Home

Zaak C-107/23 PPU, Lin: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Brașov (Roemenië) op 22 februari 2023 — Strafzaak tegen C.I., C.O., K.A., L.N., S.P.

Zaak C-107/23 PPU, Lin: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Brașov (Roemenië) op 22 februari 2023 — Strafzaak tegen C.I., C.O., K.A., L.N., S.P.

30.5.2023

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Brașov (Roemenië) op 22 februari 2023 — Strafzaak tegen C.I., C.O., K.A., L.N., S.P.

(Zaak C-107/23 PPU, Lin)

(2023/C 189/21)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Curtea de Apel Brașov

Verzoekende partijen in de strafzaak

C.I., C.O., K.A., L.N., S.P.

Verwerende partij

Statul român (Roemeense staat)

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 2, artikel 19, lid 1, tweede alinea, en artikel 4, [lid 3,] VEU, junctis artikel 325, lid 1, VWEU, artikel 2, lid 1, van de BFB-overeenkomst (1), artikel 2 en artikel 12 van de BFB-richtlijn (2) en richtlijn 2006/112/EG (3) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, onder verwijzing naar het beginsel dat doeltreffende en afschrikkende strafrechtelijke sancties worden opgelegd in gevallen van ernstige fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden geschaad, met toepassing van beschikking 2006/928/EG (4) van de Commissie, gelezen in samenhang met artikel 49, [lid 1,] laatste volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een juridische situatie zoals in het hoofdgeding, waarin de verzoekende partijen, veroordeelden, via een buitengewoon rechtsmiddel verzoeken om vernietiging van een definitieve strafrechtelijke veroordeling en zich daarbij beroepen op de toepassing van het beginsel van de meest gunstige strafwet, dat volgens hen van toepassing was op de procedure ten gronde en op grond waarvan een kortere verjaringstermijn gold die is verstreken voordat het geding definitief was beslecht, een termijn die evenwel pas na de definitieve beslechting duidelijk is geworden doordat het nationale grondwettelijk hof in 2022 heeft beslist dat een rechtsregel inzake stuiting van de verjaring van de strafrechtelijke aansprakelijkheid ongrondwettelijk was, bij welke beslissing dat hof de wetgever passiviteit verweet omdat hij die rechtsregel niet in overeenstemming heeft gebracht met een andere beslissing van dit hof van vier jaar eerder, in 2018 — in de tussentijd hadden de gewone rechterlijke instanties ter uitvoering van die eerste beslissing reeds vaste rechtspraak gevormd in de zin dat de betreffende regel bleef bestaan in de vorm waarin deze werd uitgelegd na de eerste beslissing van het grondwettelijk hof — waardoor in de praktijk de verjaringstermijn voor alle strafbare feiten die vóór de eerste beslissing van dat hof geen definitieve veroordeling hadden geleidis uitgesproken, is gehalveerd werd en het strafproces tegen de beklaagden verdachten in casu is geëindigd?

2)

Moeten artikel 2 VEU betreffende de waarden van de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten in een samenleving die gekenmerkt wordt door rechtvaardigheid, en artikel 4, [lid 3,] VEU betreffende het beginsel van loyale samenwerking tussen de Unie en de lidstaten, onder toepassing van beschikking 2006/928/EG van de Commissie wat betreft het waarborgen van een effectief Roemeens justitieel stelsel, gelezen in samenhang met artikel 49, [lid 1,] laatste volzin van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het beginsel van de meest gunstige strafwet wordt neergelegd, aldus worden uitgelegd met betrekking tot het nationale justitiële stelsel als geheel dat zij in de weg staan aan een juridische situatie als in het hoofdgeding, waarbij de veroordeelden via een buitengewoon rechtsmiddel verzoeken om vernietiging van een definitieve strafrechtelijke veroordeling en zich daarbij beroepen op het beginsel van de meest gunstige strafwet, dat volgens hen van toepassing is op de procedure ten gronde en op grond waarvan een kortere verjaringstermijn gold die is verstreken voordat het geding definitief was beslecht, een termijn die evenwel pas na de definitieve beslechting duidelijk is geworden doordat het nationale grondwettelijk hof in 2022 heeft beslist dat een rechtsregel inzake stuiting van de verjaring van de strafrechtelijke aansprakelijkheid ongrondwettelijk was, bij welke beslissing dat hof de wetgever passiviteit verweet omdat hij die rechtsregel niet in overeenstemming heeft gebracht met een andere beslissing van dit hof van vier jaar eerder, in 2018 — in de tussentijd hadden de gewone rechterlijke instanties ter uitvoering van die eerste beslissing reeds vaste rechtspraak gevormd in de zin dat de betreffende regel bleef bestaan zoals deze werd uitgelegd na de eerste beslissing van het grondwettelijk hof — waardoor in de praktijk de verjaringstermijn voor alle strafbare feiten die vóór die eerste beslissing van dat hof nog geen definitieve veroordeling is uitgesproken, is gehalveerd en het strafproces tegen de verdachten in casu is geëindigd?

3)

Indien de eerste twee vragen bevestigend worden beantwoord en slechts ingeval er geen uitlegging in overeenstemming met het Unierecht gegeven kan worden, moet het beginsel van voorrang van het Unierecht dan aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling of praktijk waarbij de gewone nationale rechterlijke instanties de beslissingen van het nationale grondwettelijk hof en de bindende beslissingen van de hoogste nationale rechterlijke instantie moeten uitvoeren en om die reden de rechtspraak die voortvloeit uit de genoemde beslissingen ambtshalve niet buiten toepassing kunnen laten omdat zij dan mogelijk een tuchtrechtelijk vergrijp plegen, zelfs indien zij, zoals in de situatie van het hoofdgeding, van oordeel zijn dat die rechtspraak in het licht van een arrest van het Hof strijdig is met, hoofdzakelijk, artikel 2, artikel 19, lid 1, tweede alinea, en artikel 4, [lid 3,] VEU, juncto artikel 325, lid 1, VWEU, alle onder toepassing van beschikking 2006/928/EG van de Commissie, gelezen in samenhang met artikel 49, [lid 1,] laatste volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?


(1) Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB 1995, C 316, blz. 49).

(2) Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB 2017, L 198, blz. 29).

(3) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. l).

(4) Beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie (PB 2006, L 354, blz. 56).