Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 530/97 van Ana MIRANDA DE LAGE aan dee Raad. Steun van de Spaanse regering aan Tunesië

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 530/97 van Ana MIRANDA DE LAGE aan dee Raad. Steun van de Spaanse regering aan Tunesië

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 530/97 van Ana MIRANDA DE LAGE aan dee Raad. Steun van de Spaanse regering aan Tunesië

Publicatieblad Nr. C 391 van 23/12/1997 blz. 0016


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0530/97 van Ana Miranda de Lage (PSE) aan de Raad (19 februari 1997)

Betreft: Steun van de Spaanse regering aan Tunesië

Een Spaanse krant publiceerde op 26 januari 1997 het bericht dat de Spaanse regering haar steun aan Tunesië niet afhankelijk stelt van de eerbiediging van de mensenrechten door dat land.

Is het toelaatbaar, gelet op de artikelen B, F, J en J.1 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 130 U, 228 en 238 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, en gezien de inspanningen van de Raad, de Commissie en het Parlement om systematisch de democratische clausule op te nemen in de overeenkomsten met derde landen, met inbegrip van de Euro-Mediterrane overeenkomsten (die door Tunesië zijn ondertekend), dat de regering van een lidstaat van de EU de eerbiediging van de mensenrechten achterstelt bij de nationale belangen en de economische steun aan een land niet afhankelijk stelt van de eerbiediging van de mensenrechten in dat land?

Antwoord (14 juli 1997)

In haar betrekkingen met derde landen hecht de Unie bijzonder belang aan de eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen.

Tunesië was het eerste land dat een Euro-mediterrane associatieovereenkomst ondertekende. In artikel 2 van deze overeenkomst, de zogeheten "mensenrechtenclausule¨, staat dat de betrekkingen tussen Tunesië en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, evenals alle bepalingen van de overeenkomst, gebaseerd zijn op de eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten.

In deze "mensenrechtenclausule¨, die steevast wordt opgenomen in overeenkomsten met derde landen, wordt de bereidheid van de EU om haar samenwerking met het partnerland te versterken, tot op zekere hoogte afhankelijk gesteld van de conduitestaat van het ondertekende land op het gebied van de mensenrechten.

De Raad beklemtoont dat alle lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag en de internationale overeenkomsten van de Europese Gemeenschap nakomen.