Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1283/97 van Hiltrud BREYER aan de Commissie. Zoeken naar een definitieve opslagplaats voor kernafval in Oost-België en Lotharingen

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1283/97 van Hiltrud BREYER aan de Commissie. Zoeken naar een definitieve opslagplaats voor kernafval in Oost-België en Lotharingen

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1283/97 van Hiltrud BREYER aan de Commissie. Zoeken naar een definitieve opslagplaats voor kernafval in Oost-België en Lotharingen

Publicatieblad Nr. C 391 van 23/12/1997 blz. 0065


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1283/97 van Hiltrud Breyer (V) aan de Commissie (11 april 1997)

Betreft: Zoeken naar een definitieve opslagplaats voor kernafval in Oost-België en Lotharingen

Al enkele jaren zoekt België naar een geschikte opslagplaats voor - naar beweerd wordt - zwak radioactief kernafval. Nadat het bij de oorspronkelijk beoogde opslagplaats bij Amel (Oost-België) tot felle, grensoverschrijdende protesten van de bevolking kwam, werd dit project uitgesteld. Uit persberichten blijkt dat Bovigny als nieuwe plaats eventueel in aanmerking komt. Tegelijkertijd werd bekend ("Rheinpfalz¨ van 4 maart 1997) dat het plan bestaat ook in Lotharingen een definitieve opslagplaats voor kernafval aan te leggen, en wel voor hoog radioactief afval. In dit verband is reeds met de onteigeningsprocedure een begin gemaakt.

Kan de Commissie aangeven:

1. in hoeverre zij op de hoogte is van het zoeken naar een opslagplaats voor kernafval in de buurlanden België en Frankrijk;

2. welke stoffen en welke hoeveelheden daarvan in de beoogde opslagplaatsen in België en Frankrijk volgens plan definitief zullen worden opgeslagen;

3. of zij op de hoogte is van de normen die door de Belgische en Franse autoriteiten ten aanzien van de aan de opslagplaatsen gestelde eisen en de technische faciliteiten van een definitieve opslagplaats voor kernafval gehanteerd worden, en hoe zij deze normen beoordeelt?

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie (27 mei 1997)

1. België is van plan om langlevend en warmte genererend afval op te slaan in een kleilaag op 200 meter diepte onder het kernenergiecentrum van Mol. Momenteel wordt daar vanuit het ondergrondse "HADES¨-onderzoekslaboratorium bestudeerd of de geologische formatie zich daarvoor leent. Voor kortlevend afval wordt de mogelijkheid van bovengrondse opslag overwogen. Daarvoor waren 98 locaties in 47 gemeenten geïdentificeerd, maar alle gemeenten waren tegen de eventuele bouw van een opslagplaats. Het Belgische instituut voor het beheer van radioactieve afvalstoffen is nu andere locaties aan het onderzoeken die geschikt zouden kunnen zijn voor langdurige opslag.

Frankrijk heeft een opslagplaats, het Centre de l'Aube, voor kortlevend radioactief afval. Voor langlevend en warmte genererend afval is een locatiekeuzeprocedure gevolgd op grond van de kernafvalwet van december 1991, die vier geschikte locaties voor ondergrondse opslag heeft opgeleverd in de departementen Gard, Haute Meuse, Meuse en Vienne. Op drie van deze locaties worden ondergrondse laboratoria gepland om de geschiktheid van de geologische formaties te onderzoeken. In 1996 zijn planningsaanvragen voor de bouw van deze niet-nucleaire installaties bij de bevoegde instanties ingediend. Openbare hoorzittingen zullen deel uitmaken van het vergunningverleningsproces. In 2006 zal het instituut voor het beheer van radioactief afval naar verwachting verslag uitbrengen over de geschiktheid van de locaties.

2. Het beoordelen van de capaciteit van een bepaalde opslagplaats is een nationale beleidskwestie.

3. De Commissie wordt door haar permanente comités goed op de hoogte gehouden van de locatiekeuzeprocedures in België en Frankrijk. Bovendien gelden, zodra er definitieve plannen worden gemaakt, de bepalingen van het Euratom-Verdrag, met name artikel 37, en de richtlijnen betreffende stralingsbescherming (96/29/Euratom ((PB L 159 van 29.6.1996. ))), vervoerscontrole (92/3/Euratom ((PB L 35 van 12.2.1992. ))) en milieueffectbeoordeling (85/337/EEG ((PB L 175 van 5.7.1985. ))).