verantwoordelijk zijn voor de annexatie van de Krim of de destabilisatie van Oekraïne;

[…]

  1. natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen die materiële of financiële steun verlenen aan of profijt trekken van de regering van de Russische Federatie, die verantwoordelijk is voor de annexatie van de Krim en de destabilisatie van Oekraïne, of

[…]

en natuurlijke of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die met hen verbonden zijn, als opgesomd in de bijlage, worden bevroren.

2.

Er worden geen tegoeden of economische middelen rechtstreeks of onrechtstreeks ter beschikking gesteld aan of ten behoeve van de op de lijst in de bijlage geplaatste natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen.”

6 Artikel 1, lid 1, onder a) en d), van besluit 2014/145, zoals gewijzigd, verbiedt de binnenkomst op of doorreis via het grondgebied van de lidstaten van natuurlijke personen die beantwoorden aan criteria die in wezen identiek zijn aan die van artikel 2, lid 1, onder a) en f), van dat besluit.

7 Verordening nr. 269/2014, zoals gewijzigd bij verordening 2022/330, schrijft voor dat maatregelen tot bevriezing van tegoeden worden vastgesteld, en omschrijft de voorwaarden voor die bevriezing in bewoordingen die in wezen identiek zijn aan die van besluit 2014/145, zoals gewijzigd. Artikel 3, lid 1, onder a) tot en met g), van deze verordening, zoals gewijzigd, heeft namelijk in wezen dezelfde inhoud als artikel 2, lid 1, onder a) tot en met g), van dit besluit, zoals gewijzigd.

8 In die context heeft de Raad besluit (GBVB) 2022/337 van 28 februari 2022 tot wijziging van besluit 2014/145 (PB 2022, L 59, blz. 1) en uitvoeringsverordening (EU) 2022/336 van 28 februari 2022 tot uitvoering van verordening nr. 269/2014 (PB 2022, L 58, blz. 1) vastgesteld, waarbij verzoeksters vader is geplaatst op de lijst in de bijlage bij besluit 2014/145, zoals gewijzigd, en op de lijst in bijlage I bij verordening nr. 269/2014, zoals gewijzigd (hierna: „litigieuze lijsten”), en dit om de volgende redenen:

„Nikolay Tokarev is algemeen directeur van Transneft, een groot Russisch olie- en gasbedrijf. Hij is al lang een kennis van Poetin en heeft nauwe banden met hem. Hij diende in de jaren tachtig samen met Poetin in de KGB. Nikolay Tokarev is een van de Russische staatsoligarchen die in de jaren 2000 – toen Poetin zijn macht consolideerde – zeggenschap verkregen over grote staatseigendommen en die in nauw partnerschap met de Russische staat handelen. De heer Tokarev had de leiding over Transneft, een van de grootste door de regering gecontroleerde bedrijven in Rusland, dat een aanzienlijke hoeveelheid Russische olie transporteert via een goed ontwikkeld pijpleidingennetwerk.

Het Transneft van Nikolay Tokarev is een van de belangrijkste financiers van het paleizencomplex nabij Gelendzjik, dat als een van de persoonlijke paleizen van Poetin wordt beschouwd. Hij heeft profijt van zijn nabijheid tot de Russische autoriteiten. Nauwe verwanten en kennissen van de heer Tokarev verrijkten zichzelf dankzij contracten met staatsbedrijven.

Hij steunde de Russische besluitvormers die verantwoordelijk zijn voor de annexatie van de Krim en de destabilisatie van Oost-Oekraïne actief in materieel of financieel opzicht en had daar voordeel bij.”

9 Bij besluit (GBVB) 2022/1272 van de Raad van 21 juli 2022 tot wijziging van besluit 2014/145 (PB 2022, L 193, blz. 219) en uitvoeringsverordening (EU) 2022/1270 van de Raad van 21 juli 2022 tot uitvoering van verordening nr. 269/2014 (PB 2022, L 193, blz. 133) is verzoeksters naam aan de litigieuze lijsten toegevoegd om de volgende redenen:

„[Verzoekster] is de dochter van Nikolay Tokarev, de CEO van Transneft, een groot Russisch olie- en gasbedrijf. [Verzoekster] en haar voormalige echtgenoot Andrei Bolotov bezitten luxevastgoed in Moskou, Letland en Kroatië ter waarde van meer dan 50 miljoen USD, dat aan Nikolay Tokarev kan worden gelinkt. Zij heeft ook banden met het bedrijf Ronin, dat het pensioenfonds van Transneft beheert. Bij haar aanvraag voor het Cypriotische staatsburgerschap, gaf zij het adres van Ronin op als haar eigen adres. Daarnaast heeft [verzoekster] overheidscontracten ter waarde van 8 miljard [Russische roebel (RUB)] ontvangen via Irvin‑2, het bedrijf waarvan zij eigenaar is samen met Stanislav Chemezov, de zoon van Sergei Chemezov, CEO van Rostec. [Verzoekster] is bijgevolg een natuurlijk persoon die banden heeft met op de lijst geplaatste personen, namelijk haar vader Nikolay Tokarev en Stanislav Chemezov.”

10 Bij dezelfde handelingen is Stanislav Chemezov op de volgende gronden aan de litigieuze lijsten toegevoegd:

„Stanislav Sergeyevich Chemezov is de zoon van Sergei Chemezov, een lid van de Hoge Raad van ‚Verenigd Rusland’ en voorzitter van het conglomeraat Rostec, de belangrijkste onderneming op het gebied van defensie en industriële productie onder zeggenschap van de Russische staat. Stanislav Chemezov was eigenaar van een offshorebedrijf genaamd Erlinglow Ltd, dat profijt kon trekken van de aanleg van een glasvezelsupersnelweg ter waarde van 550 miljoen [Amerikaanse dollar (USD)] door Rostec. Daarnaast is hij samen met [verzoekster], de dochter van Nikolay Tokarev, mede-eigenaar van meerdere offshorebedrijven, waaronder Irvin-2, dat contracten ter waarde van 8 miljard RUB heeft ontvangen. Als beloning voor de ruil heeft de familie Tokarev de familie Chemezov toestemming gegeven om het budget van Transneft te verlagen. Stanislav Chemezov is tevens eigenaar van de onderneming Independent Insurance Group, die grote verzekeringscontracten in de defensiesector beheert, waaronder contracten voor het defensieconglomeraat Rostec, waarvan zijn vader Sergei Chemezov de CEO is. Stansilav Chemezov is bijgevolg een natuurlijke persoon die banden heeft met een op de lijst geplaatste persoon.”

11 De Raad heeft in het Publicatieblad van de Europese Unie van 22 juli 2022 (PB 2022, C 281 I, blz. 7) een kennisgeving gepubliceerd ter attentie van de personen, entiteiten en lichamen waarop de beperkende maatregelen van besluit 2022/1272 en uitvoeringsverordening (EU) 2022/1270 van toepassing zijn. Volgens deze kennisgeving konden de betrokken personen, onder overlegging van bewijsstukken, een verzoek bij de Raad indienen tot heroverweging van het besluit waarbij hun naam op de als bijlage bij voornoemde handelingen gevoegde lijsten was geplaatst.

12 Bij e-mail van 2 september 2022 heeft verzoekster verzocht om toegang tot alle door de Raad en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) opgestelde en bewaarde documenten die als grondslag hebben gediend voor de vaststelling van de jegens haar vastgestelde beperkende maatregelen, teneinde een verzoek tot heroverweging op te stellen.

13 Op 14 september 2022 heeft de Raad bij de handhavingshandelingen van september 2022 verzoeksters naam op de litigieuze lijsten gehandhaafd om dezelfde redenen als die welke hierboven in punt 9 zijn vermeld.

14 Op 30 september 2022 heeft de Raad geantwoord op het hierboven in punt 12 bedoelde verzoek van verzoekster en de informatie verstrekt die vervat was in het dossier met referentie WK 10502/2022 INIT van 8 maart 2022 (hierna: „oorspronkelijk bewijsdossier”).

15 Bij e-mail van 31 oktober 2022 heeft verzoekster bij de Raad een verzoek tot heroverweging ingediend.

II. Feiten die zich na de instelling van het beroep hebben voorgedaan

16 Bij de handhavingshandelingen van maart 2023 is verzoeksters naam om de volgende redenen op de litigieuze lijsten gehandhaafd:

„[Verzoekster] is de dochter van Nikolay Tokarev, de CEO van Transneft, een groot Russisch olie- en gasbedrijf. [Verzoekster] en haar voormalige echtgenoot Andrei Bolotov bezitten luxevastgoed in Moskou, Letland en Kroatië ter waarde van meer dan 50 miljoen USD, dat aan Nikolay Tokarev kan worden gelinkt. Zij heeft ook banden met het bedrijf Ronin, dat het pensioenfonds van Transneft beheert. Bij haar aanvraag voor het Cypriotische staatsburgerschap gaf zij in de persmededeling het adres van Ronin Europe op als haar eigen adres. Bovendien is zij verbonden met de Ronin Trust, die het pensioenfonds van Transneft beheert, via haar vastgoedbedrijf Ostozhenka 19 (voorheen RPA Est[ate]). Daarnaast heeft [verzoekster] overheidscontracten ter waarde van 8 miljard RUB ontvangen via Irvin‑2, het bedrijf waarvan zij eigenaar was samen met Stanislav Chemezov, de zoon van Sergei Chemezov, CEO van Rostec. Zij heeft momenteel aandelen, samen met Stanislav Sergeevich Chemezov, in het Gelendzhik Resort Complex – Meridian LLC. [Verzoekster] is bijgevolg een natuurlijk persoon die banden heeft met op de lijst geplaatste personen, namelijk haar vader Nikolay Tokarev en Stanislav Chemezov.”

17 Bij e-mail van 14 maart 2023 heeft de Raad geantwoord op de argumenten die verzoekster in haar verzoek tot heroverweging van 31 oktober 2022 had aangevoerd, en haar meegedeeld dat haar naam op de litigieuze lijsten werd gehandhaafd.

18 Bij e-mail van 31 maart 2023 heeft de Raad verzoekster een brief gestuurd waarin hij haar meedeelde dat de elementen waarop hij zich had gebaseerd om de handhaving van haar naam op de litigieuze lijsten te rechtvaardigen, vermeld stonden in de dossiers met referentie WK 1128/2023 INIT, WK 1128/2023 ADD 1 en WK 1128/2023ADD 2, gedateerd op respectievelijk 25 januari 2023, 27 januari 2023 en 30 januari 2023 (hierna samen: „bewijsdossiers van januari 2023”).

19 Op 5 juni 2023 heeft de Raad besluit (GBVB) 2023/1094 tot wijziging van besluit 2014/145 (PB 2023, L 146, blz. 20) vastgesteld. Bij dit besluit heeft hij artikel 2, lid 1, onder g), van besluit 2014/145 gewijzigd als volgt:

“1.

Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van:

[…]

  1. vooraanstaande zakenlieden die actief zijn in Rusland en hun naaste familieleden of andere natuurlijke personen die profijt trekken van hen, of zakenlieden, rechtspersonen, entiteiten of lichamen die betrokken zijn bij economische sectoren die een aanzienlijke bron van inkomsten vormen voor de regering van de Russische Federatie, die verantwoordelijk is voor de annexatie van de Krim en de destabilisatie van Oekraïne […]”

20 Bij brief van 19 juni 2023 heeft de Raad verzoekster meegedeeld dat hij voornemens was de beperkende maatregelen te handhaven om redenen die waren gewijzigd ten opzichte van die welke in de handhavingshandelingen van maart 2023 waren genoemd. De Raad heeft dossier WK 8181/2023 INIT van 15 juni 2023 (hierna: „bewijsdossier van juni 2023”) bij die brief gevoegd en verzoekster verzocht om haar opmerkingen te maken over het voornemen om de beperkende maatregelen jegens haar te verlengen.

21 Bij brief van 10 juli 2023 heeft de Raad verzoekster meegedeeld dat hij voornemens was de beperkende maatregelen te handhaven op basis van een ontwerpmotivering die was gewijzigd ten opzichte van die welke was opgenomen in het haar op 19 juni 2023 toegezonden ontwerp. De Raad heeft bij deze brief ook dossier WK 5142/2023 INIT van 4 juli 2023 betreffende aanvullende informatie over verzoekster (hierna: „bewijsdossier van juli 2023”) en dossier WK 5142/2023 INIT van 20 april 2023 betreffende bewijsmateriaal inzake het ondernemingsklimaat en de economie van de Russische Federatie gevoegd en verzoekster verzocht om haar opmerkingen te maken over het voornemen om de beperkende maatregelen jegens haar te verlengen.

22 Bij brief van 18 augustus 2023 heeft de Raad verzoekster dossier WK 5142/2023 ADD 1 van 16 augustus 2023 betreffende bewijsmateriaal inzake het ondernemingsklimaat en de economie van de Russische Federatie aan verzoekster toegezonden en haar verzocht om opmerkingen te maken.

23 Bij de handhavingshandelingen van september 2023 heeft de Raad om de volgende redenen verzoeksters naam op de litigieuze lijsten gehandhaafd:

„[Verzoekster] is de dochter van Nikolay Tokarev, de CEO van Transneft, een groot Russisch olie- en gasbedrijf. [Verzoekster] en haar voormalige echtgenoot Andrei Bolotov bezitten luxevastgoed in Moskou, Letland en Kroatië ter waarde van meer dan 50 miljoen USD, dat aan Nikolay Tokarev kan worden gelinkt. Zij heeft ook banden met het bedrijf Ronin, dat het pensioenfonds van Transneft beheert. Bij haar aanvraag voor het Cypriotische staatsburgerschap gaf zij in de persmededeling het adres van Ronin Europe op als haar eigen adres. Bovendien is zij verbonden met de Ronin Trust, die het pensioenfonds van Transneft beheert, via haar vastgoedbedrijf Ostozhenka 19 (voorheen RPA Est[ate]. [Verzoekster] trekt derhalve profijt van haar rechtstreekse familieband met Nikolay Tokarev, een vooraanstaand zakenman die actief is in Rusland.”

III. Conclusies van partijen

24 Verzoekster verzoekt het Gerecht:

  • de bestreden handelingen nietig te verklaren voor zover zij haar betreffen;

  • de Raad te veroordelen om haar een bedrag van 1 000 000 EUR te betalen ter vergoeding van de immateriële schade die zij heeft geleden door de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022;

  • de Raad te verwijzen in de kosten.

25 De Raad, ondersteund door de Commissie, verzoekt het Gerecht:

  • het verzoek tot nietigverklaring te verwerpen;

  • subsidiair, voor het geval dat het Gerecht de jegens verzoekster vastgestelde beperkende maatregelen nietig zou verklaren, te gelasten dat de gevolgen van de besluiten 2022/1530, 2023/572 en 2023/1767 worden gehandhaafd totdat de gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsverordeningen 2022/1529, 2023/571 en 2023/1765 effect sorteert;

  • het verzoek tot schadevergoeding af te wijzen;

  • verzoekster te verwijzen in de kosten.

IV. In rechte

A. Verzoek tot nietigverklaring van de bestreden handelingen

26 Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster zes middelen aan.

27 In haar verzoekschrift voert zij vier middelen aan. Het eerste middel betreft schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming en niet-nakoming van de motiveringsplicht. Het tweede middel betreft een onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfouten. Het derde middel betreft schending van het evenredigheidsbeginsel en van de grondrechten. Het vierde middel betreft schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling. In haar eerste memorie houdende aanpassing voert verzoekster een vijfde middel aan, namelijk schending van het recht om te worden gehoord. In haar tweede memorie houdende aanpassing voert zij een zesde middel aan, dat is ontleend aan een exceptie van onwettigheid van het criterium ter bepaling van personen die profijt trekken van vooraanstaande zakenlieden die actief zijn in Rusland, dat wordt genoemd in het tweede onderdeel van artikel 1, lid 1, onder e), en artikel 2, lid 1, onder g), van besluit 2014/145, zoals gewijzigd bij besluit 2023/1094 [hierna: „tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd”].

28 Het Gerecht acht het opportuun om eerst het tweede middel, inzake een onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfouten, te onderzoeken.

1. Tweede middel: onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfouten

29 In haar verzoekschrift en in haar eerste memorie houdende aanpassing voert verzoekster aan dat de Raad met de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 en maart 2023 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt door haar naam op de litigieuze lijsten te handhaven op basis van het criterium van de verbonden persoon als bedoeld in artikel 2, lid 1, in fine, van besluit 2014/145, zoals gewijzigd. Bovendien komt zij in haar verzoekschrift op tegen de eventuele plaatsing van haar naam op deze lijsten op basis van het criterium van artikel 2, lid 1, onder d), van dat besluit.

30 In haar tweede memorie houdende aanpassing betoogt verzoekster dat de Raad in de handhavingshandelingen van september 2023 een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door de plaatsing van haar naam op de litigieuze lijsten te handhaven op grond van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd.

a) Voorafgaande overwegingen

31 Opgemerkt zij dat het onderhavige middel, voor zover het betrekking heeft op kennelijke beoordelingsfouten, moet worden geacht te zijn gebaseerd op beoordelingsfouten. De Raad beschikt immers weliswaar over een zekere beoordelingsbevoegdheid om geval per geval te bepalen of is voldaan aan de juridische criteria waarop de aan de orde zijnde beperkende maatregelen zijn gebaseerd, maar dit neemt niet weg dat de rechterlijke instanties van de Unie de rechtmatigheid van alle Uniehandelingen in beginsel volledig moeten toetsen (zie arrest van 26 oktober 2022, Ovsyannikov/Raad, T‑714/20, niet gepubliceerd, EU:T:2022:674, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32 De doeltreffendheid van de rechterlijke toetsing zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vereist onder meer dat de Unierechter zich ervan vergewist dat het besluit tot vaststelling of handhaving van beperkende maatregelen, dat een individuele strekking heeft voor de betrokken persoon of entiteit, op een voldoende solide feitelijke grondslag berust. Dit betekent dat de feiten die zijn aangevoerd in de motivering waarop dat besluit steunt, moeten worden gecontroleerd, zodat de rechterlijke toetsing niet enkel een beoordeling van de abstracte waarschijnlijkheid van de aangevoerde redenen inhoudt, maar zich uitstrekt tot de vraag of die redenen, of ten minste een daarvan die op zich toereikend wordt geacht om als grondslag te dienen voor dat besluit, zijn gestaafd (zie in die zin arresten van 18 juli 2013, Commissie e.a./Kadi, C‑584/10 P, C‑593/10 P en C‑595/10 P, EU:C:2013:518, punt 119 , en  26 oktober 2022, Ovsyannikov/Raad, T‑714/20, niet gepubliceerd, EU:T:2022:674, punt 62 ).

33 Bij die beoordeling moeten de bewijzen en de informatie niet afzonderlijk maar in hun context worden onderzocht. De Raad voldoet immers aan de op hem rustende bewijslast indien hij de Unierechter een reeks voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen voorlegt op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er een toereikend verband bestaat tussen de persoon of de entiteit op wie een bevriezingsmaatregel van toepassing is, en het regime of, in het algemeen, de bestreden situaties (zie arrest van 20 juli 2017, Badica en Kardiam/Raad, T‑619/15, EU:T:2017:532, punt 99 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie in die zin arrest van 26 oktober 2022, Ovsyannikov/Raad, T‑714/20, niet gepubliceerd, EU:T:2022:674, punten 63 en 66 ).

34 Het staat aan de bevoegde autoriteit van de Unie om in geval van betwisting aan te tonen dat de tegen de betrokken persoon of entiteit in aanmerking genomen redenen gegrond zijn, en niet aan laatstbedoelde om het negatief bewijs te leveren dat die redenen ongegrond zijn. Daartoe is niet vereist dat de Raad voor de Unierechter alle informatie en al het bewijs overlegt dat verband houdt met de redenen die zijn aangevoerd in de handeling waarvan de nietigverklaring wordt gevraagd. Het is van belang dat de overgelegde informatie of bewijzen de tegen de betrokken persoon of entiteit in aanmerking genomen redenen staven (arresten van 18 juli 2013, Commissie e.a./Kadi, C‑584/10 P, C‑593/10 P en C‑595/10 P, EU:C:2013:518, punten 121 en 122 , en  28 november 2013, Raad/Fulmen en Mahmoudian, C‑280/12 P, EU:C:2013:775, punten 66 en 67 ; zie ook arrest van 1 juni 2022, Prigozhin/Raad, T‑723/20, niet gepubliceerd, EU:T:2022:317, punt 73 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35 In dat geval staat het aan de Unierechter om na te gaan of de aangevoerde feiten materieel juist zijn, gelet op die informatie of die bewijzen, en om de bewijskracht daarvan te beoordelen in het licht van de omstandigheden van het geval en van de eventuele opmerkingen die met name de betrokken persoon of entiteit daarover heeft ingediend (zie in die zin arrest van 18 juli 2013, Commissie e.a./Kadi, C‑584/10 P, C‑593/10 P en C‑595/10 P, EU:C:2013:518, punt 124 ).

36 Wat meer bepaald de toetsing betreft van de rechtmatigheid van de handelingen tot handhaving van de naam van de betrokkene op de litigieuze lijsten, zij eraan herinnerd dat beperkende maatregelen bewarend en, per definitie, voorlopig van aard zijn; hun geldigheid hangt steeds af van de vraag of de feitelijke en juridische omstandigheden die tot de vaststelling ervan hebben geleid, blijven voortbestaan, en of het voor de verwezenlijking van het nagestreefde doel noodzakelijk is om deze maatregelen te handhaven. Bij de periodieke heroverweging van de beperkende maatregelen staat het dus aan de Raad om een geactualiseerde beoordeling van de situatie uit te voeren en een balans op te maken van het effect van deze maatregelen, teneinde te bepalen of zij de doelstellingen die door de initiële plaatsing van de namen van de betrokken personen en entiteiten op de litigieuze lijst werden beoogd hebben kunnen verwezenlijken en of met betrekking tot deze personen en entiteiten nog steeds dezelfde conclusie kan worden getrokken (zie in die zin arrest van 27 april 2022, Ilunga Luyoyo/Raad, T‑108/21, EU:T:2022:253, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak; arrest van 26 oktober 2022, Ovsyannikov/Raad, T‑714/20, niet gepubliceerd, EU:T:2022:674, punt 67 ).

37 Hieruit volgt dat het de Raad niet verboden is om zich ter rechtvaardiging van de handhaving van de naam van een persoon op een lijst van personen en entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn, te baseren op dezelfde bewijzen als die welke de aanvankelijke plaatsing, de hernieuwde plaatsing of de eerdere handhaving van de naam van de verzoekende partij op de betrokken lijsten rechtvaardigden, mits, ten eerste, de redenen voor plaatsing ongewijzigd blijven en, ten tweede, de context niet zodanig is gewijzigd dat die bewijzen achterhaald zijn (zie in die zin arrest van 23 september 2020, Kaddour/Raad, T‑510/18, EU:T:2020:436, punt 99 ). In dit verband houdt de ontwikkeling van de context onder meer in dat rekening wordt gehouden met de situatie van het land ten aanzien waarvan het stelsel van beperkende maatregelen is ingevoerd en met de bijzondere situatie van de betrokkene (zie in die zin arresten van 26 oktober 2022, Ovsyannikov/Raad, T‑714/20, niet gepubliceerd, EU:T:2022:674, punt 78 , en  23 september 2020, Kaddour/Raad, T‑510/18, EU:T:2020:436, punt 101 ), en voorts met alle relevante omstandigheden, met name met het feit dat de met de beperkende maatregelen nagestreefde doelstellingen niet zijn verwezenlijkt (zie in die zin arrest van 27 april 2022, Ilunga Luyoyo/Raad, T‑108/21, EU:T:2022:253, punt 56 ; zie eveneens in die zin en naar analogie arrest van 12 februari 2020, Amisi Kumba/Raad, T‑163/18, EU:T:2020:57, punten 82‑84 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38 In casu blijkt duidelijk uit de gronden voor plaatsing die worden vermeld in de handhavingshandelingen van september 2022 en maart 2023 dat verzoeksters naam louter op grond van het criterium van de verbonden persoon als bedoeld in artikel 2, lid 1, in fine, van besluit 2014/145, zoals gewijzigd, op de litigieuze lijsten is gehandhaafd. De Raad heeft bevestigd dat de plaatsing en handhaving van verzoeksters naam op deze lijsten niet het in artikel 2, lid 1, onder d), van dat besluit neergelegde criterium als rechtsgrondslag hebben. Hieruit volgt dat de argumenten waarmee wordt opgekomen tegen de handhaving van de plaatsing van verzoeksters naam op de lijsten op basis van het criterium van artikel 2, lid 1, onder d), van besluit 2014/145, zoals gewijzigd, niet ter zake dienend zijn.

39 In het licht van deze inleidende overwegingen moet worden nagegaan of de Raad een beoordelingsfout heeft gemaakt door, ten eerste, bij de handhavingshandelingen van september 2022 en maart 2023 verzoeksters naam op de litigieuze lijsten te handhaven op basis van het criterium van de verbonden persoon als bedoeld in artikel 2, lid 1, in fine, van besluit 2014/145, zoals gewijzigd, en, ten tweede, bij de handhavingshandelingen van september 2023 haar naam op deze lijsten te handhaven op basis van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd.

40 Uit de handhavingshandelingen van september 2022 en maart 2023 blijkt dat verzoeksters naam op de lijst is geplaatst op basis van het criterium van de verbonden persoon, op grond van de overweging dat zij banden heeft met haar vader, Nikolay Tokarev, en met Stanislav Chemezov.

41 Het Gerecht acht het opportuun om eerst het betoog te onderzoeken dat de Raad in wezen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting voor zover verzoekster op de litigieuze lijsten is geplaatst als persoon die banden heeft met Stanislav Chemezov, die eveneens als verbonden persoon op de litigieuze lijsten is geplaatst.

b) Onjuiste rechtsopvatting, voor zover verzoekster op de lijsten is geplaatst als persoon die banden heeft met Stanislav Chemezov

42 Verzoekster betoogt dat de Raad blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door haar op de litigieuze lijsten te plaatsen als persoon die banden heeft met Stanislav Chemezov, met name op grond dat deze laatste ook op de litigieuze lijsten is geplaatst als persoon die banden heeft met zijn eigen vader, Serguey Chemezov. Volgens verzoekster voorziet de regeling niet in de mogelijkheid om de naam van een persoon op de litigieuze lijsten te plaatsen op grond dat hij verbonden is met een persoon wiens naam eveneens is opgenomen op basis van het criterium van de verbonden persoon. Volgens haar biedt het criterium van de verbonden persoon enkel de mogelijkheid om een persoon op die lijsten te plaatsen omdat hij banden heeft met een persoon als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), b), c), d), e), en/of f), van besluit 2014/145. Bovendien voert verzoekster in haar eerste memorie houdende aanpassing van het verzoekschrift aan dat de onmogelijkheid om een persoon op de litigieuze lijsten te plaatsen op grond van banden met een persoon die eveneens als verbonden persoon op die lijsten is geplaatst, in overeenstemming is met de rechtspraak die vereist dat er een voldoende band bestaat tussen de entiteit waarop bevriezingsmaatregelen van toepassing zijn en het regime of, in het algemeen, de bestreden situaties.

43 Bij maatregel tot organisatie van de procesgang heeft het Gerecht de Raad verzocht aan te geven op welke grondslag een persoon op de litigieuze lijsten kon worden geplaatst als persoon die verbonden is met een andere persoon die eveneens op die lijsten is geplaatst als persoon die verbonden is met een derde persoon.

44 Ter terechtzitting heeft de Raad betoogd dat het niet uitgesloten is dat de aanwijzing van een persoon die verbonden is met een persoon die zelf is aangewezen als persoon die verbonden is met een persoon die op de litigieuze lijsten is geplaatst, gerechtvaardigd kan zijn op voorwaarde dat een dergelijke aanwijzing evenredig is aan de met de beperkende maatregelen nagestreefde doelstellingen. Volgens de Raad is dit het geval wanneer er sprake is van een patroon dat wordt gekenmerkt door een netwerk van relaties tussen meerdere personen, waarbij de voornaamste band tussen twee personen, die zelf met andere personen verbonden zijn, past in een „breder netwerk” waartegen het gerechtvaardigd is om beperkende maatregelen vast te stellen teneinde met name te voorkomen dat de betrokken maatregelen worden omzeild.

45 In dit verband moet met betrekking tot het criterium van de verbonden persoon zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, in fine, van besluit 2014/145, zoals gewijzigd, worden benadrukt dat het begrip „verbonden” weliswaar vaak wordt gebruikt in handelingen van de Raad betreffende beperkende maatregelen, maar als zodanig niet wordt gedefinieerd en dat de betekenis ervan afhangt van de context en de omstandigheden in kwestie (zie in die zin arresten van 28 juli 2016, Tomana e.a./Raad en Commissie, C‑330/15 P, niet gepubliceerd, EU:C:2016:601, punt 48 ; 4 september 2015, NIOC e.a./Raad, T‑577/12, niet gepubliceerd, EU:T:2015:596, punt 114 , en  21 juli 2016, Bredenkamp e.a./Raad en Commissie, T‑66/14, EU:T:2016:430, punten 35‑37 ). Niettemin kan worden aangenomen dat het gaat om personen die in het algemeen door gemeenschappelijke belangen zijn verbonden (zie in die zin arrest van 8 maart 2023, Prigozhina/Raad, T‑212/22, niet gepubliceerd, EU:T:2023:104, punt 93 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46 Wat de draagwijdte van het criterium van de verbonden persoon betreft, blijkt uit de bewoordingen van artikel 2, lid 1, van besluit 2014/145, zoals gewijzigd, dat de tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, ten eerste, de personen die op grond van de aanwijzingscriteria in de punten a) tot en met h) van artikel 2, lid 1, van dat besluit op een lijst zijn geplaatst en, ten tweede, de natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten of lichamen die met hen verbonden zijn, worden bevroren. Opgemerkt zij dat het woord „hen” in de uitdrukking „die met hen verbonden zijn”, die wordt gebruikt in het kader van het criterium van de verbonden persoon, uitsluitend doelt op personen, entiteiten of lichamen die zijn aangewezen op basis van een van de in artikel 2, lid 1, onder a) tot en met h), van dat besluit genoemde aanwijzingscriteria.

47 Uit een letterlijke uitlegging van artikel 2, lid 1, in fine, van besluit 2014/145, zoals gewijzigd, volgt dus dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of lichaam, zoals verzoekster terecht aanvoert, enkel op de litigieuze lijsten kan worden geplaatst wegens zijn of haar banden met een andere natuurlijke persoon, rechtspersoon, entiteit of lichaam die of dat op grond van een of meer van de in artikel 2, lid 1, onder a) tot en met h), van dat besluit genoemde aanwijzingscriteria op die lijsten is geplaatst.

48 Zoals de Raad opmerkt, ziet het criterium van de verbonden persoon op eenieder die banden heeft met een persoon die op basis van een of meer van de criteria van artikel 2, lid 1, onder a) tot en met h), van besluit 2014/145, zoals gewijzigd, op de litigieuze lijsten is geplaatst, omdat er een niet te verwaarlozen risico bestaat dat personen aan wie op grond van een of meer van die criteria een sanctie is opgelegd, druk zullen uitoefenen op de met hen verbonden personen om de tegen hen vastgestelde beperkende maatregelen te omzeilen (zie naar analogie arresten van 4 september 2015, NIOC e.a./Raad, T‑577/12, niet gepubliceerd, EU:T:2015:596, punt 114 , en  18 mei 2022, Foz/Raad, T‑296/20, EU:T:2022:298, punt 174 ).

49 Het argument van de Raad, dat is gebaseerd op het gevaar dat de maatregelen zullen worden omzeild en op de noodzaak om meerdere personen die tot een globaal „netwerk” behoren te bestrijken, kan echter op zich niet rechtvaardigen dat de draagwijdte van het criterium van de verbonden persoon zodanig wordt verruimd dat het ook van toepassing is op personen die banden hebben met een persoon die zelf niet op de lijst is geplaatst op basis van een van de criteria van artikel 2, lid 1, a) tot en met h), van besluit 2014/145, zoals gewijzigd.

50 Een dergelijke uitlegging zou immers een te ruime draagwijdte geven aan de betrokken banden en geen rekening houden met de bewoordingen van artikel 2, lid 1, in fine, van besluit 2014/145, zoals gewijzigd, en evenmin met het vereiste van een voldoende nauwe band tussen de betrokken personen en het derde land waarop de door de Unie vastgestelde beperkende maatregelen betrekking hebben in de zin van punt 64 van het arrest van 13 maart 2012, Tay Za/Raad (C‑376/10 P, EU:C:2012:138 ). Hieruit volgt dat, aangezien Stanislav Chemezov op de litigieuze lijsten is geplaatst als persoon die banden heeft met zijn vader, Serguey Chemezov, de Raad in casu niet gerechtigd was om verzoekster op de litigieuze lijsten te plaatsen als persoon die banden heeft met Stanislav Chemezov.

51 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de Raad met de handhavingshandelingen van september 2022 en maart 2023 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door verzoeksters naam op de litigieuze lijsten te handhaven op grond van haar banden met Stanislav Chemezov.

52 Opgemerkt zij dat deze onjuiste rechtsopvatting van de Raad op zich niet kan leiden tot de nietigverklaring van de handhavingshandelingen van september 2022 en maart 2023. Aangaande de toetsing van de rechtmatigheid van een besluit waarbij beperkende maatregelen worden vastgesteld, heeft het Hof immers geoordeeld dat deze maatregelen van preventieve aard zijn, waaruit volgt dat, indien de Unierechter oordeelt dat ten minste een van de genoemde redenen voldoende nauwkeurig en concreet is, gestaafd is en op zich een toereikende grondslag voor dat besluit vormt, de omstandigheid dat andere van die redenen dat niet zijn, niet kan leiden tot de nietigverklaring van dat besluit (zie arrest van 28 november 2013, Raad/Manufacturing Support & Procurement Kala Naft, C‑348/12 P, EU:C:2013:776, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

53 Bijgevolg moet worden nagegaan of de Raad een beoordelingsfout heeft gemaakt door te concluderen dat verzoekster een met haar vader, Tokarev, verbonden persoon was.

c) Onjuiste beoordeling voor zover verzoekster als een met haar vader verbonden persoon op de lijsten is geplaatst

54 De handhavingshandelingen van september 2022 en maart 2023 moeten afzonderlijk worden onderzocht, aangezien zij op verschillende data zijn vastgesteld en niet op volstrekt identieke gronden of documenten berusten.

1) Handhavingshandelingen van september 2022

55 Met haar betoog betwist verzoekster de betrouwbaarheid van bepaalde stukken van het oorspronkelijke bewijsdossier en de mogelijkheid om rekening te houden met bijlage B.5 en betoogt zij dat de feitelijke grondslag waarop de Raad zich baseert niet volstaat om te rechtvaardigen dat zij als een met haar vader verbonden persoon op de lijst blijft staan.

i) Betrouwbaarheid van de elementen van het oorspronkelijke bewijsdossier

56 Verzoekster betwist de betrouwbaarheid van stuk nr. 6 van het oorspronkelijke bewijsdossier op grond van de overweging dat de stelling dat haar vader het beheer van de vennootschap Katina aan haar voormalige echtgenoot heeft toevertrouwd, onjuist is. Zij is tevens van mening dat de stukken nrs. 12 en 15 van het oorspronkelijke bewijsdossier niet betrouwbaar zijn omdat de daarin geuite beweringen vaag zijn en berusten op aanwijzingen die niet betrouwbaar genoeg zijn om deze beweringen te staven, zoals telefoonnummers of op internet gepubliceerde informatie. Voorts betoogt verzoekster dat de door de Moscow Post gepubliceerde artikelen niet betrouwbaar zijn, omdat dit medium bekend is voor de publicatie van lasterlijke documenten, zoals blijkt uit het feit dat zij recentelijk herhaaldelijk door de rechter is veroordeeld.

57 De Raad, ondersteund door de Commissie, bestrijdt dit betoog.

58 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Unierechter volgens vaste rechtspraak het beginsel van de vrije bewijswaardering toepast, waarbij als enig criterium voor de beoordeling van de waarde van het aangevoerde bewijs de geloofwaardigheid ervan geldt. In dit verband moet bij de beoordeling van de bewijskracht van een stuk worden gekeken naar de waarschijnlijkheid van de daarin vervatte informatie, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de herkomst van het stuk, de omstandigheden waaronder het tot stand is gekomen en degene tot wie het is gericht, en moet worden onderzocht of het stuk, gelet op zijn inhoud, redelijk en geloofwaardig overkomt (zie arresten van 31 mei 2018, Kaddour/Raad, T‑461/16, EU:T:2018:316, punt 107 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en  12 februari 2020, Amisi Kumba/Raad, T‑163/18, niet gepubliceerd, EU:T:2020:57, punt 95 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

59 Doordat de Unie geen onderzoeksbevoegdheden heeft in derde landen, dient de beoordeling door de autoriteiten van de Unie zich de facto te baseren op voor het publiek toegankelijke informatiebronnen, rapporten, krantenartikelen, rapporten van geheime diensten of andere gelijkaardige (arresten van 14 maart 2018, Kim e.a./Raad en Commissie, T‑533/15 en T‑264/16, EU:T:2018:138, punt 107 , en  1 juni 2022, Prigozhin/Raad, T‑723/20, niet gepubliceerd, EU:T:2022:317, punt 59 ).

60 Bovendien moet worden opgemerkt dat de conflictsituatie waarin de Russische Federatie en Oekraïne verwikkeld zijn, het in de praktijk bijzonder moeilijk maakt om toegang te krijgen tot bepaalde bronnen, om uitdrukkelijk de primaire bron van bepaalde informatie aan te duiden en om eventuele getuigenissen te verzamelen van mensen die bereid zijn hun identiteit te onthullen. De daaruit voortvloeiende onderzoeksproblemen kunnen er aldus toe bijdragen dat geen nauwkeurige bewijzen en objectieve gegevens kunnen worden verstrekt (zie in die zin arrest van 15 november 2023, OT/Raad, T‑193/22, EU:T:2023:716, punt 116 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

61 In casu heeft de Raad ter rechtvaardiging van de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten bij de handelingen van september 2022 het oorspronkelijke bewijsdossier overgelegd. Wat de band tussen verzoekster en haar vader betreft, heeft de Raad zich gebaseerd op openbaar toegankelijke informatie, waaronder:

  • een op 5 maart 2022 op de website Total Croatia News gepubliceerd artikel met als titel „Verenigde Staten blokkeren vennootschap van dochter van Russisch oligarch die eigenaar is van villa in Lošinj”, geraadpleegd op 5 april 2022 (stuk nr. 1);

  • een op 3 maart 2022 gepubliceerd perscommuniqué van de United States Department of the Treasury (ministerie van Financiën van de Verenigde Staten) betreffende de sancties tegen Russische personen en instellingen, geraadpleegd op 5 april 2022 (stuk nr. 2);

  • een op 10 maart 2022 op de website van de Evening Standard gepubliceerd artikel met als titel „Welke Russische oligarchen zijn toegevoegd aan de sanctielijst van het Verenigd Koninkrijk?”, geraadpleegd op 7 april 2022 (stuk nr. 3);

  • een op 13 maart 2022 op de website van de Australian Department of Foreign Affairs and Trade (Australisch ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel) gepubliceerde pagina betreffende sancties tegen Rusland, geraadpleegd op 7 april 2022 (stuk nr. 4);

  • een op 6 maart 2022 op de website van World Law Group gepubliceerd artikel met als titel „Verenigde Staten: Verenigde Staten leggen Rusland en Wit-Rusland extra sancties op en onderwerpen hen aan exportcontroles”, geraadpleegd op 7 april 2022 (stuk nr. 5);

  • een op 4 maart 2022 op de website van Imperijal gepubliceerd artikel met als titel „Russen op zwarte lijst doen zaken met Plenkovic en HDZ en hebben ook keizerlijke villa in Mali Lošinj”, geraadpleegd op 7 april 2022 (stuk nr. 6);

  • een op 24 februari 2022 op de website van de Canadese regering gepubliceerde pagina over aanvullende economische maatregelen naar aanleiding van de Russische agressie in Oekraïne, geraadpleegd op 11 april 2022 (stuk nr. 8);

  • een pagina van de website „acompromat.com” betreffende verzoekster, geraadpleegd op 11 april 2022 (stuk nr. 9);

  • een op 15 maart 2022 op de website van Infobae gepubliceerd artikel met als titel „Verenigd Koninkrijk kondigt sancties aan tegen nog eens 350 Russische personen en entiteiten”, geraadpleegd op 5 april 2022 (stuk nr. 11);

  • een uittreksel uit een op 24 december 2016 gepubliceerd onderzoek van het Organised Crime and Corruption Reporting Project (OCCRP, Informatieproject over georganiseerde misdaad en corruptie), met als titel „Vrienden gedijen in schaduw van Poetins macht”, geraadpleegd op 5 april 2022 (stuk nr. 12);

  • een op 29 december 2016 op de website van LSM gepubliceerd artikel met als titel „Link tussen gebouw van Jūrmala en vriend van Poetin”, geraadpleegd op 5 april 2022 (stuk nr. 13);

  • een pagina van de website „Russian Asset Tracker” met betrekking tot de onderneming Katina, geraadpleegd op 12 april 2022 (stuk nr. 14);

  • een op 27 november 2016 op de nieuwswebsite Meduza gepubliceerd artikel met als titel „Steenrijke schoonzoon. Hoe de zaken van de naasten van Transneft-directeur Nikolay Tokarev worden geregeld”, geraadpleegd op 17 mei 2022 (stuk nr. 15);

  • een op 28 augustus 2020 op de website News Rambler gepubliceerd artikel met als titel „Shmatko’s uitstap naar ‚meridiaan’ van Gelendzjik”, geraadpleegd op 20 mei 2022 (stuk nr. 16);

  • een op 15 oktober 2019 op de website van de Moscow Post gepubliceerd artikel met als titel „Nikolay Tokarev en zijn vennootschap Transneft zijn er niet in geslaagd verantwoordelijkheid voor kwaliteit van aardolie op hun tegenstanders af te wentelen”, geraadpleegd op 20 mei 2022 (stuk nr. 17).

62 Stuk nr. 6 van het oorspronkelijke bewijsdossier is bijvoorbeeld een artikel dat is gepubliceerd op de website van Imperijal, met als titel „Russen op zwarte lijst doen zaken met Plenkovic en HDZ en hebben ook keizerlijke villa in Mali Lošinj”. Dit stuk betreft met name de te Zagreb gevestigde vennootschap Katina, die eigenaar is van een villa met de naam Karolina in Mali Lošinj (Kroatië) (hierna: „villa Karolina”). Verzoeksters argument dat dit artikel een fout bevat doet niet af aan de bewijskracht ervan. Een dergelijk betoog maakt immers deel uit van de beoordeling of de feitelijke grondslag waarop de Raad zich baseert toereikend is om haar plaatsing op de lijsten te rechtvaardigen.

63 Het argument dat de beweringen in stuk nr. 12, het OCCRP-onderzoek met als titel „Vrienden gedijen in schaduw van Poetins macht”, en stuk nr. 15, het op de nieuwswebsite Meduza gepubliceerde artikel met als titel „Steenrijke schoonzoon. Hoe de zaken van de naasten van Transneft-directeur Nikolay Tokarev worden geregeld”, vaag zijn en berusten op aanwijzingen die niet overtuigend genoeg zijn om deze beweringen te staven, kan niet afdoen aan de bewijskracht van deze bewijzen. Gelet op de hierboven in punt 60 genoemde moeilijkheden om toegang te krijgen tot informatie, kan het feit dat onderzoeken of artikelen zijn gebaseerd op gegevens zoals telefoonnummers of op websites beschikbare informatie, de stukken nrs. 12 en 15 niet hun bewijskracht ontnemen.

64 Evenmin kan het betoog slagen dat de door de Moscow Post gepubliceerde artikelen in wezen onbetrouwbaar zijn omdat dit medium recentelijk meermaals wegens laster is veroordeeld. Het feit dat een medium herhaaldelijk wegens laster is veroordeeld, betekent immers niet dat alle publicaties ervan onbetrouwbaar zijn. Bovendien moet in casu worden vastgesteld dat de door verzoekster overgelegde rechterlijke uitspraken geen betrekking hebben op stuk nr. 17, namelijk het artikel van de Moscow Post met als titel „Nikolay Tokarev en zijn vennootschap Transneft zijn er niet in geslaagd verantwoordelijkheid voor kwaliteit van aardolie op hun tegenstanders af te wentelen”. Bijgevolg kan niet worden gesteld dat dit bewijselement geen bewijskracht heeft.

65 In het licht van het voorgaande en gelet op de achtergrond van de situatie in de Russische Federatie en op het feit dat de Raad geen onderzoeksbevoegdheden heeft in derde landen (zie punten 59 en 60 hierboven), kan niet worden uitgesloten dat de stukken nrs. 6, 12, 15 en 17 van het oorspronkelijke bewijsdossier bewijskracht hebben.

ii) Bijlage B.5 bij het verweerschrift

66 Volgens verzoekster kan geen rekening worden gehouden met bijlage B.5 bij het verweerschrift, die het volledige onderzoek bevat waarvan een uittreksel is opgenomen in stuk nr. 12 van het oorspronkelijke bewijsdossier. Indien die bijlage in aanmerking werd genomen, zou dit immers neerkomen op een wijziging van de inhoud van het oorspronkelijke bewijsdossier.

67 De Raad, ondersteund door de Commissie, bestrijdt dit betoog.

68 Volgens vaste rechtspraak moet de rechtmatigheid van een handeling van de Unie worden beoordeeld aan de hand van de feiten en de rechtstoestand op de datum waarop de handeling is vastgesteld (arresten van 3 september 2015, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Commissie, C‑398/13 P, EU:C:2015:535, punt 22 , en  8 maart 2023, Prigozhina/Raad, T‑212/22, niet gepubliceerd, EU:T:2023:104, punt 80 ).

69 Tevens zij eraan herinnerd dat de door het Gerecht te verrichten toetsing van de rechtmatigheid ten gronde, in het bijzonder wat geschillen over beperkende maatregelen betreft, niet alleen moet worden verricht aan de hand van de gegevens in de motivering van de litigieuze handelingen, maar ook aan de hand van de elementen die de Raad in geval van betwisting aan het Gerecht voorlegt om aan te tonen dat de in die motivering aangevoerde feiten gegrond zijn (arrest van 22 april 2021, Raad/PKK, C‑46/19 P, EU:C:2021:316, punt 64 ).

70 Zoals verzoekster erkent, wordt het op 24 december 2016 gepubliceerde onderzoek van OCCRP met als titel „Vrienden gedijen in schaduw van Poetins macht”, waarvan een uittreksel is opgenomen in bewijsstuk 12 van het oorspronkelijke bewijsdossier, volledig weergegeven in bijlage B.5. Zoals blijkt uit dat dossier, heeft de Raad op 5 april 2022 toegang gehad tot dat onderzoek en is een van de elementen aan de hand waarvan de bron van dat stuk kan worden geïdentificeerd, een volledige hyperlink die toegang geeft tot de volledige inhoud ervan. In die omstandigheden kan verzoeker niet betwisten dat bijlage B.5 bij het verweerschrift in aanmerking kan worden genomen (zie naar analogie arrest van 1 juni 2022, Prigozhin/Raad, T‑723/20, niet gepubliceerd, EU:T:2022:317, punt 55 ).

71 Hieruit volgt dat bijlage B.5 bij het verweerschrift in aanmerking kan worden genomen bij het onderzoek van de vraag of het gerechtvaardigd is om verzoekster als een met Tokarev verbonden persoon op de litigieuze lijsten te laten staan.

iii) Gegrondheid van het besluit om verzoekster als een met haar vader verbonden persoon op de lijsten te laten staan

72 Verzoekster is van mening dat de Raad de waarde van haar onroerende goederen onjuist heeft ingeschat en dat de waarde ervan hoe dan ook niet relevant is voor de vaststelling dat zij banden heeft met haar vader. Voorts voert zij aan dat de documenten waarop de Raad zich baseert niet volstaan om vast te stellen dat haar onroerende goederen aan haar vader kunnen worden gekoppeld. Bovendien stelt zij dat, gesteld al dat de vennootschap Ronin Trust een aantal van haar onroerende goederen zou hebben beheerd, deze vennootschap niet kan aantonen dat zij banden heeft met haar vader. Zij is dan ook van mening dat het feit dat de vennootschap Ronin Trust het niet-gouvernementele pensioenfonds van Transneft heeft beheerd, slechts een zwakke en achterhaalde band oplevert.

73 De Raad, ondersteund door de Commissie, bestrijdt dit betoog.

74 Hij merkt in het bijzonder op dat uit het oorspronkelijke bewijsdossier blijkt dat verzoekster, alleen of samen met haar voormalige echtgenoot, meerdere vennootschappen en onroerende goederen ter waarde van meer dan 50 miljoen USD (ongeveer 45 miljoen EUR) in Moskou (Rusland) bezit of bezat. Volgens hem is de waarde van verzoeksters vermogen hoe dan ook niet doorslaggevend, aangezien het gaat om de vaststelling dat verzoekster zich heeft ontwikkeld tot een succesvolle zakenvrouw die fortuin heeft gemaakt. Voorts betoogt de Raad dat uit het oorspronkelijke bewijsdossier blijkt dat verzoekster met haar vader verbonden is wegens haar familieband en wegens het feit dat haar vermogen en haar zakelijke activiteiten eveneens met hem verbonden zijn. Hij is met name van mening dat hij over een reeks nauwkeurige en concrete aanwijzingen beschikt die bevestigen dat verzoekster fortuin heeft gemaakt in de vastgoedsector door te profiteren van de positie van haar vader als CEO van Transneft. Voorts betoogt hij dat verzoekster banden heeft met het bedrijf van haar vader via de vennootschap Ronin, die op haar beurt banden heeft met Transneft, en via een regeling voor het familiale beheer van de zakelijke activiteiten.

75 In dit verband zij eraan herinnerd dat het criterium van de verbonden persoon, zoals blijkt uit de punten 45 tot en met 47 hierboven, betrekking heeft op personen die door gemeenschappelijke belangen zijn verbonden met een persoon die op de litigieuze lijsten is geplaatst op basis van een of meer aanwijzingscriteria als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a) tot en met g), van besluit 2014/145, zoals gewijzigd.

76 Gepreciseerd moet worden dat deze gemeenschappelijke belangen niet alleen in strikte zin moeten worden opgevat, dat wil zeggen moeten worden geacht te verwijzen naar personen wier belangen in het kader van een gemeenschappelijke juridische structuur zijn verbonden, maar ook in bredere zin moeten worden geacht te verwijzen naar personen die door een gezinsband zijn verbonden, wanneer er duidelijk objectief sprake is van een verweving van gemeenschappelijke belangen, die niet noodzakelijkerwijs is geformaliseerd in een daartoe gecreëerde juridische structuur (zie in die zin en naar analogie arrest van 6 september 2023, Timchenko/Raad, T‑361/22, niet gepubliceerd, hogere voorziening ingesteld, EU:T:2023:502, punt 76 ).

77 Aangezien het criterium van de verbonden persoon in de tegenwoordige tijd van de aantonende wijs is geformuleerd, moet het bestaan van gemeenschappelijke belangen bovendien worden geconstateerd op het tijdstip waarop de bestreden handelingen worden vastgesteld (zie in die zin arrest van 8 maart 2023, Prigozhina/Raad, T‑212/22, niet gepubliceerd, EU:T:2023:104, punt 92 ).

78 In casu betwist verzoekster niet dat zij een verwantschapsrelatie heeft met haar vader, Tokarev, die de CEO is van de vennootschap Transneft, die wordt beschouwd als een grote Russische olie- en gasmaatschappij. Zij betoogt daarentegen dat de feitelijke grondslag waarop de Raad zich baseert onvoldoende elementen bevat om aan te tonen dat zij met haar vader verbonden is.

79 Uit de gronden voor verzoeksters plaatsing op de litigieuze lijsten blijkt dat de gemeenschappelijke belangen die zij en haar vader hebben voortvloeien uit, ten eerste, het feit dat haar aanzienlijke vastgoedvermogen in Moskou, Kroatië en Letland aan haar vader kon worden gekoppeld, en, ten tweede, uit de banden tussen verzoekster en de vennootschap Ronin, die werd voorgesteld als de beheerder van het pensioenfonds van Transneft.

80 Wat in de eerste plaats de band tussen verzoekster en de vennootschap Ronin Trust betreft, blijkt met name uit stuk nr. 15 van het oorspronkelijke bewijsdossier dat toen verzoekster nog gehuwd was met haar voormalige echtgenoot, de vennootschap Ronin Trust, die het pensioenfonds van Transneft beheerde, ook de onroerende goederen van de RPA-groep beheerde. Volgens dit bewijsstuk bezat verzoeksters voormalige echtgenoot 100 % van de vennootschap RPA-Management, terwijl verzoekster 75 % van de vennootschap RPA-Estate en 50 % van de vennootschap RPA-Hotel Management in handen had. Hieruit volgt dat de Raad op goede gronden kon oordelen dat er in 2016 een band bestond tussen de vennootschap Ronin Trust en de vennootschappen waarin verzoekster participeerde, namelijk de vennootschap RPA-Hotel Management en de vennootschap RPA-Estate.

81 Uit stuk nr. 15 van het oorspronkelijke bewijsdossier blijkt echter ook dat Transneft niet de enige klant of zelfs maar de voornaamste klant van de vennootschap Ronin Trust was waar het gaat om het beheer van pensioenfondsen. Deze vaststelling wordt bevestigd door de door verzoekster overgelegde uittreksels uit de jaarverslagen van de vennootschap Ronin Trust (bijlage A.11), waaruit blijkt dat deze vennootschap daadwerkelijk pensioenfondsen van andere ondernemingen dan Transneft beheert. Afgezien van het feit dat het dossier geen enkele informatie bevat over de activiteiten en de organisatie van de vennootschap Ronin Trust, volstaat het enkele feit dat verzoekster en Transneft gebruikmaken van de diensten van een en dezelfde dienstverrichter, die ook diensten verricht voor andere derde vennootschappen, niet om het bestaan van een band tussen verzoekster en Transneft aan te tonen. Ter terechtzitting heeft het Gerecht de Raad verzocht om uit te leggen hoe zou kunnen worden vastgesteld dat verzoekster en haar vader via de vennootschap Ronin Trust een band met elkaar hebben, terwijl deze vennootschap de pensioenfondsen van verschillende ondernemingen beheert. In zijn antwoord heeft de Raad deze band niet kunnen verduidelijken. Hij heeft immers geen gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat Tokarev een deelneming heeft in het kapitaal van Ronin Trust of in de bestuursorganen van deze vennootschap zit, of dat de zakelijke betrekkingen tussen Ronin Trust en Transneft bijzondere kenmerken vertonen die deze betrekkingen onderscheiden van die tussen Ronin Trust en de andere vennootschappen die deel uitmaken van haar klantenkring.

82 Bijgevolg kan verzoekster op goede gronden stellen dat de zwakke band die Ronin Trust en Transneft hebben niet volstaat om het bestaan van een verband tussen haar activiteiten en die van haar vader aan te tonen.

83 Wat voorts het in de motivering voor verzoeksters plaatsing op de lijsten genoemde feit betreft dat het adres van Ronin Europe was vermeld in het kader van de naturalisatieprocedure die verzoekster had ingeleid om de Cypriotische nationaliteit te verkrijgen, dit toont evenmin aan dat verzoekster en Tokarev gemeenschappelijke belangen hebben. De Raad heeft namelijk ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Gerecht om de banden tussen Ronin Europe en Ronin Trust te verduidelijken, in wezen verklaard dat hij ervan is uitgegaan dat deze twee vennootschappen konden worden geacht met elkaar te zijn verbonden. Bovendien moet worden vastgesteld dat de Raad geen enkel element aanvoert op grond waarvan een band tussen de vennootschap Ronin Europe en Tokarev kan worden vastgesteld. Bijgevolg kan, om dezelfde redenen als die welke hierboven in punt 81 zijn uiteengezet, de band tussen verzoekster en de vennootschap Ronin Europe niet het bewijs leveren dat verzoekster en haar vader via de vennootschap Transneft met elkaar verbonden zijn.

84 De Raad heeft zich dus ten onrechte gebaseerd op verzoeksters zakelijke betrekkingen met de vennootschappen Ronin Trust en Ronin Europe om vast te stellen dat zij via de vennootschap Transneft banden heeft met Tokarev.

85 In de tweede plaats moet worden nagegaan of het oorspronkelijke bewijsdossier een reeks voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen bevat waaruit blijkt dat er ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 banden waren tussen het onroerende vermogen van verzoekster en Tokarev.

86 Om te beginnen moet worden vastgesteld dat partijen het oneens zijn over de waarde van verzoeksters onroerende vermogen. In de motivering voor haar plaatsing op de litigieuze lijsten had de Raad de waarde van het onroerende vermogen van verzoekster en haar voormalige echtgenoot in Moskou, Kroatië en Letland geschat op meer dan 50 miljoen USD (ongeveer 45 miljoen EUR). Afgezien van het feit dat verzoekster niet betwist dat de gezamenlijke waarde van haar vermogen en dat van haar voormalige echtgenoot mogelijkerwijs meer dan 50 miljoen USD (ongeveer 45 miljoen EUR) bedraagt, moet echter worden opgemerkt dat de waarde van verzoeksters vermogen geen doorslaggevend argument is om de handhaving van haar naam op de litigieuze lijsten te rechtvaardigen. Het gaat immers om een achtergrondgegeven dat, zoals de Raad betoogt, dient om aan te geven dat verzoekster een welvarende zakenvrouw is die met name fortuin heeft gemaakt in de vastgoedsector, zoals met name blijkt uit de stukken nrs. 9 en 16 van het oorspronkelijke bewijsdossier. Hieruit volgt dat een eventuele onjuistheid van de waarde van haar vermogen op zich niet kan leiden tot nietigverklaring van de handhavingshandelingen van september 2022.

87 Verzoekster erkent dat zij eigenaar is van de vennootschap Ostozhenka 19, die een historisch huis in Moskou bezit en een appartement in de Brusovstraat in diezelfde stad, en van de vennootschap Katina, die eigenaar is van een villa met de naam Karolina in Mali Lošinj in Kroatië. Uit de gegevens van het oorspronkelijke bewijsdossier blijkt dat elk van deze onroerende goederen een waarde heeft van meerdere miljoenen Russische roebels. Volgens stuk nr. 15 is het historische huis in Moskou in 2016 gekocht voor een bedrag van 390 miljoen RUB (ongeveer 3,9 miljoen EUR), volgens stuk nr. 14 is de villa in Kroatië geraamd op 4,1 miljoen USD (ongeveer 3,8 miljoen EUR) en volgens stuk nr. 9 bevindt het appartement in de Brusovstraat zich in een gebouw waarvan sommige appartementen minstens 315 miljoen RUB (ongeveer 3,15 miljoen EUR) waard zijn. Aangezien dit onroerende vermogen een waarde heeft van meerdere miljoenen euro’s, kon de Raad op goede gronden oordelen dat verzoekster een aanzienlijk onroerend vermogen bezat. Zoals rekwirante terecht stelt, volstaat de loutere waarde van haar onroerende goederen echter in casu niet om een band met haar vader aan te tonen. Derhalve moet worden nagegaan of de feitelijke grondslag waarop de Raad zich baseert de vaststelling kan schragen dat dit onroerende vermogen van verzoekster ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 aan haar vader kon worden gekoppeld.

88 Wat ten eerste het onroerend goed in Jūrmala in Letland betreft, dat verzoekster en haar voormalige echtgenoot samen bezaten toen zij gehuwd waren, moet worden opgemerkt dat de Raad geen enkel element aanvoert op grond waarvan dit goed aan Tokarev kan worden gekoppeld. Bovendien heeft verzoekster een uittreksel uit een addendum bij de postnuptiale overeenkomst van 14 februari 2019 overgelegd waaruit blijkt dat na de echtscheiding alle aandelen in de vennootschap Dzintaru 34, die dit onroerende goed in handen had, aan haar voormalige echtgenoot moesten worden overgedragen. Verzoekster is in juni 2019 gescheiden, hetgeen de Raad niet betwist. Bijgevolg moet worden geoordeeld dat verzoekster heeft aangetoond dat zij sinds juni 2019 geen enkele band meer heeft met het in Letland gelegen onroerende goed. Aangezien het bestaan van gemeenschappelijke belangen moet worden aangetoond op het tijdstip van de vaststelling van de bestreden handelingen (zie punt 77 hierboven), kan de Raad zich dus niet baseren op het onroerende goed in Letland om aan te tonen dat verzoekster en haar vader gemeenschappelijke belangen hebben via de onroerende goederen die zij bezit, aangezien verzoekster ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 al jaren geen eigenaar meer was van dat onroerende goed.

89 Wat ten tweede villa Karolina in de Čikatbaai in Mali Lošinj in Kroatië betreft, moet worden opgemerkt dat verzoekster een uittreksel uit de historiek van het register van de Trgovački Sud u Zagrebu (handelsrechtbank Zagreb, Kroatië) heeft overgelegd dat betrekking heeft op de vennootschap Katina (bijlage A.20), die eigenaar is van deze villa. Uit dat document blijkt dat verzoekster de enige aandeelhouder van deze vennootschap is en dat haar vader nooit aandelen hiervan heeft gehad. Hieruit volgt dat de Raad zich, wat dit onroerende goed betreft, niet kan beroepen op het bestaan van een rechtstreekse band tussen verzoekster en haar vader. Bovendien kan stuk nr. 6 van het oorspronkelijke bewijsdossier weliswaar een aanwijzing vormen dat dit onroerende goed familiaal werd beheerd omdat Tokarev de leiding van de vennootschap Katina aan zijn voormalige schoonzoon had toevertrouwd, maar een dergelijke aanwijzing kan op zich niet volstaan om aan te tonen dat er in de periode na 2019 een band bestond tussen verzoeksters vader en villa Karolina. Verzoekster is immers in juni 2019 gescheiden, wat ertoe heeft geleid dat haar voormalige echtgenoot in datzelfde jaar zijn functie bij Katina heeft neergelegd, zoals blijkt uit bijlage A.20. De inmenging van Tokarev in de benoeming van zijn schoonzoon als lid van het directiecomité van Katina moet noodzakelijkerwijs lang vóór 2019 hebben plaatsgevonden. Bij gebreke van andere bewijzen betreffende recentere feiten waaruit zou kunnen blijken dat het familiale beheer van villa Karolina werd voortgezet en dat Tokarev hierbij betrokken was, beschikte de Raad dus niet over gegevens op grond waarvan hij kon vaststellen dat er op het tijdstip van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 een band bestond tussen verzoeksters vader en villa Karolina.

90 Wat ten derde het door de Raad aangevoerde feit betreft dat de familie Tokarev een eveneens in Kroatië gelegen hotelcomplex ter waarde van enkele miljarden dollars heeft gekocht, wordt in stuk nr. 16 van het oorspronkelijke bewijsdossier – een in 2020 gepubliceerd persartikel – weliswaar melding gemaakt van informatie over het feit dat de familie Tokarev via aanbestedingen die zijn uitgeschreven door Transneft een hotelcomplex heeft gekocht, maar dit artikel bevat geen enkele precisering over de datum waarop deze transactie zou hebben plaatsgevonden en specificeert evenmin welk familielid dit goed zou hebben verworven, en evenmin of de betrokkene daar nog over beschikte ten tijde van de publicatie van het artikel in 2020. Bovendien blijkt, anders dan de Raad betoogt, uit bijlage D.1 bij de dupliek, namelijk een op 16 augustus 2016 op de website van de Moscow Post gepubliceerd artikel met als opschrift „‚Gouden trompet’ van Nikolay Tokarev?” niet duidelijk dat verzoekster of haar familieleden een hotelcomplex hebben gekocht in het kader van aanbestedingen die zijn uitgeschreven door Transneft. Volgens dit artikel heeft verzoekster namelijk in 2005 inkomsten ontvangen van een vennootschap genaamd Caprice-Stell, die een indirecte deelneming bezat in een hotelbedrijf, dat werd voorgesteld als de eigenaar van een hotelcomplex in Mali Lošinj. Gesteld al dat het feit dat verzoekster een vergoeding van de vennootschap Caprice-Stell heeft ontvangen, kan worden beschouwd als het bewijs van de verwerving van een hotelcomplex, moet worden opgemerkt dat de transactie waarbij Transneft aanbestedingen voor de verwerving van onroerende goederen heeft uitgeschreven, volgens dit in 2016 in de Moscow Post gepubliceerde artikel meerdere jaren vóór de publicatie ervan heeft plaatsgevonden. Uit dit artikel blijkt echter niet dat verzoekster na 2005 een vergoeding van de vennootschap Caprice-Stell heeft ontvangen. Voorts heeft de Raad geen enkel ander element aangevoerd om aan te tonen dat verzoekster nog eigenaar was van een hotelcomplex in Kroatië. Gelet op de ouderdom van de feiten die worden genoemd in de door de Raad overgelegde stukken, kan deze zich dus niet op het standpunt stellen dat verzoekster ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 eigenaar was van een hotelcomplex in Kroatië.

91 Ten vierde betoogt verzoekster dat zij sinds haar echtscheiding in juni 2019 geen enkele band meer heeft met de vennootschappen van de RPA-groep van haar voormalige echtgenoot en dat haar vastgoedvermogen in Moskou enkel een historisch huis omvat dat zij bezit via de vennootschap Ostozhenka 19 (voorheen RPA-Estate), en een appartement in de Brusovstraat. Verzoekster betwist dus, met name voor de periode na haar echtscheiding, dat er via de vennootschappen van de RPA‑groep en Ronin Trust een band is tussen haar onroerende goederen en haar vader, zoals de Raad aan de hand van stuk nr. 15 van het oorspronkelijke bewijsdossier tracht aan te tonen. In dit verband kan worden volstaan met de opmerking dat de Raad zich niet op het bestaan van zakelijke betrekkingen tussen verzoekster en de vennootschap Ronin Trust kon baseren om vast te stellen dat verzoekster en Tokarev via Transneft met elkaar verbonden waren (zie punt 81 hierboven). De omstandigheid dat verzoeksters onroerende goederen in Moskou door de vennootschap Ronin Trust werden beheerd, bewijst dus niet dat deze goederen konden worden geacht aan haar vader te zijn gekoppeld. Vastgesteld moet worden dat het oorspronkelijke bewijsdossier geen enkel ander bewijselement bevat op basis waarvan de goederen van verzoekster in Moskou aan Tokarev kunnen worden gekoppeld.

92 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de motivering berust op een onjuiste beoordeling voor zover is vastgesteld dat verzoeksters onroerende goederen ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 aan Tokarev konden worden gekoppeld.

93 De argumenten van de Raad kunnen deze conclusie niet ontkrachten.

94 Ten eerste wordt de vader van verzoekster weliswaar, zoals de Raad terecht opmerkt, volgens de stukken nrs. 2, 3, 6, 9, 13 en 15 van het oorspronkelijke bewijsdossier omschreven als een oude vriend van Vladimir Poetin en als de CEO van een van de grootste staatsbedrijven in Rusland, maar deze informatie vormt enkel een relevant achtergrondgegeven. Zij toont daarentegen niet aan dat er een band is tussen het onroerende vermogen van verzoekster en haar vader.

95 Ten tweede wordt in de stukken nrs. 1‑3 en 6 van het oorspronkelijke bewijsdossier in algemene bewoordingen en zonder nadere precisering vastgesteld dat de familieleden van Tokarev hebben geprofiteerd van zijn banden met Poetin of de Russische regering, en vermeldt stuk nr. 12 van dit dossier, waarvan de volledige inhoud is weergegeven in bijlage B.5 bij het verweerschrift, in algemene bewoordingen dat zijn familieleden hun rijkdom hebben vergroot en waardevolle onroerende goederen in Europa bezitten. Verzoekster merkt echter terecht op dat de stukken nrs. 1 en 3 van het oorspronkelijke bewijsdossier, die in wezen de inhoud van een perscommuniqué van het ministerie van Financiën van de Verenigde Staten van Amerika (stuk nr. 2) weergeven, geen nauwkeurige en concrete informatie bevatten waaruit blijkt dat verzoeksters onroerende goederen met name ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 aan Tokarev konden worden gekoppeld. Zo ook is reeds geconstateerd dat stuk nr. 6 van het oorspronkelijke bewijsdossier geen gegevens bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat ten tijde van de vaststelling van die handelingen een dergelijk verband bestond (zie punt 89 hierboven). Met betrekking tot stuk nr. 12, waarvan de inhoud volledig is weergegeven in bijlage B.5 bij het verweerschrift, moet worden opgemerkt dat de daarin vervatte informatie in grote lijnen overeenkomt met die in stuk nr. 15 van het oorspronkelijke bewijsdossier. Om dezelfde redenen als die welke hierboven in punt 90 zijn uiteengezet, bevat stuk nr. 12 van het oorspronkelijke bewijsdossier dus geen elementen die kunnen aantonen dat er ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 een verband bestond tussen het onroerende vermogen van verzoekster en Tokarev.

96 Wat ten derde het bestaan van een regeling voor het familiale beheer van de zakelijke activiteiten in de vastgoedsector betreft, bevat bijlage D.1, zoals de Raad in zijn memorie van dupliek aanvoert, weliswaar informatie die aantoont dat er een dergelijke regeling bestond toen verzoekster en haar voormalige echtgenoot in het kader van een transactie waarbij Transneft aanbestedingen had uitgeschreven een niet nader genoemd onroerend goed in Kroatië aankochten. Een dergelijke regeling voor het familiale beheer van de zakelijke activiteiten kan ook worden afgeleid uit de informatie in stuk nr. 6 van het oorspronkelijke bewijsdossier, waaruit blijkt dat Tokarev betrokken was bij het beheer van de vennootschap Katina, die eigenaar is van villa Karolina. Zoals hierboven in de punten 89 en 90 is opgemerkt, hebben deze feiten zich echter meerdere jaren vóór de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 voorgedaan. Vastgesteld moet worden dat de Raad geen enkel element heeft aangedragen waaruit blijkt dat er ten tijde van de vaststelling van die handelingen nog steeds sprake was van een regeling voor het familiale beheer van de vastgoedactiviteiten waarbij verzoekster en haar vader betrokken waren.

97 Wat de vermeende voortzetting van het familiale beheer van de vastgoedactiviteiten betreft, heeft de Raad zich ter terechtzitting ten onrechte beroepen op het bestaan van een dergelijke beheerregeling met betrekking tot het in Rusland gelegen gebouwencomplex Gelendzhik Resort Meridian. Dit onroerende goed was namelijk niet vermeld in de motivering van de handhavingshandelingen van september 2022 betreffende verzoeksters plaatsing op de lijsten, zodat de Raad zich niet op dat element kan beroepen, omdat anders de gronden van zijn besluit zouden worden gewijzigd. Hoe dan ook blijkt uit de stukken nrs. 9 en 16 van het oorspronkelijke bewijsdossier dat verzoekster samen met Stanislav Chemezov aandelen heeft in dit gebouwencomplex, en de Raad heeft niet aangetoond dat dit goed aan Tokarev kan worden gekoppeld.

98 Ten vierde kan, anders dan de Raad stelt, het feit dat Tokarev nog steeds banden heeft met Poetin, dat hij nog steeds de functie van CEO van Transneft bekleedt en dat verzoekster nog steeds onroerende goederen bezit, niet volstaan om de handhaving van haar naam op de litigieuze lijsten op basis van het criterium van de verbonden persoon te rechtvaardigen. Zoals hierboven in punt 77 in herinnering is gebracht, moet de Raad immers aantonen dat er ten tijde van de vaststelling van de bestreden handelingen sprake was van gemeenschappelijke belangen. De Raad heeft echter niet aangetoond dat verzoeksters onroerende vermogen ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 aan haar vader kon worden gekoppeld.

99 Wat in de derde plaats de stukken nrs. 2‑5, 8 en 11 van het oorspronkelijke bewijsdossier betreft, die betrekking hebben op de beperkende maatregelen die Australië, Canada, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van verzoekster hebben genomen, deze elementen kunnen weliswaar relevante achtergrondinformatie vormen, maar zij kunnen op zich niet rechtvaardigen dat verzoeksters naam op de litigieuze lijsten wordt geplaatst en gehandhaafd. Zoals verzoekster heeft aangetoond, kunnen de familieleden van personen op wie beperkende maatregelen van toepassing zijn namelijk in die derde landen ook louter op grond van een familiale band aan beperkende maatregelen worden onderworpen. In het kader van de beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië is weliswaar geoordeeld dat wanneer de tegoeden van de aan sancties onderworpen personen werden bevroren, een niet te verwaarlozen risico bestond dat zij druk zouden uitoefenen op de met hen verbonden personen om het effect van de jegens hen vastgestelde maatregelen te omzeilen (zie in die zin arrest van 28 april 2021, Sharif/Raad, T‑540/19, niet gepubliceerd, EU:T:2021:220, punt 159 ), maar het in die regeling toegepaste plaatsingscriterium verschilde van het in casu toepasselijke criterium. In de zaak die tot dat arrest heeft geleid, voorzag de wetgeving immers uitdrukkelijk in beperkingen en bevriezing van de tegoeden van met name „vooraanstaande zakenlieden die in Syrië actief zijn” en „leden van de families Assad of Makhlouf” en „met hen verbonden personen”. In dat rechtskader kon de familieband met die gezinnen volstaan om de naam van de personen op de betrokken lijsten te plaatsen op basis van het „criterium van de band met [leden van deze families]”. Dat is daarentegen niet het geval wanneer, zoals in casu, de regeling niet uitdrukkelijk de leden van bepaalde bij naam genoemde gezinnen als een van de plaatsingscriteria vermeldt (zie in die zin arrest van 29 november 2023, Pumpyanskiy/Raad, T‑734/22, niet gepubliceerd, EU:T:2023:761, punt 70 ).

100 Uit het voorgaande volgt dat de Raad niet heeft aangetoond dat verzoekster en haar vader ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2022 gemeenschappelijke belangen hadden. Bijgevolg berustte de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten de facto enkel op de familieband met haar vader, hetgeen niet kan worden aanvaard.

101 Aangezien, gelet op de voorgaande overwegingen met betrekking tot de handhavingshandelingen van september 2022, is vastgesteld dat de Raad blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door verzoekster op de litigieuze lijsten te laten staan als persoon die banden heeft met Stanislav Chemezov (zie punten 45‑52 hierboven) en dat de motivering van die handelingen niet rechtens genoegzaam is onderbouwd wat de band tussen verzoekster en haar vader, Tokarev, betreft, moet worden geconcludeerd dat de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten niet gerechtvaardigd was.

102 Bijgevolg moet het middel inzake een onjuiste rechtsopvatting en beoordelingsfouten worden aanvaard, voor zover dit middel is gericht tegen de handhavingshandelingen van september 2022.

2) Handhavingshandelingen van maart 2023

103 In haar eerste memorie houdende aanpassing betwist verzoekster de betrouwbaarheid van een door de Raad overgelegd stuk uit bewijsdossier WK 1128/2023 INIT en betoogt zij dat de bewijsdossiers van januari 2023 geen toereikende feitelijke grondslag vormen die de handhaving van haar naam op de litigieuze lijsten op grond van haar band met haar vader kan rechtvaardigen.

i) Betrouwbaarheid van de bewijzen

104 Verzoekster betoogt dat stuk nr. 4 van bewijsdossier WK 1128/2023 INIT, waarin staat dat de familie Tokarev via de door Transneft uitgeschreven aanbesteding een hotelbedrijf in Kroatië ter waarde van meerdere miljarden USD heeft verworven, onbetrouwbaar is omdat het op geen enkel bewijs is gebaseerd. Zij merkt bovendien op dat de auteurs van dit artikel zich baseren op een artikel uit de Moscow Post, die haar bronnen niet noemt en geen betrouwbare bron is, omdat zij onlangs herhaaldelijk wegens laster is veroordeeld.

105 De Raad, ondersteund door de Commissie, bestrijdt dit betoog.

106 In casu heeft de Raad ter rechtvaardiging van het feit dat verzoeksters naam bij de handhavingshandelingen van maart 2023 op de litigieuze lijsten is gehandhaafd de bewijsdossiers van januari 2023 overgelegd. Wat de band tussen verzoekster en haar vader betreft, heeft de Raad zich gebaseerd op openbaar toegankelijke informatie, met name op de volgende elementen in dossier WK 1128/2023 INIT:

  • een pagina van de website „list-org” met betrekking tot verzoekster, waarvan de publicatiedatum niet is gepreciseerd en die op 19 januari 2023 is geraadpleegd (stuk nr. 1);

  • een pagina van de website „list-org” met betrekking tot de onderneming Ostozhenka 19, waarvan de publicatiedatum niet is gepreciseerd en die op 19 januari 2023 is geraadpleegd (stuk nr. 3);

  • een op 28 augustus 2020 op de website van de Moscow Post gepubliceerd artikel met als titel „Shmatko’s uitstap naar ‚meridiaan’ van Gelendzjik: crème de la crème van bedrijfsleven in toeristisch complex Meridian te Gelendzjik verzameld rond voormalig minister van Energie Sergei Shmatko en kinderen van Tokarev en Chemezov. Zal Manturov zich bij trio voegen?”, geraadpleegd op 19 januari 2023 (stuk nr. 4);

  • een op 20 maart 2022 op de website van Re:Baltica gepubliceerd artikel met als titel „Wie zijn de leden van Poetins entourage die eigendommen hebben in Letland?”, geraadpleegd op 18 januari 2023 (stuk nr. 7).

107 Dossier WK 1128/2023 ADD 1 bevat een op 24 december 2016 gepubliceerd onderzoek van OCCRP met als titel „Vrienden gedijen in schaduw van Poetins macht”, dat op 27 januari 2023 is geraadpleegd.

108 Dossier WK 1128/2023 ADD 2 bevat een samenvatting van een vertrouwelijk document betreffende de in Rusland in het handelsregister ingeschreven ondernemingen van verzoekster.

109 Wat de betrouwbaarheid van stuk nr. 4 van dossier WK 1128/2023 INIT betreft, een artikel met als titel „Shmatko’s uitstap naar ‚meridiaan’ van Gelendzjik: crème de la crème van bedrijfsleven in toeristisch complex Meridian te Gelendzjik verzameld rond voormalig minister van Energie Sergei Shmatko en kinderen van Tokarev en Chemezov. Zal Manturov zich bij trio voegen?”, zei opgemerkt dat verzoeksters argument dat dit artikel geen enkel bewijs bevat, niet kan volstaan om het elke bewijskracht te ontnemen. Voorts is dit artikel, zoals verzoekster erkent, gebaseerd op een ander artikel van de Moscow Post dat de Raad in bijlage D.1 bij zijn memorie van dupliek heeft overgelegd. Het feit dat dit laatste artikel zijn bronnen niet vermeldt, kan op zich niet afdoen aan de bewijskracht ervan. Bovendien betekent het feit dat een medium meermaals wegens laster is veroordeeld, niet dat alle publicaties ervan onbetrouwbaar zijn.

110 Gelet op de achtergrond van de situatie in de Russische Federatie en op het feit dat de Raad geen onderzoeksbevoegdheden heeft in derde landen (zie punten 59 en 60 hierboven), kan niet worden uitgesloten dat stuk nr. 4 van dossier WK 1128/2023 INIT bewijskracht heeft.

ii) Gegrondheid van het besluit om verzoekster als een met haar vader verbonden persoon op de lijsten te laten staan

111 Verzoekster is van mening dat de Raad geen voldoende solide feitelijke basis heeft om verzoeksters handhaving op de lijsten bij de handelingen van maart 2023 te onderbouwen. Zij is met name van mening dat de nieuwe bewijzen niet de vaststelling kunnen schragen dat haar onroerende goederen aan haar vader konden worden gekoppeld. Bovendien betwist zij de wijziging van de gronden voor haar plaatsing op de lijsten volgens welke zij via de vennootschap Ostozhenka 19 (voorheen RPA Estate genaamd) verbonden zou zijn met de vennootschap Ronin Trust. Volgens haar is de band met de vennootschap Ronin Trust waarop de Raad zich baseert hoe dan ook zwak en speculatief, zodat hij de handhaving van haar naam op de litigieuze lijsten niet kan rechtvaardigen op basis van het criterium van de verbonden persoon.

112 De Raad, ondersteund door de Commissie, bestrijdt dit betoog.

113 Hij meent in het bijzonder te hebben aangetoond dat verzoekster wegens haar familieband met Tokarev en wegens het feit dat haar vermogen aan hem was gekoppeld, met hem verbonden was. Hij is met name van mening dat bepaalde elementen van de bewijsdossiers van januari 2023 de informatie in het oorspronkelijke bewijsdossier bevestigen dat er een verband was tussen Tokarev, Poetin en het feit dat met name verzoekster een aanzienlijk vastgoedvermogen heeft opgebouwd. Wat voorts de band tussen verzoekster en de vennootschap Ronin Trust betreft, is de Raad van mening dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij geen banden heeft met de vennootschap Ostozhenka 19 (voorheen RPA-Estate) en RPA-Hotel Management.

114 Wat de banden tussen verzoekster en haar vader betreft, moet worden opgemerkt dat de gronden van de handhavingshandelingen van maart 2023 grotendeels overeenkomen met die van de handhavingshandelingen van september 2022. Ten eerste werd de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten gerechtvaardigd door het feit dat haar onroerend vermogen aan haar vader kon worden gekoppeld. Deze eerste grond is niet ingrijpend gewijzigd. Ten tweede werd de handhaving van verzoeksters naam op de lijsten ook gerechtvaardigd door het feit dat zij banden had met de vennootschap Ronin, die werd voorgesteld als de beheerder van de pensioenfondsen van de vennootschap Transneft. In dit verband heeft de Raad gepreciseerd dat verzoekster via de vennootschap Ostozhenka 19 met Ronin Trust verbonden was.

115 In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat uit verzoeksters zakelijke betrekkingen met de vennootschappen Ronin Trust en Ronin Europe niet kan worden afgeleid dat verzoekster en haar vader via Transneft gemeenschappelijke belangen hebben (zie de punten 80‑84 hierboven). De Raad heeft in de bewijsdossiers van januari 2023 niets aangevoerd dat deze conclusie zou kunnen wijzigen.

116 Hieruit volgt om te beginnen dat de Raad zich ter rechtvaardiging van de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten niet kon beroepen op het feit dat de onroerende goederen van RPA-Estate en RPA-Hotel Management werden beheerd door Ronin Trust, en evenmin op het feit dat verzoekster via Ostozhenka 19 banden zou hebben met Ronin Trust. De Raad kon zich evenmin baseren op het feit dat het adres van Ronin Europe was vermeld in het kader van de naturalisatieprocedure die verzoekster had ingeleid om de Cypriotische nationaliteit te verkrijgen.

117 Bijgevolg kunnen de argumenten van de Raad om aan te tonen dat verzoekster banden heeft met de vennootschap Ronin Europe en dat zij nog steeds zakelijke betrekkingen heeft met de vennootschap Ronin Trust de handhavingshandelingen van maart 2023 niet rechtvaardigen.

118 Wat in de tweede plaats het verband tussen het onroerende vermogen van verzoekster en Tokarev betreft, voert de Raad aan dat stuk nr. 7 van dossier WK 1128/2023 INIT, een in maart 2022 gepubliceerd persartikel over het goed dat verzoekster in Letland bezat, de gegevens van het oorspronkelijke bewijsdossier bevestigt waaruit blijkt dat de familie Tokarev dankzij de banden tussen Tokarev en Poetin een indrukwekkend vastgoedvermogen hebben kunnen verwerven. In dit artikel wordt weliswaar vermeld dat de familie Tokarev van de banden tussen Tokarev en Poetin heeft geprofiteerd om aanzienlijke activa te verwerven, en dat verzoekster en haar voormalige echtgenoot hun vermogen hadden verworven toen zij nog gehuwd waren, met name dankzij overeenkomsten tussen Transneft en de vennootschappen van de voormalige echtgenoot van verzoekster, maar dit artikel heeft betrekking op feiten die meerdere jaren vóór de vaststelling van de handhavingshandelingen van maart 2023 hebben plaatsgevonden, aangezien daarin de situatie van verzoekster vóór haar echtscheiding in juni 2019 wordt weergegeven. Bovendien bevestigt dit artikel dat verzoekster sinds die echtscheiding niet langer eigenaar is van het goed dat zij met haar voormalige echtgenoot in Letland bezat. Dit artikel kan dus hooguit dienen als achtergrondinformatie waaruit blijkt dat er mogelijkerwijs in het verleden een regeling voor het familiale beheer van de zakelijke activiteiten bestond, maar kan daarentegen niet het bewijs vormen dat het onroerende vermogen van verzoekster ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van maart 2023 kon worden gekoppeld aan Tokarev.

119 Om een verband aan te tonen tussen het onroerende vermogen van verzoekster en haar vader, beroept de Raad zich ook op stuk nr. 4 van dossier WK 1128/2023 INIT, waarin, evenals in stuk nr. 16 van het oorspronkelijke bewijsdossier, melding wordt gemaakt van informatie over het feit dat de familie Tokarev een hotelcomplex ter waarde van meerdere miljarden dollars in Kroatië zou hebben gekocht via aanbestedingen die zijn uitgeschreven door Transneft. Dit stuk preciseert echter niet welke stukken van het oorspronkelijke bewijsdossier betrekking hebben op de vermeende aankoop van een hotelcomplex door de leden van de familie Tokarev. Om dezelfde redenen als die welke hierboven in de punten 90 en 96 zijn uiteengezet, kan dit stuk dus geen bewijs vormen voor de vaststelling dat verzoeksters onroerende vermogen ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van maart 2023 aan haar vader kon worden gekoppeld.

120 Geen enkel ander element van de bewijsdossiers van januari 2023 toont aan dat het onroerende vermogen van verzoekster ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van maart 2023 aan Tokarev kon worden gekoppeld. Bijgevolg berust de motivering op een beoordelingsfout voor zover is vastgesteld dat de onroerende goederen van verzoekster ten tijde van de vaststelling van die handelingen aan hem konden worden gekoppeld. Hieruit volgt dat de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten de facto uitsluitend berust op de familieband met haar vader, hetgeen niet kan worden aanvaard.

121 Aangezien de Raad ook blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door verzoeksters naam op de litigieuze lijsten te handhaven wegens haar banden met Stanislav Chemezov (zie punten 45‑52 hierboven), moet worden geconcludeerd dat de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten niet gerechtvaardigd was.

122 Bijgevolg moet het middel inzake een onjuiste rechtsopvatting en een beoordelingsfout worden aanvaard, voor zover dit middel is gericht tegen de handhavingshandelingen van maart 2023.

d) Toepassing op verzoekster van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd

123 In haar tweede memorie houdende aanpassing betwist verzoekster de betrouwbaarheid van bepaalde stukken van het bewijsdossier van juni 2023 die de Raad heeft overgelegd, en betoogt zij dat de bewijsdossiers van juni 2023 en juli 2023 geen toereikende feitelijke grondslag vormen die kan rechtvaardigen dat haar naam op grond van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, op de litigieuze lijsten wordt geplaatst.

1) Betrouwbaarheid van de bewijzen

124 Verzoekster betwist de betrouwbaarheid van de artikelen op de website Rospres omdat het gaat om een roddelsite die erom bekendstaat lasterlijke beweringen te verspreiden, en de toegang ertoe beperkt is wegens haar weigering om lasterlijke verklaringen overeenkomstig rechterlijke beslissingen te rectificeren. Voorts herhaalt verzoekster dat de publicaties van de Moscow Post en die van de website Rosnadzor onbetrouwbaar zijn, omdat het gaat om mediabronnen die erom bekendstaan dat zij artikelen publiceren met als enig doel de reputatie van personen te schaden.

125 De Raad, ondersteund door de Commissie, bestrijdt dit betoog.

126 Ter rechtvaardiging van het feit dat verzoeksters naam bij de handelingen van september 2023 op basis van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, op de litigieuze lijsten is gehandhaafd, heeft de Raad de bewijsdossiers van juni en juli 2023 overgelegd.

127 Het bewijsdossier van juni 2023 bevat de volgende stukken:

  • een informatief artikel dat met name gegevens bevat over verzoeksters vermogen, dat op 20 februari 2023 is gepubliceerd op de website van Online Publication company (met als adres „ko.ru”) en op 19 mei 2023 is geraadpleegd (stuk nr. 1);

  • een op 25 april 2022 op de website Platzdarm gepubliceerd artikel met als titel „Chemezovs miljardenproject voor virologie”, geraadpleegd op 19 mei 2023 (stuk nr. 2);

  • een op 29 december 2011 op de website Rospres gepubliceerd artikel met als titel „Familieclans van Transneft: de Chemzovs, de Tokarevs, de Bolotovs”, geraadpleegd op 19 mei 2023 (stuk nr. 3);

  • een op 23 april 2023 op de website Platzdarm gepubliceerd artikel met als opschrift „Nikolay Tokarev en zijn witwasploeg”, geraadpleegd op 19 mei 2023 (stuk nr. 4);

  • een op 30 juli 2022 op de website Rosnadzor gepubliceerd artikel met als titel „Rostec, Transneft en het grootkapitaal: wat hebben kinderen van Serguey Chemezov en Nikolay Tokarev gemeen?”, geraadpleegd op 19 mei 2023 (stuk nr. 5).

128 Het bewijsdossier van juli 2023 bevat de volgende stukken:

  • een op 22 maart 2022 op de website Delfi Ärileht gepubliceerd artikel met als titel „Wie zijn leden van Poetins inner circle die dure eigendommen bezitten in Letland? Bekende oligarch schept precedent voor buurman”, geraadpleegd op 27 juni 2023 (stuk nr. 1);

  • een op 3 februari 2023 op de website van de Moscow Post gepubliceerd artikel met als titel „Witwassende Tokarev”, geraadpleegd op 28 juni 2023 (stuk nr. 2);

  • een screenshot van de website Wise.com betreffende de vennootschap Ronin Europe Ltd, geraadpleegd op 28 maart 2023 (stuk nr. 3);

  • een op 10 november 2016 op de website van de Moscow Post gepubliceerd artikel met als titel „Transmoney Tokarev”, geraadpleegd op 28 juni 2023 (stuk nr. 4);

  • een op 22 maart 2022 op de website „newsbeezer.com” gepubliceerd artikel met als titel „Villa van Poetins vrienden aan Kroatische kust onthuld”, geraadpleegd op 28 juni 2023 (stuk nr. 5);

  • een op 3 februari 2023 op de website acompromat gepubliceerd artikel met als titel „Akulovs ‚grote wasbeurt’ eindigt in criminaliteit”, geraadpleegd op 28 juni 2023 (stuk nr. 6);

  • een op 9 oktober 2021 op de website „versia.ru” gepubliceerd artikel met als titel „Dochter en voormalige schoonzoon van hoofd van Transneft, Nikolay Tokarev, gevat in ‚archieven Pandora’”, geraadpleegd op 28 juin 2023 (stuk nr. 7).

129 Wat de op de website van Rospres beschikbare informatie betreft, moet worden vastgesteld dat dit medium weliswaar herhaaldelijk wegens laster is veroordeeld, maar dat de door verzoekster overgelegde rechterlijke uitspraken geen betrekking hebben op het artikel in stuk nr. 3 van het bewijsdossier van juni 2023. Er zij aan herinnerd dat het feit dat een medium herhaaldelijk wegens laster is veroordeeld, niet betekent dat alle publicaties ervan onbetrouwbaar zijn. Bij gebreke van enig ander element op basis waarvan de betrouwbaarheid van de informatie op de website Rospres wordt betwist, kan dus niet worden vastgesteld dat stuk nr. 3 van het bewijsdossier elke bewijskracht ontbeert.

130 Bovendien heeft verzoekster niet aangetoond dat de op de websites van de Moscow Post en Rosnadzor gepubliceerde artikelen enkel tot doel hebben de reputatie van bekende personen te schaden, zodat deze artikelen niet kunnen worden geacht elke bewijskracht te ontberen.

131 Met betrekking tot de argumenten waarmee wordt aangevoerd dat bepaalde elementen van de bewijsdossiers onvoldoende nauwkeurig of incoherent zijn, zij eraan herinnerd dat deze argumenten verband houden met de beoordeling van de vraag of de feitelijke grondslag waarop de Raad zich baseert toereikend is om de plaatsing van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten te rechtvaardigen.

132 Gelet op het voorgaande kan, rekening houdend met de achtergrond van de situatie in de Russische Federatie en met het feit dat de Raad geen onderzoeksbevoegdheden heeft in derde landen (zie punten 59 en 60 hierboven), niet worden uitgesloten dat de stukken van de bewijsdossiers van juni en juli 2023 bewijskracht hebben.

2) Gegrondheid van het besluit om verzoeksters naam op basis van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, op de litigieuze lijsten te handhaven

133 Verzoekster is van mening dat het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, aldus moet worden uitgelegd dat het niet in abstracto ziet op elk voordeel, maar betrekking heeft op voordelen in de vorm van overdrachten van tegoeden en vermogensbestanddelen met als doel activa te verbergen en de beperkende maatregelen tegen de aanvankelijk aangewezen persoon te omzeilen zodat deze de controle over deze middelen behoudt. Bovendien moet het betrokken voordeel volgens verzoekster zijn genoten ten tijde van de vaststelling van de beperkende maatregelen ten aanzien van de aanvankelijk aangewezen persoon en het naaste familielid, omdat anders niet kan worden aangenomen dat er een gevaar bestaat dat de beperkende maatregelen worden omzeild.

134 Haars inziens verstrekt de Raad geen toereikende feitelijke grondslag die de plaatsing van haar naam op de litigieuze lijsten op basis van het betwiste criterium kan rechtvaardigen. Verzoekster is met name van mening dat de Raad niet aantoont dat haar vader tegoeden of vermogensbestanddelen heeft overgedragen om zijn activa te verbergen, de beperkende maatregelen te omzeilen en de controle over zijn middelen te behouden. Volgens haar toont de Raad ook niet aan dat er sprake is van een voordeel dat haar ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2023 zou zijn verleend. Wat de vaststelling betreft dat er een band is tussen haar onroerende goederen en haar vader, voert verzoekster aan dat de Raad niet heeft aangetoond dat die goederen voorheen aan haar vader toebehoorden. Bovendien is zij van mening dat de gestelde transacties hebben plaatsgevonden lang voordat de beperkende maatregelen in februari 2022 jegens haar vader zijn vastgesteld, zodat er geen sprake kan zijn van de wil om de beperkende maatregelen te omzeilen. Bovendien zijn de banden tussen de vennootschap Ronin en de vennootschap Transneft volgens haar niet relevant uit het oogpunt van het gehanteerde plaatsingscriterium.

135 De Raad, ondersteund door de Commissie, bestrijdt dit betoog.

136 Hij betoogt met name dat het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, in dezelfde zin moet worden opgevat als het criterium van de „verbonden persoon”, zoals uitgelegd door het Gerecht. Volgens hem moet dit criterium aldus worden uitgelegd dat het van toepassing moet zijn op naaste familieleden die „gemeenschappelijke belangen” hebben met vooraanstaande zakenlieden die in Rusland actief zijn, zonder dat evenwel een economische band vereist is, gelet op het feit dat deze band naargelang van de context en de omstandigheden van het concrete geval tot uiting komt in het feit dat zij profijt trekken van deze zakenlieden.

137 De Raad voert aan dat het voordeel dat verzoekster aan haar vader ontleent, wordt gekenmerkt door het feit dat haar vermogen en haar zakelijke activiteiten met hem verbonden zijn. Volgens hem heeft verzoekster fortuin gemaakt met onroerend goed door gebruik te maken van de positie van haar vader als CEO van Transneft en van zijn relatie met Poetin. Bovendien meent de Raad met name op basis van de gegevens van de bewijsdossiers van juni en juli 2023 op geldige wijze te hebben aangetoond dat er sprake is van gemeenschappelijke belangen die voortvloeien uit het familiale beheer van de zakelijke activiteiten. Hij is tevens van mening dat de praktijk van nepotisme in Rusland deel uitmaakt van de context en als zodanig in aanmerking moet worden genomen.

138 Opgemerkt moet worden dat de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten bij de handhavingshandelingen van september 2023 niet meer voortvloeit uit de toepassing van het criterium van de verbonden persoon als bedoeld in artikel 2, lid 1, in fine, van besluit 2014/145, zoals gewijzigd. Ten eerste wordt in de motivering van deze handelingen geen melding meer gemaakt van de banden met Stanislav Chemezov. Ten tweede heeft de Raad ten aanzien van verzoekster het criterium van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, toegepast door vast te stellen dat verzoekster een naast familielid is van Tokarev, een vooraanstaand zakenman die in Rusland actief is, en dat zij daar voordeel bij heeft.

139 Op grond van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, kunnen met name naaste familieleden of andere personen die profijt trekken van vooraanstaande zakenlieden die in Rusland actief zijn, op de litigieuze lijsten worden geplaatst.

140 In dit verband zij eraan herinnerd dat de considerans van een handeling van de Unie weliswaar geen bindende rechtskracht heeft en niet kan worden aangevoerd om van de bepalingen zelf van de betrokken handeling af te wijken of om deze bepalingen uit te leggen in een zin die in strijd is met de bewoordingen ervan, maar de inhoud ervan kan preciseren, aangezien de overwegingen in die considerans belangrijke uitleggingsgegevens vormen die licht kunnen werpen op de wil van de auteur van die handeling (zie arrest van 26 januari 2021, Hessischer Rundfunk, C‑422/19 en C‑423/19, EU:C:2021:63, punt 64 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

141 In casu is bovengenoemd plaatsingscriterium volgens overweging 5 van besluit 2023/1094 ingevoerd om de druk op de regering van de Russische Federatie op te voeren en het risico van omzeiling van de beperkende maatregelen te voorkomen. In het bijzonder blijkt uit die overweging in wezen dat de noodzaak om naaste familieleden of andere personen aan te wijzen die profijt trekken van vooraanstaande zakenlieden die in Rusland actief zijn, werd gerechtvaardigd door het feit dat deze laatsten hun tegoeden en vermogensbestanddelen over hun naaste familieleden en andere personen verdeelden, met name om hun activa te verbergen, de beperkende maatregelen te omzeilen en de controle over de hun ter beschikking staande middelen te behouden.

142 Bij de uitlegging van het begrip „profijt” in de zin van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, moet dus rekening worden gehouden met de hierboven in punt 141 genoemde doelstellingen van dat criterium, die erop gericht zijn de kosten van de acties van de Russische Federatie die beogen de territoriale integriteit, de soevereiniteit en de onafhankelijkheid van Oekraïne in gevaar te brengen, te verhogen. Het voordeel in de zin van deze bepaling heeft dus betrekking op elk voordeel van welke aard ook, dat niet onverschuldigd hoeft te zijn, maar kwantitatief of kwalitatief niet onaanzienlijk mag zijn. Het kan dus gaan om een financieel of niet-financieel voordeel, zoals een gift, een overdracht van tegoeden of economische middelen, een maatregel ter bevordering van de gunning van overheidsopdrachten, een benoeming of een bevordering. Gelet op de in overweging 5 van besluit 2023/1094 uitdrukkelijk genoemde doelstelling om praktijken ter omzeiling van de beperkende maatregelen te voorkomen, kunnen voorts ook de voordelen die worden toegekend door vooraanstaande zakenlieden die in Rusland actief zijn in een situatie die ertoe kan leiden dat de jegens hen vastgestelde beperkende maatregelen worden omzeild, onder het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, vallen.

143 Bijgevolg stelt verzoekster ten onrechte dat het begrip „profijt” in de zin van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, moet worden beperkt tot voordelen in de vorm van geldovermakingen die tot doel hebben de beperkende maatregelen te omzeilen. Uit de bewoordingen van dit criterium blijkt immers niet dat het begrip „profijt” tot geldovermakingen dient te worden beperkt. Een dergelijke beperking biedt niet de mogelijkheid om de vele vormen te vatten die een voordeel kan aannemen. Bovendien kan een situatie die tot een omzeiling van de beperkende maatregelen kan leiden weliswaar het bestaan van een voordeel in de zin van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, aantonen, maar de Raad hoeft niet noodzakelijkerwijs het bewijs van een dergelijke situatie te leveren om op grond van dat criterium de naam van een persoon op de litigieuze lijsten te plaatsen. Anderzijds kan de Raad niet stellen dat het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, op soortgelijke wijze moet worden opgevat als het criterium van de verbonden persoon dat is neergelegd in artikel 2, lid 1, in fine, van besluit 2014/145, zoals gewijzigd, voor zover het betrekking heeft op personen die door gemeenschappelijke belangen zijn verbonden. Een dergelijke uitlegging zou immers tot gevolg hebben dat aan het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, elk nuttig effect wordt ontnomen, aangezien het elke relevantie in vergelijking met het criterium van de verbonden persoon zou verliezen indien dat criterium werd toegepast op een persoon die op basis van criterium g) op de lijst wordt geplaatst.

144 Bovendien kunnen, anders dan verzoekster stelt, de voordelen die worden bedoeld in het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, niet worden beperkt tot de voordelen die vooraanstaande zakenlieden die in Rusland actief zijn, ten tijde van hun plaatsing op de litigieuze lijsten aan naaste familieleden of andere personen hebben verleend. Een dergelijke beperking in de tijd van de voordelen die voor de toepassing van dat criterium in aanmerking kunnen worden genomen vloeit immers niet voort uit de bewoordingen van deze bepaling. Bovendien zou deze door verzoekster voorgestelde restrictieve uitlegging onverenigbaar zijn met de doelstellingen die met de invoering van dat criterium worden nagestreefd, namelijk om de druk op de regering van de Russische Federatie op te voeren en het risico te voorkomen dat de beperkende maatregelen worden omzeild, met name doordat vooraanstaande zakenlieden voordelen verlenen voordat hun namen op de litigieuze lijsten worden geplaatst.

145 Dat neemt niet weg dat de omstandigheden waarin het voordeel is verleend en het tijdsverloop tussen de toekenning van een voordeel door zakenlieden die in Rusland actief zijn en de datum waarop hun naam op de litigieuze lijsten is geplaatst, elementen zijn die in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de vraag of de naam van de persoon die dit voordeel heeft ontvangen, terecht op die lijsten is geplaatst. Hoe dan ook moeten het voordeel dat is verleend aan de persoon wiens naam op grond van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, op de litigieuze lijsten is geplaatst, of althans de gevolgen ervan, nog steeds bestaan op het moment waarop de beperkende maatregelen jegens hem worden vastgesteld.

146 Voorts moet de uitlegging van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, in overeenstemming zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. Er zij aan herinnerd dat de regeling inzake beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Oekraïne in eerste instantie ten uitvoer is gelegd door de vaststelling van besluit 2014/145 als reactie op de annexatie van de Krim en de destabilisatie van Oost-Oekraïne eind februari 2014, en vervolgens door een geleidelijke consolidatie van die regeling om deze aan te passen aan de ernst van de schendingen door de Russische Federatie van de territoriale integriteit, de soevereiniteit en de onafhankelijkheid van Oekraïne. Hieruit volgt dat, aangezien de betrokken beperkende maatregelen een vervolg vormen op de reactie van de Unie op de beleidsmaatregelen en activiteiten van de Russische autoriteiten die specifiek betrekking hebben op Oekraïne en die met de annexatie van de Krim zijn begonnen, de Raad zich in het kader van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, niet kan beroepen op voordelen die vooraanstaande zakenlieden vóór eind februari 2014 aan hun naaste familieleden of andere personen hebben verleend (zie naar analogie arrest van 30 november 2016, Rotenberg/Raad, T‑720/14, EU:T:2016:689, punt 92 ).

147 In het licht van deze uitlegging van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, moet worden onderzocht of de feitelijke grondslag waarop de Raad zich heeft gebaseerd volstaat om te rechtvaardigen dat dit criterium in de handhavingshandelingen van september 2023 op verzoekster is toegepast.

148 In casu wordt de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten gerechtvaardigd door het feit dat haar onroerende vermogen aan haar vader kan worden gekoppeld en dat zij banden heeft met de vennootschap Ronin, die wordt voorgesteld als de beheerder van het pensioenfonds van de vennootschap Transneft. Ondanks de wijziging van het op verzoekster toegepaste aanwijzingscriterium zijn de gronden voor plaatsing op de lijst identiek aan die van de handhavingshandelingen van maart 2023.

149 In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de Raad zich niet kon baseren op het feit dat verzoekster zakelijke betrekkingen heeft met de vennootschappen Ronin Trust en Ronin Europe om vast te stellen dat zij via de vennootschap Transneft met Tokarev verbonden is (zie punten 80‑84 hierboven), en dat hij in de bewijsdossiers van juni en juli 2023 niets heeft aangevoerd dat aan deze conclusie kan afdoen. Bijgevolg kunnen deze zakelijke betrekkingen geen aan Tokarev ontleend voordeel opleveren in de zin van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd. Bijgevolg kunnen de argumenten van de Raad om aan te tonen dat verzoekster banden heeft met de vennootschap Ronin Europe en dat zij nog steeds zakelijke betrekkingen heeft met de vennootschap Ronin Trust de handhavingshandelingen van maart 2023 niet rechtvaardigen.

150 Voor zover in de motivering voor verzoeksters plaatsing op de litigieuze lijsten melding wordt gemaakt van een band tussen het onroerende vermogen van verzoekster en Tokarev, moet in de tweede plaats worden nagegaan of de feitelijke basis waarop de Raad zich baseert elementen bevat die aantonen dat dit vermogen een voordeel kan vormen dat zij dankzij haar vader geniet in de zin van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd.

151 Wat ten eerste het onroerende goed in Jūrmala in Letland betreft, heeft verzoekster aangetoond dat zij sinds haar echtscheiding in juni 2019 geen deelneming meer heeft in de vennootschap Dzintaru 34, die dit goed bezit (zie punt hierboven). Deze vaststelling wordt overigens bevestigd door stuk nr. 7 van bewijsdossier WK 1128/2023 INIT en door stuk nr. 1 van het bewijsdossier van juli 2023. Aangezien verzoekster dus ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2023 niet langer over dit onroerende goed beschikte, kan dit goed niet rechtvaardigen dat haar plaatsing op de litigieuze lijsten wordt gehandhaafd op grond van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd.

152 Wat ten tweede de in Kroatië gelegen onroerende goederen betreft, blijkt uit stuk nr. 5 van het bewijsdossier van juli 2023 dat villa Karolina in 2009 door verzoekster is verworven. Gesteld al dat dit goed kan worden beschouwd als een voordeel dat zij dankzij haar vader geniet, is dit voordeel verworven in een periode vóór de annexatie van de Krim in februari 2014. De Raad kon zich dus ter rechtvaardiging van de handhaving van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten op grond van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, niet baseren op het feit dat zij ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2023 via de vennootschap Katina villa Karolina in handen had. Met betrekking tot het appartement in Kroatië ter waarde van ongeveer 700 000 EUR dat verzoekster via de vennootschap TGA bezit, moet worden vastgesteld dat de bewijsstukken niet de datum van aankoop van dit goed vermelden en geen informatie bevatten waaruit kan worden opgemaakt dat het een voordeel zou kunnen vormen dat zij aan haar vader te danken heeft. Het feit op zich dat verzoekster dit andere goed in Kroatië bezit kan dus niet rechtvaardigen dat haar naam op basis van het op haar toegepaste aanwijzingscriterium op de litigieuze lijsten is gehandhaafd.

153 Wat het hotelcomplex ter waarde van meerdere miljarden dollars betreft dat door de familie Tokarev in Kroatië zou zijn verworven, kunnen de gegevens in de bewijsdossiers van juni en juli 2023 de onzekerheden die voortvloeien uit de onnauwkeurigheid van de stukken van het oorspronkelijke bewijsdossier en dossier WK 1128/2023 INIT niet wegnemen (zie punten 90 en 119 hierboven). Stuk nr. 4 van het bewijsdossier van juni 2023 en de stukken nrs. 2, 4, 6 en 7 van het bewijsdossier van juli 2023 bevatten namelijk geen gegevens die de informatie in het oorspronkelijke bewijsdossier en in een in 2016 gepubliceerd artikel van de Moscow Post aanvullen. Stuk nr. 4 van het bewijsdossier van juni 2023 en de stukken nrs. 2 en 4 van het bewijsdossier van juli 2023 bevestigen weliswaar dat verzoekster in 2005 inkomsten heeft ontvangen van een vennootschap genaamd Caprice-Stell, die indirect participeerde in een hotelbedrijf dat werd voorgesteld als eigenaar van een hotelcomplex in Kroatië, maar, gesteld al dat het feit dat verzoekster inkomsten van Caprice-Stell heeft ontvangen, kan worden beschouwd als het bewijs van de aankoop van een hotelcomplex, moet worden vastgesteld dat de feiten hebben plaatsgevonden in een ver verleden, vóór de annexatie van de Krim in februari 2014. Overigens blijkt uit geen van de stukken van de bewijsdossiers dat verzoekster na 2005 een vergoeding van Caprice-Stell zou hebben ontvangen, en evenmin dat zij ten tijde van de vaststelling van de handelingen van september 2023 rechtstreeks of indirect eigenaar zou zijn geweest van een hotelcomplex in Kroatië. Integendeel, uit stuk nr. 5 van het bewijsdossier van juli 2023 blijkt dat verzoekster in maart 2023 in Kroatië enkel – via de vennootschap Katina – eigenaar was van villa Karolina en – via de vennootschap TGA – van een appartement ter waarde van ongeveer 700 000 EUR. Hieruit volgt dat de Raad zich niet kan baseren op het vermeende feit dat verzoekster een hotelcomplex in Kroatië zou hebben verworven om de handhaving van haar naam op de litigieuze lijsten te rechtvaardigen op basis van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd.

154 Wat ten derde de onroerende goederen in Moskou betreft, zij eraan herinnerd dat de banden tussen de vennootschappen van de RPA-groep en de vennootschap Ronin Trust niet kunnen aantonen dat er een band bestaat tussen verzoekster en haar vader. Gesteld al dat er een band bestaat tussen Ronin Trust en de vennootschap Ostozhenka 19, via welke verzoekster het hierboven in punt 87 genoemde historische huis in handen heeft, dan is dit dus geen relevant gegeven op basis waarvan kan worden vastgesteld dat dit onroerende goed een voordeel vormt dat zij dankzij Tokarev heeft genoten na de annexatie van de Krim in februari 2014. De Raad voert evenmin enig bewijs aan ter ondersteuning van de stelling dat het appartement in de Brusovstraat een dergelijk voordeel vormt. Voor het overige moet worden vastgesteld dat de bewijsdossiers geen voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen bevatten op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er banden tussen een van deze goederen, de vennootschap Transneft of Tokarev bestaan die kunnen aantonen dat een van die goederen een voordeel vormt dat verzoekster van haar vader heeft verkregen in de zin van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd.

155 Ten vierde kan de Raad zich niet baseren op het feit dat verzoekster ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2023 deelnemingen bezat in het gebouwencomplex Gelendzhik Resort Meridian. Aangezien dit onroerende goed niet wordt genoemd als een van de goederen die zijn vermeld in de gronden die in de handhavingshandelingen van september 2023 voor verzoeksters plaatsing op de lijsten zijn aangevoerd, kan niet worden aanvaard dat de Raad zich ter rechtvaardiging van de gegrondheid van die handelingen beroept op het feit dat verzoekster deelnemingen in dat onroerende goed bezit. Hoe dan ook moet worden vastgesteld dat de Raad niet heeft aangetoond dat dit onroerende goed, dat verzoekster met name samen met Stanislav Chemezov bezit, aan Tokarev kon worden gekoppeld.

156 Gelet op het voorgaande stelt verzoekster terecht dat de feitelijke grondslag waarop de Raad zich baseert niet volstaat om aan te tonen dat een onroerend goed ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2023 een voordeel vormde dat zij dankzij Tokarev genoot in de zin van het tweede onderdeel van het criterium g), zoals gewijzigd.

157 De argumenten van de Raad kunnen niet afdoen aan deze conclusie.

158 Wat ten eerste het argument betreft dat er een band was tussen de zakelijke activiteiten van verzoekster en haar vader toen zij de vennootschap Irvin 2 in handen had, omdat Tokarev volgens de stukken nrs. 3 en 5 van het bewijsdossier van juni 2023 druk had uitgeoefend op een minister van Volksgezondheid om de gunning van contracten aan deze vennootschap te bevorderen, moet worden opgemerkt dat dit feit de farmaceutische sector betrof en niet verzoeksters onroerende vermogen. Gelet op de bewoordingen van de gronden voor verzoeksters plaatsing op de litigieuze lijsten, die enkel het onroerende vermogen van verzoekster vermelden, kan de Raad zich niet beroepen op een door verzoekster verkregen voordeel dat geen verband houdt met dat vermogen. Hoe dan ook moet worden vastgesteld dat het betrokken feit heeft plaatsgevonden in een ver verleden, vóór de annexatie van de Krim.

159 Wat ten tweede het uit stuk nr. 7 van het bewijsdossier van juli 2023 blijkende feit betreft dat verzoeksters voormalige echtgenoot voordeel haalde uit vennootschappen die met name na de annexatie van de Krim overeenkomsten hadden gesloten met de vennootschap Transneft, zij opgemerkt dat dit een relevant gegeven is waaruit kan blijken dat er sprake is van een regeling voor het familiale beheer van de zakelijke activiteiten waardoor verzoeksters vermogen kon toenemen in een periode die geschikt is om te beoordelen of er sprake is van een voordeel in de zin van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd. Het onroerende vermogen van verzoekster wordt echter weliswaar in de gronden voor haar plaatsing op de litigieuze lijsten aangeduid als een voordeel in de zin van bovengenoemd criterium, maar de Raad voert geen enkel element aan op basis waarvan een verband kan worden gelegd tussen de overeenkomsten van Transneft die indirect ten goede zouden zijn gekomen van de voormalige echtgenoot van verzoekster en een eventuele toename van verzoeksters onroerende vermogen. Bovendien bevatten de bewijsdossiers, zoals blijkt uit punt 154 hierboven, geen voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen op basis waarvan een dergelijk verband kan worden aangetoond.

160 Ten derde kan de Raad zich ter ondersteuning van zijn betoog inzake het familiale beheer van de zakelijke activiteiten niet baseren op de informatie in stuk nr. 4 van het bewijsdossier van juni 2023 en in stuk nr. 2 van het bewijsdossier van juli 2023. Deze stukken, die in wezen inhoudelijk overeenkomen, maken melding van de vroegere zakelijke betrekkingen tussen verzoekster en een van haar voormalige vennoten in de vennootschap Région-Finance. Op basis van deze stukken kan echter niet worden vastgesteld dat Tokarev bij deze zakelijke relatie betrokken was. Zoals verzoekster terecht opmerkt, hebben de genoemde feiten bovendien niets te maken met de gronden voor haar plaatsing op de litigieuze lijsten. Stuk nr. 2 van het bewijsdossier van juni 2023 wordt door de Raad aangevoerd om aan te tonen dat het gebouwencomplex Gelendzhik Resort Meridian familiaal werd beheerd. In dit stuk wordt echter enkel vermeld dat verzoekster samen met Stanislav Chemezov een deelneming in dit complex bezit. Op basis van dit stuk kan geen verband worden gelegd tussen dit complex en Tokarev. Stuk nr. 6 van het bewijsdossier van juli 2023 bevat geen aanvullende informatie over het hotelcomplex in Kroatië of het Gelendzhik Resort Meridian Complex die niet in de andere stukken van de bewijsdossiers vervat is en waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verzoekster profijt heeft getrokken van Tokarev. Om dezelfde redenen als hierboven uiteengezet, kan de Raad zich evenmin beroepen op verzoeksters zakelijke betrekkingen met haar voormalige vennoot in de vennootschap Région-Finance om een band met haar vader aan te tonen.

161 Ten vierde kan de Raad zich ter rechtvaardiging van de plaatsing van verzoeksters naam op de litigieuze lijsten op grond van het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, niet beroepen op een context die wordt gekenmerkt door nepotisme en evenmin op het enkele feit dat verzoekster ten tijde van de vaststelling van de handhavingshandelingen van september 2023 een welvarende zakenvrouw met een aanzienlijke vastgoedportefeuille was. Aangezien uit de gronden voor verzoeksters plaatsing op de litigieuze lijsten in wezen blijkt dat het onroerende vermogen van verzoekster het voordeel is dat zij dankzij Tokarev heeft genoten, stond het aan de Raad om aan te tonen dat verzoeksters vader na de annexatie van de Krim in februari 2014 heeft bijgedragen tot een groei van dit vermogen. Uit de voorgaande overwegingen blijkt echter dat de Raad geen reeks voldoende concrete, nauwkeurige en onderling overeenstemmende aanwijzingen heeft aangevoerd om een dergelijke groei van verzoeksters onroerende vermogen aan te tonen. Voor het overige moet worden vastgesteld dat de Raad ook niet heeft aangetoond dat Tokarev na de annexatie van de Krim heeft bijgedragen tot een niet onaanzienlijke groei van verzoeksters roerende vermogen.

162 Hieruit volgt dat het middel inzake onjuiste beoordeling moet worden aanvaard voor zover het gericht is tegen de handhavingshandelingen van september 2023.

163 Gelet op een en ander moeten de bestreden handelingen nietig worden verklaard voor zover zij verzoekster betreffen, zonder dat de andere middelen, daaronder begrepen de exceptie van onwettigheid die gericht is tegen het tweede onderdeel van criterium g), zoals gewijzigd, hoeven te worden onderzocht.

2. Gevolgen van de nietigverklaring van de bestreden handelingen

164 De Raad heeft het Gerecht subsidiair, voor het geval dat het de bestreden handelingen nietig zou verklaren voor zover zij verzoekster betreffen, verzocht te gelasten dat de gevolgen van de besluiten 2022/1530, 2023/572 en 2023/1767 ten aanzien van verzoekster worden gehandhaafd totdat de gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsverordeningen 2022/1529, 2023/571 en 2023/1765 effect sorteert.

165 In dit verband zij eraan herinnerd dat de Raad bij de besluiten 2022/1530, 2023/572 en 2023/1767 de in bijlage I bij besluit 2014/145, zoals gewijzigd, opgenomen lijst van personen op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn heeft geactualiseerd en daarbij verzoeksters naam heeft gehandhaafd tot en met 15 maart 2024.

166 Bij besluit (GBVB) 2024/847 van 12 maart 2024 tot wijziging van besluit 2014/145 (PB L 2024/847) heeft de Raad de in bijlage I bij besluit 2014/145, zoals gewijzigd, opgenomen lijst van personen op wie de beperkende maatregelen van toepassing zijn geactualiseerd en daarbij verzoeksters naam gehandhaafd tot en met 15 september 2024.

167 De nietigverklaring van de besluiten 2022/1530, 2023/572 en 2023/1767, voor zover zij verzoekster betreffen, houdt dus weliswaar de nietigverklaring in van de handhaving van haar naam op de lijst in bijlage I bij besluit 2014/145, zoals gewijzigd, voor de periode van 15 september 2022 tot en met 15 maart 2024, maar strekt zich niet uit tot besluit 2024/847, waartegen het onderhavige beroep niet is gericht.

168 Aangezien dus thans nieuwe beperkende maatregelen op verzoekster van toepassing zijn, is het subsidiaire verzoek van de Raad met betrekking tot de werking in de tijd van de gedeeltelijke nietigverklaring van de besluiten 2022/1530, 2023/572 en 2023/1767 zonder voorwerp geraakt.

B. Verzoek tot schadevergoeding

169 Verzoekster betoogt dat zij door de verlenging van de jegens haar vastgestelde beperkende maatregelen bij de handhavingshandelingen van september 2022 immateriële schade heeft geleden. Zij is van mening dat zij door deze handelingen met schande is overladen en met wantrouwen heeft af te rekenen. Volgens haar is de aantasting van haar goede naam des te groter daar zij sociale contacten onderhoudt in de lidstaten, met name in Kroatië en Cyprus. Zij is van mening dat de nietigverklaring van de bestreden handelingen geen vergoeding van de geleden schade kan vormen, aangezien de plaatsing van haar naam op de litigieuze lijsten op ruime schaal is bekendgemaakt en veel media-aandacht heeft gekregen. Voorts betoogt verzoekster in haar opmerkingen over de memorie in interventie van de Commissie dat de aantasting van haar goede naam ook voortvloeit uit het feit dat haar Cypriotische nationaliteit is ingetrokken naar aanleiding van de plaatsing van haar naam op de litigieuze lijsten.

170 De Raad, ondersteund door de Commissie, bestrijdt dit betoog.

171 Uit de rechtspraak blijkt dat voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie moet zijn voldaan aan een aantal voorwaarden, te weten dat er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen, dat er werkelijk schade is geleden en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de schending van de op de auteur van de handeling rustende verplichting en de door de benadeelde personen geleden schade (zie in die zin arrest van 19 april 2012, Artegodan/Commissie, C‑221/10 P, EU:C:2012:216, punt 80 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

172 Volgens vaste rechtspraak zijn de voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie in de zin van artikel 340, tweede alinea, VWEU cumulatief (zie in die zin arrest van 7 december 2010, Fahas/Raad, T‑49/07, EU:T:2010:499, punt 93 , en beschikking van 17 februari 2012, Dagher/Raad, T‑218/11, niet gepubliceerd, EU:T:2012:82, punt 34 ). Wanneer aan een van deze voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen, zonder dat hoeft te worden ingegaan op de andere voorwaarden (zie in die zin arresten van 9 september 1999, Lucaccioni/Commissie, C‑257/98 P, EU:C:1999:402, punt 14 , en  26 oktober 2011, Dufour/ECB, T‑436/09, EU:T:2011:634, punt 193 ).

173 Volgens vaste rechtspraak volstaat de vaststelling van de onrechtmatigheid van een rechtshandeling van de Unie in het kader van bijvoorbeeld een beroep tot nietigverklaring – hoe betreurenswaardig deze vaststelling ook moge zijn – niet om te oordelen dat de Unie automatisch niet-contractueel aansprakelijk is omdat een van haar instellingen onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens de rechtspraak is immers enkel aan die voorwaarde voldaan wanneer de verzoekende partij aantoont dat de betrokken instelling niet louter een onrechtmatigheid heeft begaan, maar een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die tot doel heeft om particulieren rechten toe te kennen (arresten van 5 juni 2019, Bank Saderat/Raad, T‑433/15, niet gepubliceerd, EU:T:2019:374, punt 48 , en  7 juli 2021, HTTS/Raad, T‑692/15, EU:T:2021:410, punt 53 ).

174 Het vereiste van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel van de Unie vloeit voort uit de noodzaak om een afweging te maken tussen enerzijds de bescherming van particulieren tegen onrechtmatige handelingen van de instellingen en anderzijds de handelingsvrijheid die aan deze instellingen moet worden gelaten om daadkrachtig te kunnen optreden. Die afweging is des te belangrijker op het gebied van beperkende maatregelen, waar de belemmeringen die de Raad ondervindt op het vlak van de beschikbaarheid van informatie de beoordeling die hij moet verrichten vaak bijzonder moeilijk maken (arresten van 10 september 2019, HTTS/Raad, C‑123/18 P, EU:C:2019:694, punt 34 , en  7 juli 2021, Bateni/Raad, T‑455/17, EU:T:2021:411, punt 90 ).

175 Voorts heeft het bewijs van een voldoende gekwalificeerde schending tot doel, met name op het gebied van beperkende maatregelen, te voorkomen dat de taak die de betrokken instelling in het algemeen belang van de Unie en haar lidstaten dient uit te voeren, wordt belemmerd door het risico dat die instelling uiteindelijk de schade dient te vergoeden die de door haar handelingen geraakte personen eventueel zouden kunnen lijden, terwijl tegelijkertijd wordt voorkomen dat de materiële of immateriële consequenties van schendingen die de betrokken instelling op flagrante en onverschoonbare wijze mocht hebben gepleegd, voor rekening van deze particulieren komen (arresten van 5 juni 2019, Bank Saderat/Raad, T‑433/15, niet gepubliceerd, EU:T:2019:374, punt 49 , en  7 juli 2021, en HTTS/Raad, T‑692/15 RENV, EU:T:2021:410, punt 54 ).

176 De ruimere doelstelling om overeenkomstig de in artikel 21 VEU genoemde doelstellingen van het externe optreden van de Unie de internationale vrede en veiligheid in stand te houden kan immers – zelfs aanzienlijke – negatieve gevolgen rechtvaardigen die voor bepaalde marktdeelnemers voortvloeien uit besluiten tot uitvoering van handelingen die de Unie heeft vastgesteld met het oog op de verwezenlijking van deze hoofddoelstelling (arresten van 5 juni 2019, Bank Saderat/Raad, T‑433/15, niet gepubliceerd, EU:T:2019:374, punt 50 , en  7 juli 2021, HTTS/Raad, T‑692/15 RENV, EU:T:2021:410, punt 55 ).

177 Wat de voorwaarde betreft dat er werkelijk schade bestaat, kan de Unie volgens de rechtspraak slechts aansprakelijk worden gesteld indien de verzoekende partij daadwerkelijk reële en zekere schade heeft geleden. Het staat aan de verzoekende partij om overtuigende bewijzen over te leggen van het bestaan en de omvang van de door haar gestelde schade (zie in die zin arrest van 30 mei 2017, Safa Nicu Sepahan/Raad, C‑45/15 P, EU:C:2017:402, punten 61 en 62 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

178 Ten slotte zij eraan herinnerd dat de vraag of er sprake is van reële en zekere schade niet in abstracto door de Unierechter moet worden beoordeeld, maar aan de hand van de precieze feitelijke omstandigheden die kenmerkend zijn voor elk aan hem voorgelegd geval (zie arrest van 30 mei 2017, Safa Nicu Sepahan/Raad, C‑45/15 P, EU:C:2017:402, punt 79 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

179 Wat in casu de vermeende aantasting van verzoeksters goede naam betreft, moet worden vastgesteld dat dit betoog niet is onderbouwd. Verzoekster stelt immers enkel dat zij door de bestreden handelingen met schande is overladen en met wantrouwen heeft af te rekenen, zonder enig bewijs ter ondersteuning van deze stelling aan te voeren. Bovendien heeft zij geen gegevens verstrekt waaruit blijkt dat zij in Kroatië of Cyprus sociale contacten onderhoudt. Zij heeft evenmin bewijzen aangedragen waaruit blijkt dat de plaatsing van haar naam op de litigieuze lijsten ruime media-aandacht heeft gekregen.

180 Voorts voert verzoekster aan dat haar goede naam is aangetast door de intrekking van haar Cypriotische nationaliteit. Zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de ontvankelijkheid van dit argument, dat voor het eerst is aangevoerd in verzoeksters opmerkingen over de memorie in interventie van de Commissie, moet worden opgemerkt dat deze schade voortvloeit uit een handeling van de nationale autoriteiten en niet uit een handeling van de instellingen van de Unie, zodat zij niet kan leiden tot niet-contractuele aansprakelijkheid van deze instellingen. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat de intrekking van de Cypriotische nationaliteit voortvloeit uit de vaststelling van beperkende maatregelen jegens verzoekster. De instellingen van de Unie kunnen immers niet niet-contractueel aansprakelijk worden gesteld voor rechtshandelingen die de lidstaten hebben vastgesteld naar aanleiding van de plaatsing van de naam van een persoon op de litigieuze lijsten.

181 Hieraan moet worden toegevoegd dat verzoekster geen enkel bewijs verstrekt dat het bedrag van 1 000 000 EUR kan rechtvaardigen dat zij ter vergoeding van haar vermeende immateriële schade vordert, terwijl zij dit overeenkomstig de hierboven in de punten 177 en 178 aangehaalde rechtspraak had moeten doen.

182 Gelet op een en ander moet worden geconcludeerd dat in casu niet is voldaan aan de voorwaarde dat er werkelijk schade is geleden.

183 Hoe dan ook zij eraan herinnerd dat de vaststelling van de onrechtmatigheid van de beperkende maatregelen die ten aanzien van een persoon of een entiteit zijn vastgesteld een vorm van vergoeding kan vormen voor de door de betrokken persoon of entiteit geleden immateriële schade (zie in die zin arrest van 28 mei 2013, Abdulrahim/Raad en Commissie, C‑239/12 P, EU:C:2013:331, punt 72 ).

184 Gelet op het voorgaande moet het verzoek tot schadevergoeding, dat betrekking heeft op de handhavingshandelingen van september 2022, worden afgewezen, aangezien het bestaan en de omvang van de gestelde schade niet rechtens genoegzaam zijn aangetoond.

V. Kosten

185 Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

186 Voorts dragen de lidstaten en de instellingen die in het geding hebben geïntervenieerd, volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering hun eigen kosten.

187 Aangezien de Raad in casu op de voornaamste punten in het ongelijk is gesteld, dient hij overeenkomstig de vordering van verzoekster te worden verwezen in zijn eigen kosten en in die van verzoekster. De Commissie zal haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Eerste kamer – uitgebreid),

rechtdoende, verklaart:

  1. Besluit (GBVB) 2022/1530 van de Raad van 14 september 2022 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, uitvoeringsverordening (EU) 2022/1529 van de Raad van 14 september 2022 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, besluit (GBVB) 2023/572 van de Raad van 13 maart 2023 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, uitvoeringsverordening (EU) 2023/571 van de Raad van 13 maart 2023 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit of onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, besluit (GBVB) 2023/1767 van de Raad van 13 september 2023 tot wijziging van besluit 2014/145/GBVB betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, en uitvoeringsverordening (EU) nr. 2023/1765 van de Raad van 13 september 2023 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 269/2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen, worden nietig verklaard voor zover de naam van Maya Tokareva is gehandhaafd op de lijst van personen, entiteiten en lichamen waarop deze beperkende maatregelen van toepassing zijn.

  2. Het verzoek tot schadevergoeding van Tokareva wordt afgewezen.

  3. De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in zijn eigen kosten alsook in die van Tokareva.

  4. De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.

Spielmann

Mastroianni

Brkan

Gâlea

Kalėda

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 september 2024.

ondertekeningen