Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2026/96 van Angela BILLINGHAM aan de Commissie. Britse wet op de nationaliteit 1981

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2026/96 van Angela BILLINGHAM aan de Commissie. Britse wet op de nationaliteit 1981

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2026/96 van Angela BILLINGHAM aan de Commissie. Britse wet op de nationaliteit 1981

Publicatieblad Nr. C 385 van 19/12/1996 blz. 0080


SCHRIFTELIJKE VRAAG P-2026/96 van Angela Billingham (PSE) aan de Commissie (12 juli 1996)

Betreft: Britse wet op de nationaliteit 1981

Vóór de invoering van de Britse wet op de nationaliteit van 1981, die in 1983 van kracht werd, kon een kind de Britse nationaliteit alleen van zijn vader krijgen, niet van zijn moeder. Deze wet heeft geen terugwerkende kracht.

Mij is een geval bekend geworden van een Britse vrouw, getrouwd met een Soedanees, die niet het Britse burgerschap of een Brits paspoort kan krijgen voor haar in 1962 geboren zoon, omdat zij geen Brits paspoort voor hem heeft aangevraagd voordat hij 16 werd.

Vandaar dat de Britse wet van vóór 1981 nog steeds rechtstreeks op haar van toepassing is. Was haar zoon na 1981 geboren of was zij een "mannelijk¨ Brits onderdaan geweest gehuwd met een buitenlandse vrouw, dan zou haar zoon recht hebben op het Britse staatsburgerschap ondanks het feit dat zij geen Brits paspoort voor hem heeft aangevraagd voordat hij 16 werd.

Ziet de Commissie hierin niet een voorbeeld van directe discriminatie op grond van geslacht?

Kent de Commissie soortgelijke gevallen? Bestaan er Europese waarborgen of maatregelen om de burgers te beschermen tegen dit soort discriminatie als gevolg van het feit dat de Britse wet op de nationaliteit van 1981 geen terugwerkende kracht heeft of is de Commissie voornemens dergelijke waarborgen in te voeren?

Antwoord van mevrouw Gradin namens de Commissie (16 september 1996)

De Commissie is niet bevoegd voor de regels waarbij de nationaliteit van een Lid-Staat wordt verleend.

Volgens Verklaring nr. 2, gehecht aan het EG-Verdrag, wordt, telkens wanneer in het Verdrag sprake is van onderdanen van de Lid-Staten, de vraag of een persoon de nationaliteit van deze of gene Lid-Staat bezit, uitsluitend geregeld door verwijzing naar het nationale recht van de betrokken staat. Het komt de Commissie derhalve niet toe op te treden op de door het geachte Parlementslid voorgestelde wijze.