Home

Beschikking van de vicepresident van het Hof van 4 februari 2025

Beschikking van de vicepresident van het Hof van 4 februari 2025

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
4 februari 2025

Uitspraak

Voorlopige editie

NLBESCHIKKING VAN DE VICEPRESIDENT VAN HET HOF

4 februari 2025 (*)

„ Hogere voorziening – Kort geding – Artikel 278 VWEU – Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van een arrest van het Gerecht van de Europese Unie – Toegang tot documenten van de Europese Commissie – Verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten door de leden van het onderhandelingsteam van de Commissie voor de aanschaf van COVID‑19‑vaccins – Besluit van de Commissie houdende weigering van toegang tot de identiteit en de professionele hoedanigheid van deze personen ”

In zaak C‑632/24 P‑R,

betreffende een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging krachtens artikel 278 VWEU, ingediend op 27 september 2024,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouchagiar, M. Burón Pérez, G. Gattinara en A. Spina als gemachtigden,

rekwirante,

andere partijen in de procedure:

Fabien Courtois, en de overige partijen van wie de namen zijn opgenomen in bijlage(1), vertegenwoordigd door A Durand, avocat,

verzoekers in eerste aanleg,

DE VICEPRESIDENT VAN HET HOF,

advocaat-generaal M. Szpunar gehoord,

geeft de navolgende

Beschikking

1        Met haar verzoek in kort geding verzoekt de Europese Commissie het Hof om krachtens artikel 278 VWEU opschorting te gelasten van de tenuitvoerlegging van punt 2 van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 17 juli 2024, Courtois e.a./Commissie (T‑761/21, EU:T:2024:477; hierna: „bestreden arrest”), voor zover daarbij is besloten tot nietigverklaring van besluit C(2022) 1359 final van de Commissie van 28 februari 2022, dat is vastgesteld krachtens artikel 4 van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43), en waarbij Fabien Courtois en de andere natuurlijke personen van wie de namen zijn vermeld in de bijlage, gedeeltelijke toegang is verleend tot bepaalde documenten met betrekking tot de aankoop van vaccins door deze instelling in het kader van de COVID‑19‑pandemie (hierna: „litigieus besluit”), alsmede de Franse taalversie van dit besluit, die hun op 31 maart 2022 is meegedeeld, voor zover de Europese Commissie op basis van artikel 4, lid 1, onder b), van die verordening heeft geweigerd om ruimere toegang te verlenen tot de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten die zijn ondertekend door de leden van het onderhandelingsteam voor de aankoop van COVID‑19‑vaccins (hierna: „onderhandelingsteam”).

2        Dit verzoek is parallel ingediend met de instelling door de Commissie op 27 september 2024 van een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, strekkende tot vernietiging, in zoverre, van het bestreden arrest.

 Voorgeschiedenis van het geding

3        De voorgeschiedenis van het geding is uiteengezet in de punten 2 tot en met 17 van het bestreden arrest. Deze voorgeschiedenis kan ten behoeve van de onderhavige procedure als volgt worden samengevat.

4        Op 17 juni 2020 – in de context van de crisis als gevolg van de COVID‑19‑epidemie – heeft de Commissie mededeling COM(2020) 245 final, „Strategie van de Europese Unie voor COVID‑19‑vaccins”, gepubliceerd. Deze strategie diende om de ontwikkeling, de vervaardiging en de verspreiding van COVID‑19‑vaccins te versnellen, en bestond uit twee pijlers. De eerste pijler behelsde de zorg voor een toereikende vaccinproductie in de Europese Unie en dus voor een toereikende bevoorrading van de lidstaten door via het noodhulpinstrument – zoals dat bij verordening (EU) 2020/521 van de Raad van 14 april 2020 tot activering van noodhulp uit hoofde van verordening (EU) 2016/369, en tot wijziging van de bepalingen ervan rekening houdend met de uitbraak van COVID‑19 (PB 2020, L 117, blz. 3), was geactiveerd – vervroegde‑aankoopovereenkomsten te sluiten met vaccinproducenten. De tweede pijler behelsde een aanpassing van het regelgevingskader van de Unie aan de toenmalige urgentie en gebruikmaking van de op dat tijdstip door de regelgeving geboden flexibiliteit om de vaccins sneller te ontwikkelen, sneller goed te keuren en sneller ter beschikking te stellen zonder daarbij de kwaliteitsnormen, de veiligheid en de werkzaamheid van de vaccins uit het oog te verliezen.

5        Met het oog hierop heeft de Commissie aangegeven dat de lidstaten vanaf het begin bij de procedure zouden worden betrokken en dat alle deelnemende lidstaten vertegenwoordigd zouden zijn in een stuurgroep, die de Commissie zou bijstaan bij alle aspecten van de vervroegde‑aankoopovereenkomsten voordat deze zouden worden ondertekend. De Commissie heeft toegelicht dat het onderhandelingsteam, bestaande uit de Commissie en een klein aantal deskundigen uit de lidstaten, verantwoordelijk zou zijn voor de onderhandelingen over de overeenkomsten voor de vervroegde aankoop van COVID‑19‑vaccins die namens alle deelnemende lidstaten dienden te worden gesloten. De Commissie heeft ook gepreciseerd dat zij verantwoordelijk zou zijn voor het aanbestedingsproces namens de lidstaten en voor de gesloten vervroegde‑aankoopovereenkomsten.

6        Bij brief van 24 mei 2021 aan de voorzitter van de Commissie en per e‑mail van dezelfde datum aan het secretariaat‑generaal van de Commissie, hebben twee advocaten „in naam en voor rekening van de eerste 86 000 indieners van de petitie op het onlineplatform https://dejavu.legal/”, die zij vertegenwoordigden en waartoe verzoekers in eerste aanleg (hierna: „aanvragers”) behoorden, overeenkomstig verordening nr. 1049/2001 verzocht om toegang tot documenten betreffende de aankoop, door de Commissie en voor rekening van de lidstaten, van vaccins in het kader van de COVID‑19‑pandemie.

7        Dit oorspronkelijke verzoek had betrekking op de door de Commissie ondertekende aankoopovereenkomsten met vaccinfabrikanten, de identiteit en de professionele of institutionele rol van de vertegenwoordigers van de Unie die hadden deelgenomen aan de onderhandelingen met deze fabrikanten alsmede op de verklaringen inzake belangen tussen deze vertegenwoordigers en de genoemde fabrikanten.

8        Op 30 juli 2021 heeft de directeur‑generaal van het directoraat‑generaal (DG) Gezondheid en Voedselveiligheid van de Commissie geantwoord dat zij 46 documenten had geïdentificeerd die beantwoordden aan dit verzoek, waaronder 22 door elk lid van het onderhandelingsteam ondertekende verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten (hierna: „verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten”), en dat gedeeltelijke toegang werd verstrekt tot al deze documenten, met uitzondering van 17 zogeheten draft term sheets (ontwerpmemoranda van overeenstemming).

9        Wat de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten betreft, was de identiteit van de ondertekenaars ervan onleesbaar gemaakt omwille van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 1049/2001. Voorts werd de aanvragers slechts één exemplaar toegestuurd, omdat de enige verschillen tussen de verklaringen bestonden in de identiteit van de ondertekenaar, diens handtekening en de datum van ondertekening.

10      Op 13 augustus 2021 hebben de aanvragers op grond van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 een confirmatief verzoek ingediend, waarin de Commissie werd verzocht om haar standpunt met betrekking tot alle documenten waartoe hun de toegang gedeeltelijk of volledig was geweigerd, te herzien.

11      Op 24 september 2021 heeft het uitblijven van een antwoord op dit verzoek een stilzwijgend besluit tot afwijzing opgeleverd overeenkomstig artikel 8, lid 3, van verordening nr. 1049/2001.

12      Op 28 februari 2022 heeft de Commissie, na overeenkomstig artikel 4, lid 4, van verordening nr. 1049/2001 de betrokken farmaceutische ondernemingen te hebben geraadpleegd, het litigieuze besluit vastgesteld, dat op 1 maart 2022 in de Engelse taalversie ervan aan de aanvragers is betekend. In dit besluit heeft de Commissie in het bijzonder wijzigingen aangebracht in de samenstelling van de lijst van documenten die beantwoordden aan het verzoek om toegang tot documenten, maar haar standpunt met betrekking tot de gedeeltelijke toegang tot de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten gehandhaafd.

13      Op 31 maart 2022 is de Franse taalversie van het litigieuze besluit meegedeeld aan de aanvragers.

 Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest

14      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 6 december 2021, hebben de aanvragers een beroep ingesteld tot nietigverklaring van het besluit houdende stilzwijgende afwijzing. Zij hebben vervolgens hun conclusies aldus aangepast dat deze ook zien op het litigieuze besluit alsmede de Franse taalversie daarvan.

15      In punt 57 van het bestreden arrest heeft het Gerecht eraan herinnerd dat, zoals volgt uit de rechtspraak van het Hof, persoonsgegevens enkel op basis van verordening nr. 1049/2001 aan een derde kunnen worden doorgezonden wanneer deze doorzending voldoet aan de in artikel 9, lid 1, onder a) of b), van verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 45/2001 en besluit nr. 1247/2002/EG (PB 2018, L 295, blz. 39), gestelde voorwaarden en een rechtmatige verwerking vormt die voldoet aan de in artikel 5 van die verordening gestelde voorwaarden.

16      Met betrekking tot het vereiste in artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 dat de persoon die verzoekt om toegang tot persoonsgegevens aantoont dat hun openbaarmaking noodzakelijk is voor een specifiek doel in het openbaar belang, heeft het Gerecht in de punten 68, 69, 79 en 85 van het bestreden arrest geoordeeld dat in casu aan dit vereiste was voldaan, aangezien de aanvragers hadden aangetoond dat toegang tot de identiteit van de leden van het onderhandelingsteam die de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten hadden ondertekend, noodzakelijk was om hun onpartijdigheid te kunnen verifiëren. Het Gerecht heeft echter in punt 86 van dit arrest geoordeeld dat het voor het bereiken van deze doelstelling niet noodzakelijk was om de datum waarop deze verklaringen zijn ondertekend en de handgeschreven ondertekeningen van de leden van dat team openbaar te maken.

17      Met betrekking tot de door artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 vereiste afweging van de aan de orde zijnde belangen, heeft het Hof in punt 79 van het bestreden arrest geoordeeld dat, aangezien de aanvragers hadden aangetoond dat de overdracht van de gevraagde persoonsgegevens noodzakelijk was en de Commissie met recht had geoordeeld dat er een risico van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen bestond, het aan de Commissie stond om deze afweging te verrichten.

18      Dienaangaande heeft het Gerecht in punt 80 van het bestreden arrest vastgesteld dat uit het bestreden besluit bleek dat de Commissie rekening had gehouden, om te beginnen, met de technische rol van de leden van het onderhandelingsteam in de aanbestedingsprocedure en, voorts, met het feit dat de aanvragers toegang tot informatie hebben gehad dankzij de gedeeltelijke openbaarmaking van het in de contractuele documenten besproken onderwerp en de openbaarmaking van de anonieme versie van de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten en eerbiediging van de vertrouwelijkheid.

19      In punt 81 van het bestreden arrest heeft het Gerecht vastgesteld dat de Commissie hiermee niet voldoende had uitgelegd hoe het louter technische karakter van de rol van de leden van het onderhandelingsteam voorrang moest krijgen op het doel om te verifiëren dat er geen sprake was van belangenconflicten. Het Gerecht heeft hier in punt 82 van dat arrest aan toegevoegd dat in het litigieuze besluit niet uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van de in het bij hem ingestelde beroep aangevoerde aanvullende overwegingen die betrekking hadden op de afweging van de verschillende tegenstrijdige belangen en in het bijzonder van die welke betrekking hadden op de eventuele hiërarchische positie van de leden van het gezamenlijke onderhandelingsteam.

20      In de punten 83 en 84 van het bestreden arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat de aanvragers weliswaar op de hoogte waren van met name de inhoud van de door elk lid van het onderhandelingsteam ondertekende verklaring van afwezigheid van belangenconflicten, maar dat het door de aanvragers nagestreefde specifieke doel van openbaar belang – dat erin bestond om burgers van de Unie in staat te stellen om zich ervan te vergewissen dat er geen sprake was van enig belangenconflict tussen de leden van het onderhandelingsteam en de vaccinfabrikanten – niet kon worden bereikt zonder openbaarmaking van de identiteit van de betrokkenen, omdat het enkele feit dat deze laatsten een dergelijke verklaring hadden ondertekend, burgers niet in staat stelt om zich er zelf van te vergewissen dat zij hun taak in volledige onafhankelijkheid hebben uitgevoerd.

21      In punt 85 van het bestreden arrest heeft het Gerecht hieruit geconcludeerd dat de Commissie onvoldoende rekening had gehouden met de verschillende omstandigheden van het geval om de aan de orde zijnde belangen naar behoren af te wegen.

22      Derhalve heeft het Gerecht, zoals volgt uit punt 2 van het dictum van het bestreden arrest, het litigieuze besluit en de Franse taalversie daarvan nietig verklaard, onder meer voor zover de Commissie de aanvragers op grond van artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 1049/2001 ruimere toegang heeft geweigerd tot de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten.

 Conclusies van partijen

23      De Commissie verzoekt het Hof:

–        de tenuitvoerlegging van punt 2 van het dictum van het bestreden arrest, voor zover daarbij het litigieuze besluit en de Franse taalversie daarvan nietig zijn verklaard met betrekking tot de weigering van de Commissie om ruimere toegang te verlenen tot de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten, op te schorten tot de uitspraak van het eindarrest in de tegen dat arrest ingestelde procedure in hogere voorziening, en

–        de aanvragers te verwijzen in de kosten.

24      De aanvragers verzoeken het Hof:

–        het verzoek in kort geding af te wijzen;

–        subsidiair, dit verzoek af te wijzen met betrekking tot enkel het verzoek om toegang van Fabien Courtois;

–        alle andere vorderingen van de Commissie af te wijzen, en

–        de Commissie te verwijzen in de kosten of, subsidiair, de beslissing omtrent de kosten aan te houden.

 Verzoek in kort geding

25      Er zij aan herinnerd dat, hoewel een hogere voorziening tegen een arrest van het Gerecht in beginsel geen opschortende werking heeft, het Hof krachtens artikel 278 VWEU opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest kan gelasten indien het van oordeel is dat de omstandigheden dat vereisen (beschikking van de vicepresident van het Hof van 19 augustus 2024, Puigdemont i Casamajó en Comín i Oliveres/Parlement, C‑600/22 P‑R, EU:C:2024:673, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Overeenkomstig artikel 160, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof moeten verzoeken tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een handeling van een instelling bedoeld in artikel 278 VWEU een duidelijke omschrijving bevatten van het voorwerp van het geding, de omstandigheden waaruit de spoedeisendheid blijkt, alsmede de feitelijke en juridische middelen op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt.

27      Voorlopige maatregelen kunnen door de rechter in kort geding slechts worden toegekend indien wordt aangetoond dat zij op het eerste gezicht feitelijk en juridisch gerechtvaardigd zijn (fumus boni juris) en spoedeisend zijn in die zin dat het ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade aan de belangen van de partij die daarom verzoekt, noodzakelijk is dat zij reeds vóór de beslissing in de hoofdzaak worden gelast en effect sorteren. De rechter in kort geding weegt in voorkomend geval ook de betrokken belangen tegen elkaar af. Deze voorwaarden zijn cumulatief, zodat het verzoek om voorlopige maatregelen moet worden afgewezen wanneer aan een van deze voorwaarden niet is voldaan [zie in die zin beschikking van de vicepresident van het Hof van 11 april 2024, Vivendi/Commissie, C‑90/24 P(R), EU:C:2024:318, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

 Fumus boni juris

 Argumenten

–       Argumenten van de Commissie

28      De Commissie stelt dat de voorwaarde inzake fumus boni juris niet is vervuld.

29      Zij meent dat het Gerecht in het bestreden arrest de voorwaarden van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 onjuist heeft uitgelegd en toegepast.

30      Met betrekking tot het in die bepaling gestelde vereiste dat de persoon die verzoekt om toegang tot documenten aantoont dat de overdracht van persoonsgegevens noodzakelijk is om een specifiek doel van openbaar belang, betoogt zij allereerst dat het Gerecht zowel het aanvankelijke verzoek om toegang als het confirmatieve verzoek om toegang onjuist heeft opgevat, door in punt 68 van het bestreden arrest te oordelen dat uit deze verzoeken kon worden afgeleid dat de aanvragers tot doel hadden om de onafhankelijkheid van de leden van het onderhandelingsteam te verifiëren.

31      Vervolgens stelt zij dat het Gerecht hoe dan ook ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat deze doelstelling een specifiek doel van openbaar belang in de zin van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 vormde.

32      Ten slotte voert zij aan dat het Gerecht in punt 73 van het bestreden arrest ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanvragers de noodzakelijkheid hadden aangetoond van de overdracht van de betrokken gegevens, te weten de achternamen, voornamen en de professionele of institutionele rol van de leden van het onderhandelingsteam.

33      Dienaangaande merkt de Commissie op dat uit de rechtspraak van het Hof, in het bijzonder het arrest van 21 maart 2024, Landeshauptstadt Wiesbaden (C‑61/22, EU:C:2024:251), volgt dat de persoon die om toegang tot persoonsgegevens verzoekt moet aantonen dat de overdracht van deze gegevens, onder de mogelijke maatregelen, de meest geschikte maatregel is om het nagestreefde doel te bereiken, hetgeen het Gerecht overigens in herinnering heeft gebracht in punt 60 van het bestreden arrest.

34      In punt 84 van het bestreden arrest heeft het Gerecht zich echter beperkt tot de vaststelling dat de openbaarmaking aan de aanvragers van de voor‑ en achternamen van de leden van het onderhandelingsteam noodzakelijk was om het nagestreefde doel te bereiken, zonder te specificeren of dit het enige mogelijke middel was.

35      De Commissie voegt hieraan toe dat de toezending aan de aanvragers – in geanonimiseerde vorm – van de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten, het hoe dan ook reeds mogelijk heeft gemaakt om het nagestreefde doel te bereiken, zelfs al was de identiteit van de ondertekenaars van deze documenten onleesbaar gemaakt. Door deze overdracht konden de aanvragers immers verifiëren dat de leden van het onderhandelingsteam, die ambtenaren zijn, hebben voldaan aan de vereisten op het gebied van transparantie die gelden voor iedere procedure met betrekking tot overheidsopdrachten van de Unie. Het tegendeel beweren, zou erop neerkomen dat de geldigheid zelf van die verklaringen in twijfel wordt getrokken.

36      Met betrekking tot het eveneens in artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 opgelegde vereiste dat de aangezochte instelling nagaat of er redenen zijn om aan te nemen dat de overdracht van persoonsgegevens legitieme belangen van de betrokkene kan schaden, en in een dergelijk geval de verschillende belangen aantoonbaar tegen elkaar afweegt om te bepalen of de overdracht van de gevraagde persoonsgegevens evenredig is, betoogt de Commissie dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 85 van het bestreden arrest te oordelen dat zij deze afweging niet correct had uitgevoerd.

37      Zij voert aan dat, zoals het Hof heeft geoordeeld ten aanzien van de beperkingen die kunnen worden gesteld aan rechten ontleend aan de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), bij deze analyse moet worden bepaald, ten eerste, wat de ernst is van de inmenging die de openbaarmaking van persoonsgegevens meebrengt, en ten tweede, wat het belang is van de nagestreefde doelstelling van algemeen belang. Zij verwijst hierbij in het bijzonder naar het arrest van 22 november 2022, Luxembourg Business Registers (C‑37/20 en C‑601/20, EU:C:2022:912).

38      Volgens de Commissie zou openbaarmaking van de identiteit van de leden van het onderhandelingsteam een bijzonder ernstige inmenging in hun privéleven vormen, door hen – vanwege de gevoelige aard van de productie van COVID‑19‑vaccins – bloot te stellen aan met name ongevraagde externe contacten, hetgeen het Gerecht overigens heeft erkend in punt 77 van het bestreden arrest. Deze personen zouden tevens het risico lopen om in de toekomst stelselmatig door een groot deel van de publieke opinie te worden aangewezen als verantwoordelijk voor ieder mogelijk optredend probleem rond de COVID‑19‑vaccins. Dit probleem zou zich bovendien snel concretiseren door de verspreiding van de identiteit van deze personen op het internet.

39      De Commissie voegt hieraan toe dat deze situatie haar vermogen, en dat van de lidstaten, om in de toekomst hun personeel in te zetten voor het onderhandelen en sluiten van dergelijke contracten, ernstig zou ondermijnen.

40      Bovendien, aangezien de leden van dat team geen hoge hiërarchische positie binnen de instelling bekleden en enkel een puur technische rol hebben vervuld in het onderhandelingsproces, zou de doelstelling om hun onafhankelijkheid te verifiëren van minder belang zijn dan wanneer het zou gaan om personen die een daadwerkelijke beslissingsbevoegdheid hadden in dit proces.

41      Bovendien kan deze doelstelling geen rechtvaardiging vormen voor een dermate ernstige inmenging in het privéleven van die personen als die welke zou voortvloeien uit de bekendmaking van hun identiteit.

42      Ten slotte is die doelstelling reeds grotendeels bereikt met de openbaarmaking van de geanonimiseerde verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten.

43      De Commissie voegt hieraan toe, onder verwijzing naar de beginselen die het Hof heeft ontwikkeld in het arrest van 22 november 2022, Luxembourg Business Registers (C‑37/20 en C‑601/20, EU:C:2022:912, punten 65 en 83), dat het Gerecht rekening had moeten houden met het feit dat het toezicht op de afwezigheid van belangenconflicten bij ambtenaren in de uitoefening van hun functies, in de lidstaten uitsluitend toekomt aan de bevoegde autoriteiten die op dat vlak specifieke verplichtingen hebben. Om te voldoen aan het evenredigheidsvereiste, moeten de betrokkenen bovendien over voldoende waarborgen beschikken om hun persoonsgegevens doeltreffend te kunnen beschermen tegen het risico van misbruik, waarbij de noodzaak om over dergelijke waarborgen te beschikken des te groter is wanneer de persoonsgegevens toegankelijk worden gemaakt voor het algemene publiek en voor een potentieel onbeperkt aantal personen.

44      Bijgevolg vormt de openbaarmaking van de identiteit van de leden van het onderhandelingsteam een onevenredige ondermijning van de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer.

45      Derhalve heeft het Gerecht in punt 85 van het bestreden arrest ten onrechte geoordeeld dat de Commissie de betrokken belangen niet correct tegen elkaar had afgewogen.

–       Argumenten van de aanvragers

46      De aanvragers betogen dat niet is voldaan aan de voorwaarde inzake fumus boni juris omdat de Commissie geen enkel serieus middel aanvoert om het bestreden arrest aan te vechten.

47      Wat de door de Commissie gestelde onjuiste opvatting van het bewijs betreft, herinneren zij er onder verwijzing naar het arrest van 16 februari 2023, Commissie/Italië en Spanje (C‑635/20 P, EU:C:2023:98, punt 127), aan dat een onjuiste opvatting van bewijselementen veronderstelt dat het Gerecht kennelijk de grenzen van een redelijke beoordeling van deze elementen heeft overschreden en dat het niet volstaat om aan te tonen dat een document kan worden opgevat op een wijze die verschilt van die van het Gerecht. Volgens hen heeft de Commissie geenszins aangetoond dat aan deze voorwaarden was voldaan en wil zij in feite de beoordeling van de feiten door het Gerecht in twijfel trekken.

48      Met betrekking tot de onjuiste rechtsopvattingen waarvan het Gerecht blijk zou hebben gegeven bij zijn uitlegging van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725, voeren zij allereerst aan dat het Gerecht terecht heeft geconcludeerd dat het nagestreefde doel om de onpartijdigheid van de leden van het onderhandelingsteam te verifiëren, een specifiek doel van openbaar belang in de zin van deze bepaling vormt.

49      Dienaangaande merken zij op dat de Commissie niet kan beweren dat het betrokken doel niet „van openbaar belang” is en tegelijkertijd kan erkennen dat de verificatie van de onpartijdigheid van de leden „in het openbaar belang” is. Haar betoog is ook tegenstrijdig voor zover zij zich beroept op zowel de noodzaak om de namen van deze personen niet bekend te maken als het feit dat zij slechts een puur technische rol vervulden in de onderhandelingen. Hoe dan ook heeft een onderhandelaar per definitie invloed op de strekking van het uiteindelijke besluit.

50      Vervolgens voeren zij aan dat, anders dan de Commissie stelt, de openbaarmaking van de identiteit van de leden van het onderhandelingsteam die de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten hebben ondertekend, noodzakelijk is om hun onpartijdigheid te kunnen verifiëren. Zij voegen hieraan toe dat de namen van talrijke personen die bij „hetzelfde dossier” betrokken waren overigens reeds openbaar beschikbaar zijn.

51      Ten slotte betogen zij dat het Gerecht kennelijk geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 85 van het bestreden arrest te oordelen dat de Commissie de in artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 bedoelde belangenafweging niet correct had uitgevoerd.

52      In dit verband betwisten zij de analyse van de Commissie dat openbaarmaking van de identiteit van de betrokkenen ernstige schade zou veroorzaken. De loutere mogelijkheid dat de leden van het onderhandelingsteam aan ongevraagde externe contacten worden blootgesteld, betekent immers nog niet dat zij worden blootgesteld aan een risico van aantasting van hun lichamelijke en geestelijke integriteit, zoals de Commissie stelt. Zij wijzen erop dat in een democratische samenleving met eenieder, ook beroepsmatig, contact kan worden opgenomen zonder dat diegene daarom heeft gevraagd.

53      Zij menen dat de doelstelling om de onpartijdigheid van deze personen te verifiëren van belang is omdat onderhandelaars invloed uitoefenen op het besluitvormingsproces. Zij benadrukken opnieuw dat hun verzoek van beperkte omvang is, in die zin dat het enkel betrekking heeft op de identiteit en de professionele rol van de betrokkenen, maar ook dat – zoals het Gerecht heeft vastgesteld in punt 84 van het bestreden arrest – de toezending van een verklaring van afwezigheid van belangenconflicten waarin de identiteit van de ondertekenaar onleesbaar is gemaakt, het niet mogelijk maakt om diens onpartijdigheid te verifiëren.

 Beoordeling

54      Volgens vaste rechtspraak is aan de voorwaarde inzake fumus boni juris voldaan wanneer minstens een van de middelen die de om voorlopige maatregelen verzoekende partij ter ondersteuning van het beroep in de hoofdzaak heeft aangevoerd, op het eerste gezicht niet volstrekt ongegrond lijkt. Dit is met name het geval wanneer uit een van deze middelen blijkt dat er sprake is van ingewikkelde juridische kwesties waarvan de oplossing niet voor de hand ligt en die dus een nader onderzoek behoeven dat niet door de kortgedingrechter kan worden verricht, maar in de procedure in de hoofdzaak dient te worden uitgevoerd, of wanneer het debat tussen de partijen wijst op een aanzienlijke juridische controverse waarvan de oplossing niet bij voorbaat vaststaat [beschikking van de vicepresident van het Hof van 20 december 2019, Puigdemont i Casamajó en Comín i Oliveres/Parlement, C‑646/19 P(R), EU:C:2019:1149, punt 52, en beschikking van 8 april 2020, Commissie/Polen, C‑791/19 R, EU:C:2020:277, punt 52].

55      Het tweede middel dat de Commissie ter ondersteuning van haar hogere voorziening aanvoert, is ontleend aan onjuiste rechtsopvattingen van het Gerecht bij de uitlegging en toepassing van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725, waardoor het Gerecht tot de onjuiste conclusie is gekomen dat de Commissie haar weigering om ruimere toegang te verlenen tot de verklaringen inzake de afwezigheid van belangenconflicten niet kon baseren op artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 1049/2001.

56      Vooraf dient in herinnering te worden gebracht dat, volgens vaste rechtspraak, verordening nr. 1049/2001, zoals blijkt uit overweging 4 en artikel 1 ervan, tot doel heeft om het publiek een zo ruim mogelijk recht op toegang tot documenten van de instellingen te bieden (arresten van 28 juni 2012, Commissie/Éditions Odile Jacob, C‑404/10 P, EU:C:2012:393, punt 111; 28 juni 2012, Commissie/Agrofert Holding, C‑477/10 P, EU:C:2012:394, punt 53, en 14 november 2013, LPN en Finland/Commissie, C‑514/11 P en C‑605/11 P, EU:C:2013:738, punt 40).

57      Het uitgangspunt van een zo ruim mogelijk recht op toegang tot documenten is niettemin onderworpen aan bepaalde beperkingen op grond van openbare of particuliere belangen. Verordening nr. 1049/2001 voorziet namelijk, meer bepaald in overweging 11 en artikel 4 ervan, in een uitzonderingsregeling volgens welke de instellingen en de instanties documenten niet openbaar mogen maken wanneer deze openbaarmaking tot ondermijning van een van die belangen zou leiden (zie in die zin arresten van 28 juni 2012, Commissie/Éditions Odile Jacob, C‑404/10 P, EU:C:2012:393, punt 111; 28 juni 2012, Commissie/Agrofert Holding, C‑477/10 P, EU:C:2012:394, punt 53, en 14 november 2013, LPN en Finland/Commissie, C‑514/11 P en C‑605/11 P, EU:C:2013:738, punt 40).

58      Dienaangaande moet in herinnering worden gebracht dat artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 1049/2001 bepaalt dat de instellingen van de Unie de toegang tot een document weigeren wanneer de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, in het bijzonder gelet op de Uniewetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens.

59      Wanneer een verzoek ertoe strekt toegang te krijgen tot persoonsgegevens in de zin van artikel 3, punt 1, van verordening 2018/1725, worden de bepalingen van die verordening derhalve in volle omvang van toepassing (zie naar analogie arrest van 16 juli 2015, ClientEarth en PAN Europe/EFSA, C‑615/13 P, EU:C:2015:489, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

60      In casu staat vast dat de gevraagde informatie – namelijk de voor‑ en achternamen van de leden van het onderhandelingsteam, die het mogelijk zouden maken om de personen die hebben deelgenomen aan de onderhandelingen over overeenkomsten voor de vervroegde aankoop van COVID‑19‑vaccins te identificeren – persoonsgegevens omvat in de zin van artikel 3, punt 1, van verordening 2018/1725, waarin wordt verwezen naar iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.

61      Dientengevolge kunnen dergelijke gegevens enkel op basis van verordening nr. 1049/2001 aan een derde worden doorgezonden wanneer deze doorzending voldoet aan de in artikel 9, lid 1, onder a) of b), van verordening 2018/1725 gestelde voorwaarden en een rechtmatige verwerking vormt die voldoet aan de in artikel 5 van die verordening gestelde voorwaarden (zie naar analogie arrest van 2 oktober 2014, Strack/Commissie, C‑127/13 P, EU:C:2014:2250, punt 104).

62      De Commissie voert in de hogere voorziening met name aan dat het Gerecht in het bestreden arrest een fout heeft begaan bij de uitlegging en toepassing van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725, dat bepaalt dat, zodra de ontvanger van persoonsgegevens heeft aangetoond dat doorzending daarvan noodzakelijk is voor een specifiek doel in het openbaar belang, maar er reden bestaat om aan te nemen dat deze doorzending de legitieme belangen van de betrokkene kan schaden, de verantwoordelijke voor de verwerking van deze gegevens moet bepalen of de doorzending ervan voor dit specifieke doel evenredig is, na aantoonbaar de verschillende belangen tegen elkaar te hebben afgewogen. Volgens de Commissie heeft het Gerecht namelijk in punt 85 van dat arrest ten onrechte geoordeeld dat zij onvoldoende rekening had gehouden met de verschillende omstandigheden van het geval om de aan de orde zijnde belangen naar behoren af te wegen.

63      In dit verband blijkt dat de in casu aan de orde zijnde belangen bestaan in, enerzijds, het belang van de leden van het onderhandelingsteam dat – ter bescherming van hun persoonlijke levenssfeer – hun identiteit niet bekend wordt gemaakt, en anderzijds, zoals volgt uit de punten 66, 70, 71 en 84 van het bestreden arrest, het belang dat de aanvragers erbij hebben dat het onderhandelingsproces voor overeenkomsten voor de vervroegde aankoop van COVID‑19‑vaccins, dat de Commissie voor rekening van de lidstaten heeft gevoerd, transparant is, zodat de burgers van de Unie de onafhankelijkheid van de leden van dat team kunnen verifiëren en zich er in het bijzonder van kunnen verzekeren dat er geen sprake is van enig belangenconflict tussen deze personen en de vaccinfabrikanten.

64      Wat het respectieve gewicht van deze verschillende belangen betreft, dient – met betrekking tot het belang dat de leden van het onderhandelingsteam erbij hebben dat hun identiteit niet wordt vrijgegeven – in herinnering te worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak het beschikbaar stellen van persoonsgegevens aan derden een inmenging vormt in de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest verankerde grondrechten, ongeacht het latere gebruik van de meegedeelde gegevens (arrest van 22 november 2022, Luxembourg Business Registers, C‑37/20 en C‑601/20, EU:C:2022:912, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

65      Bij de beoordeling van de ernst van een dergelijke inmenging moet rekening worden gehouden met de aard van de betrokken persoonsgegevens, in het bijzonder met het feit dat het mogelijk gevoelige gegevens betreft, en met de aard van de gegevensverwerking en de wijze waarop deze wordt uitgevoerd, in het bijzonder het aantal personen dat toegang heeft tot de gegevens en de wijze waarop deze toegankelijk worden gemaakt. In voorkomend geval moet ook rekening worden gehouden met het bestaan van maatregelen die het risico beogen te voorkomen dat deze gegevens onrechtmatig worden verwerkt (arrest van 21 maart 2024, Landeshauptstadt Wiesbaden, C‑61/22, EU:C:2024:251, punt 106).

66      In casu zien de gevraagde persoonsgegevens op de identiteit en de professionele activiteit van de ambtenaren van de Commissie en de lidstaten die hebben deelgenomen aan de door de Commissie namens de lidstaten gevoerde onderhandelingen voor de vervroegde aankoop van COVID‑19‑vaccins.

67      Voorts staat vast, zoals het Gerecht overigens heeft opgemerkt in punt 77 van het bestreden arrest, dat het verzoek om toegang tot deze informatie is ingediend in een context die werd gekenmerkt door wantrouwen van sommige burgers van de Unie jegens de door de Commissie gepropageerde vaccinatiestrategie. Het Gerecht heeft hier in datzelfde punt aan toegevoegd dat, in deze omstandigheden, de blootstelling van de leden van het onderhandelingsteam aan ongevraagde externe contacten na de openbaarmaking van hun identiteit niet louter hypothetisch was. In punt 78 van dat arrest heeft het Gerecht gepreciseerd dat aan deze conclusie niet werd afgedaan door het feit dat de aanvragers niet hadden verzocht om de adressen van de leden van dat team of om informatie die binnen de werkingssfeer van artikel 10 van verordening 2018/1725 valt, aangezien openbaarmaking van de identiteit van een persoon de mogelijkheid opent om speurwerk naar die persoon te verrichten en aldus dergelijke informatie te vergaren.

68      De gevoeligheid rond de vaccinatiestrategie tegen COVID‑19 lijkt overigens te worden bevestigd door het grote aantal mensen dat bij de onderhavige gerechtelijke procedure betrokken is en dat bovendien onderdeel uitmaakt van de groep van 86 0000 indieners van een petitie, in wiens naam en voor wier rekening het oorspronkelijke verzoek bij de Commissie was ingediend.

69      Op grond van deze factoren kan dus met voldoende zekerheid worden aangenomen dat er een risico bestaat dat de identiteit van de leden van het onderhandelingsteam die de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten hebben ondertekend, eenmaal bekendgemaakt, snel zou worden verspreid op het internet en in het bijzonder op sociale media.

70      In een dergelijk geval zouden deze gegevens toegankelijk zijn voor een potentieel onbeperkt aantal personen, zodat personen die de betrokken informatie wensen te verkrijgen om redenen die geen verband houden met die welke de openbaarmaking ervan hebben gerechtvaardigd, er vrijelijk toegang toe kunnen verkrijgen (zie in die zin arrest van 22 november 2022, Luxembourg Business Registers, C‑37/20 en C‑601/20, EU:C:2022:912, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

71      Bovendien worden de mogelijke gevolgen voor de betrokkenen van een eventueel misbruik van hun persoonsgegevens nog verergerd door het feit dat deze gegevens, wanneer zij eenmaal ter beschikking van het algemene publiek zijn gesteld, niet alleen vrijelijk kunnen worden geraadpleegd, maar ook kunnen worden opgeslagen en verspreid, en dat het voor deze personen in geval van dergelijke opeenvolgende verwerkingen des te moeilijker, zo niet ondenkbaar, wordt om zich doeltreffend tegen misbruik te verdedigen (zie in die zin arrest van 22 november 2022, Luxembourg Business Registers, C‑37/20 en C‑601/20, EU:C:2022:912, punt 43).

72      Een dergelijk risico is in casu des te waarschijnlijker omdat de gegevens in kwestie slechts een zeer beperkt aantal natuurlijke personen betreffen.

73      Bijgevolg lijkt het op het eerste gezicht niet uitgesloten dat het Hof, in het kader van de bij haar ingestelde hogere voorziening, de openbaarmaking van de identiteit van deze personen zal beschouwen als een ernstige inbreuk op de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest verankerde rechten.

74      Wat het belang betreft van het door de aanvragers nagestreefde doel om de transparantie van het door de Commissie gevoerde onderhandelingsproces te waarborgen, teneinde de burgers van de Unie in staat te stellen om de onafhankelijkheid, ten aanzien van vaccinfabrikanten, van de leden van het onderhandelingsteam te verifiëren, moet eraan worden herinnerd dat transparantie het mogelijk maakt om de instellingen van de Unie een grotere legitimiteit, doelmatigheid en verantwoordelijkheid te geven ten opzichte van de Unieburgers binnen een democratisch systeem (zie in die zin arrest van 22 januari 2020, PTC Therapeutics International/EMA, C‑175/18 P, EU:C:2020:30, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

75      Dus, zoals het Gerecht heeft gepreciseerd in punt 71 van het bestreden arrest, kan de transparantie van het proces dat de Commissie heeft gevolgd tijdens de onderhandelingen met de fabrikanten van COVID‑19‑vaccins en de sluiting van de overeenkomsten voor de vervroegde aankoop van vaccins, bijdragen tot het vergroten van het vertrouwen van de burgers van de Unie in de door die instelling gepropageerde vaccinatiestrategie, en bijgevolg met name tot het bestrijden van de verspreiding van onjuiste informatie over de omstandigheden waarin die overeenkomsten zijn onderhandeld en gesloten.

76      Dit neemt niet weg, zoals de Commissie heeft opgemerkt, dat de verificatie van de eerbiediging van deontologische vereisten door de ambtenaren van de Commissie en de lidstaten die deel uitmaakten van het onderhandelingsteam, in de eerste plaats een zaak is van de bevoegde overheidsinstanties (zie naar analogie arrest van 22 november 2022, Luxembourg Business Registers, C‑37/20 en C‑601/20, EU:C:2022:912, punt 83).

77      Bovendien en bovenal volgt uit de rechtspraak van het Hof dat bij de afweging die een instelling moet maken alvorens informatie betreffende een natuurlijke persoon openbaar te maken, tussen het belang van de Unie om de transparantie van haar optreden te waarborgen en de aantasting van de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest verankerde rechten, de transparantiedoelstelling niet automatisch voorrang mag krijgen op het recht op bescherming van persoonsgegevens (zie in die zin arrest van 9 november 2010, Volker und Markus Schecke en Eifert, C‑92/09 en C‑93/09, EU:C:2010:662, punt 85 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

78      Gelet op het voorgaande kan op het eerste gezicht niet worden uitgesloten dat het Hof, in het kader van de analyse van de bij hem ingestelde hogere voorziening, bij de afweging van de betrokken tegenstrijdige belangen die krachtens artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 moet worden verricht, oordeelt dat het belang dat de leden van het onderhandelingsteam erbij hebben dat hun identiteit niet openbaar wordt gemaakt, prevaleert boven het door de aanvragers nagestreefde doel om de onpartijdigheid van deze leden te kunnen verifiëren.

79      Dientengevolge moet worden vastgesteld – zonder dat in het kader van de onderhavige procedure uitspraak hoeft te worden gedaan over de gegrondheid van het tweede middel van de Commissie, betreffende de onjuiste toepassing door het Gerecht van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725, hetgeen tot de uitsluitende bevoegdheid van de rechter in de hoofdzaak behoort – dat dit middel op het eerste gezicht niet volstrekt ongegrond lijkt.

80      Gelet op de voorgaande overwegingen dient tot de slotsom te worden gekomen dat in casu is voldaan aan de voorwaarde inzake fumus boni juris.

 Spoedeisendheid

 Argumenten

81      De Commissie betoogt dat aan de voorwaarde van spoedeisendheid is voldaan gelet op de ernstige en onherstelbare schade die de leden van het onderhandelingsteam zouden lijden indien hun identiteit bekend wordt gemaakt voordat het Hof zich ten gronde heeft uitgesproken.

82      Zij brengt in herinnering, onder verwijzing naar punt 81 van de beschikking van de vicepresident van het Hof van 11 april 2024, Vivendi/Commissie [C‑90/24 P(R), EU:C:2024:318], dat de inbreuk op de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest verankerde grondrechten moet worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval, om te bepalen of de omvang en de aard van de door deze inbreuk veroorzaakte schade rechtvaardigen dat deze als ernstig en onherstelbaar wordt beschouwd.

83      De Commissie voert aan dat zij in de onderhavige zaak, indien haar verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest niet wordt ingewilligd, de identiteit van de leden van het onderhandelingsteam die de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten hebben ondertekend, moet vrijgeven.

84      Met betrekking tot de realiteit van de schade die daaruit voor deze personen zou voortvloeien, stelt de Commissie dat zij zeer waarschijnlijk zouden worden geconfronteerd met ongevraagde externe contacten, waaronder in voorkomend geval intimidatie en aanvallen op hun lichamelijke integriteit. Gelet op de extreme gevoeligheid rond COVID‑19‑vaccins en de sterke weerstand die deze vaccins bij tal van personen hebben kunnen opwekken, zou openbaarmaking van de identiteit van de leden van het onderhandelingsteam hen immers „blootstellen aan reële dreigingen van agressie” in reactie op ieder besluit dat de Europese of nationale autoriteiten op dit onderwerp nemen, maar ook in geval van eventuele bijwerkingen van de COVID‑19‑vaccins.

85      Zij voegt hieraan toe dat dergelijke schade voor haar rechtstreekse gevolgen zou kunnen hebben, aangezien zij – als verantwoordelijke voor het beheer van de procedure voor het onderhandelen over en het sluiten van overeenkomsten voor de vervroegde aankoop van COVID‑19‑vaccins – er zorg voor moet dragen dat de leden van het onderhandelingsteam geen schade lijden als gevolg van de uitoefening van hun taken.

86      Bovendien moet dergelijke schade volgens haar als ernstig worden beschouwd, niet alleen omdat het gaat om een mogelijke aantasting van de lichamelijke integriteit en geestelijke gezondheid van de betrokkenen, maar ook – gelet op de beginselen die voortvloeien uit het arrest van 22 november 2022, Luxembourg Business Registers (C‑37/20 en C‑601/20, EU:C:2022:912) – omdat met de terbeschikkingstelling van persoonsgegevens aan het algemene publiek deze gegevens toegankelijk kunnen worden gemaakt voor een mogelijk onbeperkt aantal personen, in voorkomend geval om redenen die niets vandoen hebben met het met de openbaarmaking ervan nagestreefde doel.

87      Voorts betoogt de Commissie onder verwijzing naar de beschikking van de vicepresident van het Hof van 11 april 2024, Vivendi/Commissie [C‑90/24 P(R), EU:C:2024:318], dat deze schade onherstelbaar van aard is.

88      Ten slotte kan deze schade zich des te sneller voordoen omdat de openbaar gemaakte informatie snel zal worden verspreid op het internet en worden gedeeld op sociale media.

89      De aanvragers betogen daarentegen dat niet is voldaan aan de voorwaarde van spoedeisendheid.

90      Zij verwijzen naar de resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 met de titel „De COVID‑19‑pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst”, waarin wordt aanbevolen om de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten van de onderhandelaars van overeenkomsten voor de aankoop van COVID‑19‑vaccins openbaar te maken.

91      Zij wijzen erop dat de Commissie ervoor heeft gekozen om zich tijdens de terechtzitting in de zaak die tot het bestreden arrest heeft geleid, te laten vertegenwoordigen door verschillende gemachtigden van wie de identiteit dus bekend kon zijn.

92      Subsidiair concluderen zij tot afwijzing van het verzoek in kort geding enkel voor zover het betrekking heeft op het verzoek om toegang van Fabien Courtois, die zich ertoe verbindt om de vertrouwelijkheid van de hem door de Commissie toegezonden informatie te waarborgen.

 Beoordeling

93      Volgens vaste rechtspraak heeft de kortgedingprocedure tot doel om de volle werking van de toekomstige einduitspraak te waarborgen, teneinde een leemte in de door het Hof gewaarborgde rechtsbescherming te voorkomen. Om dit doel te bereiken, moet de spoedeisendheid worden beoordeeld aan de hand van de vraag of een voorlopige beslissing noodzakelijk is om te voorkomen dat de partij die om de voorlopige bescherming verzoekt ernstige en onherstelbare schade lijdt. Het staat aan deze partij om te bewijzen dat zij dergelijke schade zal lijden indien zij de uitkomst van de procedure in de hoofdzaak moet afwachten. Om het bestaan van dergelijke ernstige en onherstelbare schade aan te tonen, hoeft niet met absolute zekerheid te worden aangetoond dat er schade zal optreden. Het is voldoende dat deze schade met een voldoende mate van waarschijnlijkheid voorzienbaar is (beschikking van 17 december 2018, Commissie/Polen, C‑619/18 R, EU:C:2018:1021, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

94      Bovendien moet de kortgedingrechter, uitsluitend voor de beoordeling van de spoedeisendheid en zonder dat dit een standpuntbepaling ten aanzien van de gegrondheid van de door de verzoeker in kort geding in de hoofdzaak geformuleerde grieven impliceert, ervan uitgaan dat deze grieven kunnen worden aanvaard. De ernstige en onherstelbare schade waarvan het waarschijnlijke intreden moet worden aangetoond, is immers de schade die in voorkomend geval zou voortvloeien uit de weigering om de gevraagde voorlopige maatregelen toe te kennen indien het beroep in de hoofdzaak zou slagen (beschikking van 17 december 2018, Commissie/Polen, C‑619/18 R, EU:C:2018:1021, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

95      In casu moet vooraf worden opgemerkt dat de schade waarop de Commissie zich beroept in verband met het recht op eerbiediging van het privéleven, een direct gevolg is van het gedrag dat zij volgens haar ter uitvoering van het bestreden arrest zal moeten aannemen ten aanzien van de leden van het onderhandelingsteam [zie naar analogie beschikking van de vicepresident van het Hof van 11 april 2024, Vivendi/Commissie, C‑90/24 P(R), EU:C:2024:318, punt 74].

96      Hieruit volgt dat de Commissie met haar verzoek in kort geding niet tracht op te treden namens derden die autonoom door de gevolgen van het litigieuze besluit zouden worden geraakt, maar op persoonlijke titel, teneinde haar eigen belangen te beschermen door te voorkomen dat zij ertoe wordt gebracht om zelf die personen ernstige en onherstelbare schade te berokkenen, waarvoor zij bovendien aansprakelijk zou kunnen worden gesteld, in een context waarin deze personen die schade zouden lijden wegens hun banden met de Commissie, zonder zelf in staat te zijn om voorlopige bescherming ter voorkoming van die schade te verkrijgen [zie naar analogie beschikking van de vicepresident van het Hof van 11 april 2024, Vivendi/Commissie, C‑90/24 P(R), EU:C:2024:318, punt 75].

97      In deze omstandigheden kan de Commissie zich op dergelijke schade beroepen om aan te tonen dat aan de voorwaarde van spoedeisendheid is voldaan [zie in die zin beschikking van de vicepresident van het Hof van 11 april 2024, Vivendi/Commissie, C‑90/24 P(R), EU:C:2024:318, punt 76].

98      Met betrekking tot de vraag of de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het bestreden arrest ernstige en onherstelbare schade kan veroorzaken in de zin van de in de punten 93 en 94 van de onderhavige beschikking aangehaalde rechtspraak, dient om te beginnen in herinnering te worden gebracht dat de Commissie krachtens artikel 266 VWEU gehouden is om de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het bestreden arrest. In casu is deze instelling verplicht, zoals zij zelf aangeeft, om aan de aanvragers de identiteit mee te delen van de personen die de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten hebben ondertekend, namelijk de leden van het onderhandelingsteam.

99      Wat vervolgens de schade betreft die uit een dergelijke openbaarmaking kan voortvloeien, volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de schending van bepaalde grondrechten, zoals het door artikel 7 van het Handvest gewaarborgde recht op eerbiediging van het privéleven, moet worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval, om te bepalen of de omvang en de aard van de door deze inbreuk veroorzaakte schade rechtvaardigen dat deze als ernstig en onherstelbaar wordt beschouwd [zie in die zin beschikking van de vicepresident van het Hof van 11 april 2024, Vivendi/Commissie, C‑90/24 P(R), EU:C:2024:318, punt 81 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

100    Zoals in dit verband is vastgesteld in punt 73 van de onderhavige beschikking, kan de openbaarmaking van de identiteit van de leden van het onderhandelingsteam die de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten hebben ondertekend, met een voor het kort geding voldoende mate van waarschijnlijkheid leiden tot een ernstige inbreuk op de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest verankerde rechten van deze personen.

101    Hieraan moet worden toegevoegd dat, bij gebreke van specifieke en precieze waarborgen, niet kan worden gesteld dat dergelijke schade met zekerheid zou kunnen worden vermeden door de betrokken gegevens aan één enkele persoon te versturen, zoals de aanvragers subsidiair hebben verzocht in hun memorie van antwoord.

102    Bovendien kan de immateriële schade als gevolg van een dergelijke inbreuk op het recht op privéleven niet volledig worden tenietgedaan door een financiële vergoeding of achteraf worden opgeheven in geval van vernietiging van het bestreden arrest, zodat deze schade moet worden geacht onherstelbaar te zijn [zie in die zin beschikking van de vicepresident van het Hof van 11 april 2024, Vivendi/Commissie, C‑90/24 P(R), EU:C:2024:318, punt 91].

103    Ten slotte is deze schade a priori onomkeerbaar, aangezien de betrokken gegevens, zodra zij openbaar zijn gemaakt, waarschijnlijk snel zullen worden verspreid via het internet, gelet op de gevoeligheid rond kwesties in verband met COVID‑19‑vaccins, waardoor het praktisch onmogelijk zou zijn om deze vervolgens te verwijderen indien het bestreden arrest wordt vernietigd.

104    Hoe dan ook zou, indien het onderhavige verzoek in kort geding niet wordt ingewilligd, de bij het Hof ingestelde hogere voorziening grotendeels haar nut verliezen met betrekking tot de vraag of het Gerecht, bij het bestreden arrest, de weigering van de Commissie om de identiteit van de leden van het onderhandelingsteam te openbaren, ten onrechte nietig heeft verklaard. Zelfs indien het Hof oordeelt dat dit niet het geval is, zouden deze gegevens immers reeds onomkeerbaar openbaar zijn gemaakt.

105    Hieruit volgt dat in casu is voldaan aan de voorwaarde van spoedeisendheid.

 Belangenafweging

 Argumenten

106    De Commissie betoogt dat de belangenafweging pleit voor de tijdelijke handhaving van de gevolgen van het litigieuze besluit met betrekking tot haar weigering om de identiteit vrij te geven van de leden van het onderhandelingsteam die verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten hebben opgesteld.

107    Zij stelt dat de aanvragers de geldigheid van deze verklaringen niet in twijfel hebben getrokken en dat de onpartijdigheid van de ondertekenaars ervan reeds kan worden geverifieerd door een van de verklaringen in geanonimiseerde vorm over te leggen.

108    De Commissie voegt hieraan toe dat de onpartijdigheid van de ondertekenaars van die verklaringen is bevestigd door de Europese Rekenkamer in speciaal verslag 19/2002, met als opschrift „De [Europese Unie] en de aankoop van COVID‑19‑vaccins”. Ten slotte is de Bijzondere Commissie COVID-19-pandemie van het Parlement tot dezelfde conclusie gekomen.

109    De aanvragers betogen daarentegen dat de belangenafweging pleit voor de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het bestreden arrest met betrekking tot de nietigverklaring van de weigering van de Commissie om de identiteit bekend te maken van de leden van het onderhandelingsteam die de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten hebben opgesteld.

110    Zij menen dat de hun toegezonden geanonimiseerde verklaring slechts een modeldocument is en het niet mogelijk maakt om de onpartijdigheid van de ondertekenaar ervan te verifiëren.

111    Zij voegen hieraan toe dat de Commissie het door haar aangehaalde verslag van de Rekenkamer niet heeft overgelegd, noch enig uittreksel daaruit. Voorts voeren zij aan dat het Parlement, in zijn resolutie van 12 juli 2023 over de COVID‑19‑pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst [2022/2076(INI)], het „gebrek aan transparantie” bij het sluiten van overeenkomsten voor de vervroegde aankoop van COVID‑19‑vaccins heeft gelaakt en heeft aangedrongen op de noodzaak om de onpartijdigheid van de onderhandelaars van deze overeenkomsten te kunnen verifiëren.

 Beoordeling

112    Gelet op het feit dat in de meeste kortgedingprocedures zowel de toekenning als de weigering van de gevraagde opschorting van tenuitvoerlegging in zekere mate definitieve gevolgen kan hebben, staat het aan de kortgedingrechter die om opschorting wordt verzocht om de aan de mogelijke oplossingen verbonden risico’s tegen elkaar af te wegen. Concreet betekent deze taak met name dat wordt onderzocht of het belang van de partij die om de voorlopige maatregelen verzoekt, bij de opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden handeling zwaarder weegt dan het belang dat wordt gediend door de onverwijlde tenuitvoerlegging daarvan. Bij dit onderzoek moet worden bepaald of de eventuele nietigverklaring van die handeling door de bodemrechter het mogelijk zou maken om de situatie die zou worden veroorzaakt door de onmiddellijke tenuitvoerlegging ervan, terug te draaien en, omgekeerd, in hoeverre de opschorting een obstakel zou kunnen zijn voor de verwezenlijking van de met de bestreden handeling nagestreefde doelstellingen indien het beroep ten gronde zou worden verworpen [beschikking van de vicepresident van het Hof van 6 september 2024, Aylo Freesites/Commissie, C‑511/24 P(R), EU:C:2024:719, punt 18].

113    Zoals vastgesteld in punt 103 van de onderhavige beschikking, zou in casu de weigering om de door de Commissie gevraagde opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest te verlenen, het niet mogelijk maken om de situatie van de personen van wie de identiteit dientengevolge door de Commissie bekend zou worden gemaakt, terug te draaien ingeval het Hof dat arrest in de bodemprocedure vernietigt. Er bestaat immers geen enkele garantie dat deze gegevens, eenmaal toegezonden, niet via het internet zouden worden verspreid. In deze omstandigheden is de daaruit voortvloeiende inmenging in het privéleven van de betrokkenen onomkeerbaar.

114    Bovendien is niet aangetoond, of zelfs maar aangevoerd, dat de door de Commissie gevraagde opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest in de weg zou staan aan de volle werking van dat arrest ingeval het Hof de daartegen ingestelde hogere voorziening zou afwijzen.

115    Derhalve pleit de belangenafweging in casu voor de door de Commissie gevraagde opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest.

116    Gelet op alle voorgaande overwegingen moet het verzoek van de Commissie om opschorting van de tenuitvoerlegging van punt 2 van het dictum van het bestreden arrest, voor zover dit betrekking heeft op de nietigverklaring van de weigering om ruimere toegang te verlenen tot de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten, tot de uitspraak van het eindarrest in de procedure in hogere voorziening in zaak C‑632/24 P, worden toegewezen.

 Kosten

117    Overeenkomstig artikel 137 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat krachtens artikel 184, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt ten aanzien van de proceskosten beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding.

De vicepresident van het Hof beschikt:

1)      De tenuitvoerlegging van punt 2 van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 17 juli 2024, Courtois e.a./Commissie (T761/21, EU:T:2024:477), wordt tot de uitspraak van het eindarrest in de procedure in hogere voorziening in zaak C632/24 P opgeschort voor zover in dat punt is besloten tot nietigverklaring van besluit C(2022) 1359 final van de Commissie van 28 februari 2022, dat is vastgesteld krachtens artikel 4 van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en waarbij Fabien Courtois en de andere natuurlijke personen van wie de namen zijn vermeld in de bijlage, gedeeltelijke toegang is verleend tot bepaalde documenten met betrekking tot de aankoop van vaccins door deze instelling in het kader van de COVID19pandemie, alsmede de Franse taalversie van dit besluit, die hun op 31 maart 2022 is meegedeeld, voor zover de Europese Commissie op basis van artikel 4, lid 1, onder b), van die verordening heeft geweigerd om ruimere toegang te verlenen tot de verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten die zijn ondertekend door de leden van het onderhandelingsteam voor de aankoop van COVID19vaccins.

2)      De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

ondertekeningen