Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 161/96 van Nel van DIJK aan de Commissie. Positieve discriminatie bij kandidaatsteling voor verkiezingen

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 161/96 van Nel van DIJK aan de Commissie. Positieve discriminatie bij kandidaatsteling voor verkiezingen

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0161/96 van Nel van Dijk (V) aan de Commissie (1 februari 1996)

Betreft: Positieve discriminatie bij kandidaatsteling voor verkiezingen

Heeft het arbeidsgerecht in Leeds, dat op 8 januari 1996 de "Emily's List¨-campagne van de Britse Labourpartij, waarbij in een aantal kiesdistricten uitsluitend vrouwen in aanmerking komen voor kandidaatstelling voor het Lagerhuis, onwettig bevond, zijn uitspraak mede gebaseerd op richtlijn 76/207/EEG ((PB L 39 van 14.2.1976, blz. 40. )) en of artikel 119 van het EEG-Verdrag ((The Guardian, 9.1.1996; de Volkskrant, 10.1.1996. ))?

Deelt de Commissie de opvatting van het gerecht dat het "lidmaatschap van het parlement..... een baan¨ ((De Volkskrant, 10.1.1996. )) is, en dat derhalve de toedeling van politieke ambten onder de reikwijdte van richtlijn 76/207/EEG en artikel 119 valt?

Zo ja, vormen dan ook de door diverse lid-staten en politieke partijen gehanteerde quota voor vrouwen op verkiezingslijsten een vorm van positieve discriminatie die, gezien de uitspraak van het Europees Hof van Justitie in zaak C-450/93 (Kalanke versus Bremen), in strijd is met het communautair recht?

Als richtlijn 76/207/EEG en/of artikel 119 zich uitstrekken tot de procedures van kandidaatstelling en verkiezing voor politieke ambten, is daarop dan ook het door het Hof in zijn jurisprudentie ontwikkelde verbod op indirecte discriminatie van vrouwen van toepassing?

Zo ja, is het dan in principe denkbaar dat aan het Hof de vraag wordt voorgelegd of het Engelse districten-kiesstelsel ("first past the post¨), dat kandidaten noodzaakt te voldoen aan een optelsom van stereotiepe verwachtingen en derhalve de kandidaatstelling en verkiezing van vrouwen voor politieke ambten ernstig belemmert, een met het Verdrag strijdige vorm van indirecte discriminatie behelst?

Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie (5 maart 1996)

De Commissie is van mening dat zowel artikel 119 van het EG-Verdrag als Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden slechts betrekking hebben op de arbeidsverhoudingen die onder een overeenkomst tussen de werknemer en zijn werkgever vallen. Aangezien kandidaatstelling voor verkiezingen geen arbeidsverhouding in voornoemde zin is, valt deze niet binnen het toepassingsgebied van artikel 119 van het EG-Verdrag, noch binnen dat van Richtlijn 76/207/EEG.