Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2363/97 van Kirsi PIHA aan de Commissie. Schade als gevolg van de afschaffing van de tax free verkoop

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2363/97 van Kirsi PIHA aan de Commissie. Schade als gevolg van de afschaffing van de tax free verkoop

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2363/97 van Kirsi PIHA aan de Commissie. Schade als gevolg van de afschaffing van de tax free verkoop

Publicatieblad Nr. C 134 van 30/04/1998 blz. 0004


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2363/97 van Kirsi Piha (PPE) aan de Commissie (10 juli 1997)

Betreft: Schade als gevolg van de afschaffing van de tax free verkoop

De Europese Unie heeft besloten de tax free verkoop in de Unie in 1999 af te schaffen. Indien dit besluit wordt uitgevoerd, zal dat waarschijnlijk grote negatieve multiplicator-effecten hebben, zowel voor het vervoer als voor de werkgelegenheid.

De criteria waarop het besluit tot afschaffing van de tax free verkoop berust, zijn vooral vanuit het Finse en Zweedse standpunt bekeken nogal twijfelachtig. Het besluit werd genomen voordat deze twee landen tot de Unie toetraden. De opvattingen van Finland en Zweden zouden echter van groot belang zijn geweest in dit besluitvormingsproces, te meer daar er in geen enkele andere regio van de Unie zo'n groot autoveerbootverkeer is als in Finland en Zweden.

De veerbootondernemingen in Finland en Zweden halen ca. een derde van hun inkomsten uit de tax free verkoop. Terecht kan dan ook worden gezegd dat de tax free verkoop het mogelijk maakt een uitgebreide dienstregeling en een dicht net van routes te exploiteren. Wanneer deze tax free verkoop wordt beëindigd, zal het aantal afvaarten en routes afnemen, zal de werkloosheid in de branche toenemen en het goederenvervoer per vrachtwagen minder worden.

Welke maatregelen denkt de Commissie, gezien het bovenstaande, te nemen om nadere informatie te verkrijgen omtrent de negatieve gevolgen van de beëindiging van de tax free verkoop?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie (17 oktober 1997)

Het besluit van de Raad om de tax-free-verkoop voor het reizigersverkeer in de Unie af te schaffen, dateert van 1991.

De Raad besloot destijds om de belastingvrije verkoop binnen de Unie tot 30 juni 1999 toe te staan teneinde de getroffen ondernemingen de kans te bieden zich geleidelijk op de nieuwe situatie voor te bereiden. De lidstaten moesten rekening houden met de ontwikkelingen op het gebied van verkeersinfrastructuur en met de belangen van handelaars in de tax-free-branche.

De Commissie wil erop wijzen dat dit besluit ten tijde van de toetreding van Zweden en Finland tot de communautaire verworvenheden behoorde, hetgeen weerspiegeld wordt in de bijzondere regeling die in het Toetredingsverdrag voor het eiland Åland is voorzien.

Het is belangrijk erop te wijzen dat, afgezien van de argumenten die in 1991 naar voren zijn gebracht en die geleid hebben tot de beslissing van de Raad om een overgangsperiode toe te staan, er geen nieuwe argumenten zijn aangevoerd die een onderzoek naar de gevolgen van de afschaffing van de belastingvrije verkoop rechtvaardigen.

Zoals reeds is aangegeven in eerdere antwoorden op parlementaire vragen over hetzelfde onderwerp, is de Commissie niet voornemens om een dergelijke studie te maken.

De Commissie wil het geachte Parlementslid eraan herinneren dat, zelfs wanneer de voordelen van de belastingvrije verkoop wegvallen, er nog steeds afzetmogelijkheden zullen zijn op luchthavens en veerboten. De ondernemingen werden namelijk verondersteld om tijdens de overgangsperiode de nog altijd bestaande afzetmogelijkheden op een vrij monopolistische markt uit te buiten. Het subsidiëren van bepaalde vormen van vervoer door middel van belastingvrijstelling is hoe dan ook een veelal dure, weinig gerichte en soms discriminerende aangelegenheid. De belastingvrije verkoop zal blijven bestaan voor mensen die naar derde landen reizen of naar grondgebieden die buiten de territoriale toepassing van de betreffende communautaire bepalingen vallen, aangezien er dan sprake is van export.