SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3495/96 van Yannos KRANIDIOTIS aan de Commissie. Plannen van Turkije voor de introductie van nieuwe invoerrechten
SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3495/96 van Yannos KRANIDIOTIS aan de Commissie. Plannen van Turkije voor de introductie van nieuwe invoerrechten
SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 3495/96 van Yannos KRANIDIOTIS aan de Commissie. Plannen van Turkije voor de introductie van nieuwe invoerrechten
Publicatieblad Nr. C 105 van 03/04/1997 blz. 0082
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3495/96 van Yannos Kranidiotis (PSE) aan de Commissie (9 december 1996)
Betreft: Plannen van Turkije voor de introductie van nieuwe invoerrechten
De Overeenkomst betreffende de douane-unie die Turkije op 6 maart 1995 heeft ondertekend, bepaalt onder andere dat de leden in hun onderling handelsverkeer geen douanerechten of -heffingen mogen invoeren en ook dat zij in hun betrekkingen met derde landen een gemeenschappelijk douanetarief moeten toepassen.
Op 22 juli 1996 heeft de centrale bank van Turkije beslist een nieuwe heffing van 6% te introduceren op leningen in buitenlandse deviezen die in Turkije worden aangegaan. In het antwoord van de Raad op mijn vraag inzake deze kwestie (H-660/96) ((Handelingen van het Europees Parlement (september 1996). )) wordt gesteld dat deze nieuwe heffing een maatregel is waarmee de invoer indirect wordt belast, aangezien ze ook wordt toegepast op de financiële verrichtingen die tot doel hebben de invoer te financieren en dat derhalve vooraf overleg dient te worden gepleegd met de Turkse overheid.
Dit besluit van Turkije om nieuwe heffingen te introduceren is bijgevolg strijdig met de verplichtingen die dit land is aangegaan ten aanzien van de Europese Unie in verband met de toepassing van de Overeenkomst betreffende de douane-unie.
In het rapport dat de Europese Commissie op 9 oktober 1996 heeft goedgekeurd over de vooruitgang in de betrekkingen tussen de EU en Turkije sedert het van kracht worden van de Overeenkomst betreffende de douane-unie, is geen sprake van deze nieuwe heffing die de Turkse regering heeft opgelegd.
Waarom heeft de Europese Commissie in haar rapport geen melding gemaakt van deze kwestie en hoe denkt zij te reageren op deze indirecte verhoging van douaneheffingen in Turkije?
Antwoord van de heer Van den Broek namens de Commissie (17 januari 1997)
In haar antwoord op mondelinge vraag nr. H-0661/96 van het geachte Parlementslid over dit onderwerp, heeft de Commissie erop gewezen dat zij nog altijd aan het nagaan was of de heffing van 6% die in juli laatstleden in Turkije opgelegd werd voor kredieten in buitenlandse deviezen, in overeenstemming was met de bepalingen voor indirecte belastingen in Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie.
De Commissie herinnert er in de eerste plaats aan dat de kredieten waarop die heffing van toepassing is, kunnen dienen voor een hele reeks activiteiten die zich niet beperken tot de financiering van de invoer van goederen. Het gaat hier dus niet om een fiscale maatregel die gelijkstaat met douane-rechten.
Bovendien wordt in artikel 50 van het besluit inzake de douane-unie, waarin de indirecte belastingen behandeld worden, in het bijzonder bepaald dat de heffingen op ingevoerde goederen niet hoger mogen zijn dan die op soortgelijke binnenlandse producten. In Turkije wordt in dit geval blijkbaar een even hoge heffing opgelegd voor kredieten in nationale munt. Daaruit volgt dat de heffing in kwestie niet het in artikel 50 verboden discriminatoire karakter heeft.