Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 491/97 van Ludivina GARCÍA ARIAS aan de Commissie. Territoriale werkgelegenheidspacten

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 491/97 van Ludivina GARCÍA ARIAS aan de Commissie. Territoriale werkgelegenheidspacten

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 491/97 van Ludivina GARCÍA ARIAS aan de Commissie. Territoriale werkgelegenheidspacten

Publicatieblad Nr. C 367 van 04/12/1997 blz. 0025


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0491/97 van Ludivina García Arias (PSE) aan de Commissie (19 februari 1997)

Betreft: Territoriale werkgelegenheidspacten

Hoe denkt de Commissie ervoor te zorgen dat de zogeheten territoriale werkgelegenheidspacten tot stand komen met behulp van een daadwerkelijk overleg tussen de nationale en regionale overheden, enerzijds, en de plaatselijke autoriteiten en werkgevers en werknemersorganisaties, anderzijds?

Gecombineerd antwoord op de schritftelijke vragen E-0488/97, E-0489/97, E-0490/97, E-0491/97 en E-0492/97 van de heer Wulf-Mathies namens de Commissie (7 April 1997)

Met betrekking tot de lijst en de precieze inhoud van de territoriale pacten die zijn voorgesteld in het kader van de conclusies van de Europese Raad van Dublin, is het nuttig in herinnering te brengen dat die Europese Raad zich heeft uitgesproken voor een snelle uitvoering van een zestigtal door de autoriteiten van 14 lidstaten geselecteerde pactvoorstellen. Deze voorstellen zijn daarom nog niet zonder meer "goedgekeurd¨, ook al omdat de meeste ervan beperkt zijn gebleven tot de vermelding van een gebied dat voor deze aanpak in aanmerking wenst te komen.

Dit laatste is het geval voor Spanje, dat op 11 december 1996 aan de Commissie heeft laten weten dat zes gebieden kandidaat zijn (Cádiz, de mijnstreken in Palencia, León en Asturië, het westelijke deel van Vallés, en Ceuta en Melilla).

De Commissie moet nu alle nuttige inlichtingen ter beoordeling van de 60 voorstellen inwinnen, en met name dient zij informatie te verkrijgen over de initiatiefnemers van het pact, het betrokken partnerschap en de mate waarin dit ruimer is dan gebruikelijk, de hoofdlijnen van het bij het pact horende actieprogramma voor werkschepping en het innovatieve karakter van de voorgestelde maatregelen.

Met name daarover zullen bilaterale besprekingen plaatsvinden tussen de coördinator van elk pact en de Commissie. Eventueel zullen die besprekingen leiden tot de toekenning van communautaire technische bijstand ten belope van maximaal 200 000 ecu per pact. Bij die besprekingen zal ook kunnen worden nagegaan in hoeverre het actieprogramma van het pact strookt met de lopende programmering op het gebied van de structurele bijstandsverlening in het gebied, wat betekent dat hoe dan ook het betrokken toezichtcomité zal moeten worden ingeschakeld en zijn instemming met een en ander zal moeten betuigen. De Commissie streeft ernaar die fase van besprekingen voor het grootste deel af te ronden voordat de Europese Raad in Amsterdam vergadert, zodat daar dan een voortgangsverslag aan de Europese Raad kan worden uitgebracht.

Wat de vraag betreft of er in de door de nationale autoriteiten geselecteerde voorstellen werkelijk sprake is van een verruimd partnerschap, wordt erop gewezen dat het hier krachtens het subsidiariteitsbeginsel een kwestie betreft waarvoor de betrokken actoren verantwoordelijk zijn, zodat de Commissie op dit punt geen garanties kan geven. De Commissie zal echter bij haar beoordeling van de voorstellen wel nagaan of sprake is van een behoorlijke inachtneming van deze benadering, die volgens haar van cruciaal belang is.

Wat de door het geachte Parlementslid gememoreerde vormen van financiële speelruimte binnen de Structuurfondsen betreft, dient erop te worden gewezen dat deze niet uitsluitend voor de financiering van de territoriale werkgelegenheidspacten zijn bestemd. In de mededeling "Actie voor de werkgelegenheid in Europa: een vertrouwenspact¨ is immers voorgesteld de op die wijze beschikbaar komende middelen in het kader van de bestaande procedures te gebruiken voor een algemene verbetering van het werkgelegenheidseffect. De territoriale werkgelegenheidspacten betekenen in dit verband een bijzondere inspanning om meer voor de werkgelegenheid te doen en dat ook beter te doen.

Over de omvang van elk van die vormen van financiële speelruimte in Spanje kan het volgende worden gezegd. De opbrengst van de op de programma's toegepaste deflator kan worden geraamd op 665 miljoen ecu voor doelstelling 1 (periode 1994-1997), op 16,1 miljoen ecu voor doelstelling 2 (periode 1994-1996) en op 17,02 miljoen ecu voor doelstelling 5b (periode 1994-1996). Voor de nieuwe doelstelling 2 (periode 1997-1999) komt naar verwachting 1 318 miljoen ecu beschikbaar, maar het betrokken communautaire bestek is nog in onderzoek. Tenslotte zal de herziening halverwege de looptijd van de programma's voor de doelstellingen 1, 3, 4 en 5b niet eerder dan in de tweede helft van 1997 kunnen beginnen, omdat eerst de nodige evaluatiewerkzaamheden moeten worden verricht.