Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1505/97 van Guido PODESTÀ aan de Commissie. Steenkool

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1505/97 van Guido PODESTÀ aan de Commissie. Steenkool

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1505/97 van Guido PODESTÀ aan de Commissie. Steenkool

Publicatieblad Nr. C 060 van 25/02/1998 blz. 0021


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1505/97 van Guido Podestà (UPE) aan de Commissie (30 april 1997)

Betreft: Steenkool

Tijdens de vijfde EURACOM-conferentie over de toekomst van steenkool die op 17 februari 1995 werd gehouden in het kader van de richtsnoeren voor het energiebeleid van de Europese Unie, heeft Christos Papoutsis, lid van de Europese Commissie belast met het energiebeleid, verklaard dat het duidelijk is dat vaste brandstof een gunstige positie inneemt op het stuk van het concurrentievermogen en de voorzieningsveiligheid, en dat zij de rijkste en meest concurrerende energiebron vormt.

Toch blijkt uit alle economische indicatoren dat het aandeel van de steenkool in de elektriciteitsproductie in de EU-landen sterk afneemt, hetgeen zorgwekkend is en duidelijk afwijkt van de besluiten die de voornaamste niet-Europese landen op dit gebied nemen. Men kan immers constateren dat in het kader van het huidige energiebeleid van de lidstaten ten koste van steenkool de voorkeur wordt gegeven aan energiebronnen die duurder zijn en minder voorkomen, hetzij doordat er weinig aantoonbare voorraden zijn, die met de huidige technieken kunnen worden ontgonnen, hetzij doordat zij over de aardkorst verspreid zijn. Dit komt neer op energieverspilling. Wij mogen ons echter niet beperken tot economische overwegingen, maar moeten ook denken aan de veiligheid van de energievoorziening en de milieubescherming. In het licht van deze aspecten kunnen vaste brandstoffen beter concurreren, mede dankzij de technische vooruitgang die bij de ontginnings- en verwerkingsprocédés is geboekt.

Is de Commissie sinds bovengenoemde verklaring van de heer Papoutsis van mening veranderd over het energiebeleid? En zo niet, acht de Commissie het dan niet wenselijk een beroep te doen op de lidstaten om het energiebeleid strikter te interpreteren, en richtsnoeren en gedragingen aan hun voor te stellen, die in het verlengde liggen van de opmerkingen van commissaris Papoutsis ten einde een beter gebruik van de voordeligste energiebronnen, zoals steenkool, te stimuleren en te komen tot een optimale combinatie van energiebronnen voor elke lidstaat?

Antwoord van de heer Papoutsis namens de Commissie (13 juni 1997)

De passage uit de toespraak waarnaar het geachte Parlementslid verwijst, vestigt de aandacht op een aantal kenmerken van de wereldeconomie voor steenkool. De Commissie is namelijk van oordeel dat steenkool in vergelijking met concurrerende brandstoffen intrinsieke kwaliteiten heeft wat de reserves in de wereld, de betrouwbaarheid van de voorziening, de productiekosten en de stabiliteit van de prijzen betreft.

Vaste brandstoffen - steenkool en bruinkool - zijn de energiebronnen die het meest voorkomen (voor 230 jaar exploiteerbare reserves) en uit geografisch en geopolitiek oogpunt het best gespreid zijn over onze planeet. Op de internationale steenkoolmarkt zijn de prijzen bijgevolg stabiel en heel concurrerend ten opzichte van de overige fossiele brandstoffen.

In de Gemeenschap hangt de huidige of toekomstige rol van vaste brandstoffen beslist gedeeltelijk samen met de voornoemde kenmerken van het wereldaanbod van steenkool. De Gemeenschap importeert immers de helft van de steenkool die zij nodig heeft ((In 1996 heeft de Gemeenschap op 272 geleverde miljoen ton 130 miljoen ton ingevoerd. )). Aan het feit dat de context van het Europese steenkoolaanbod totaal anders is, kan niet worden voorbijgegaan. De herstructureringen en sluitingen van mijnen, die sinds de jaren '60 aan de gang zijn, hebben de voorwaarden op de Europese markt gewijzigd. Zo is de steenkoolproductie in het Europa van de 12 gedaald van ongeveer 600 miljoen ton bij de ondertekening van het EGKS-Verdrag tot nog geen 130 miljoen ton nu. Het Europese bruinkoolaanbod daarentegen, waarvan de industrie een gelijkaardige ontwikkeling als die van steenkool heeft doorgemaakt, vertoont momenteel bijna dezelfde kenmerken als die welke voor het wereldaanbod van steenkool werden genoemd.

Ondanks de aanhoudende economische problemen voor een aanzienlijk deel van de communautaire productie in deze sector (gebrek aan concurrentiekracht, subsidies en sociale problemen) staat het opgeven van vaste brandstoffen evenwel niet op de agenda. De Gemeenschap heeft in 1996 272 miljoen ton steenkool en 258 miljoen ton bruinkool verbruikt, waarvan bijna twee derde voor de elektrische industrie bestemd is.

Vaste brandstoffen nemen ongeveer een derde (34%) van de energieopwekking in de Gemeenschap voor hun rekening. Achter dit percentage gaan aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten schuil. In Denemarken wordt steenkool gebruikt voor 87,5% ((Gegevens EUROSTAT 1993. )) van de elektriciteitsproductie, in Luxemburg wordt geen steenkool meer gebruikt en in Griekenland wordt bruinkool gebruikt voor 71% van de elektriciteitsproductie.

In de toekomst zal de communautaire vraag naar steenkool worden bepaald door talrijke factoren die losstaan van een eventueel "voluntaristisch¨ beleid terzake - zoals het geachte Parlementslid lijkt te suggereren - of het nu om algemene energiefactoren zoals de vraag naar energie en elektriciteit gaat of om het effect van een horizontaal beleid, zoals het fiscaal beleid en het milieubeleid.

Het in het Witboek ((Witboek van de Commissie "Een energiebeleid voor de Europese Unie¨, COM(95) 682. def. )) van de Commissie gedefinieerde Europese energiebeleid is met name toegespitst op de concurrentiepositie, de betrouwbaarheid van de energievoorziening en de bescherming van het milieu. Daartoe voert de Commissie een tweeledige actie:

- een beleid dat gericht is op het toestaan van steun door de lidstaten voor de Europese steenkoolindustrie. In 1996 heeft zij voor meer dan 6.000 miljoen ecu steunverlening toegestaan, waarvan de lidstaten kennis hebben gegeven;

- een beleid ten gunste van een steenkooltechnologie (winning en verbranding) die via onderzoekprogramma's (EGKS-onderzoek en Thermie) en programma's voor de verspreiding van technologieën (Thermie) aangepast is aan de eisen van onze tijd en meer bepaald aan de milieueisen.

Deze gecoördineerde en elkaar aanvullende acties moeten de energieverbruikers en vooral de elektriciteitsproducenten in staat stellen een objectievere keuze te maken tussen de verschillende fossiele brandstoffen.