Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2758/97 van Gerhard SCHMID aan de Commissie. Financiering van onroerende goederen in de EU

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2758/97 van Gerhard SCHMID aan de Commissie. Financiering van onroerende goederen in de EU

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2758/97 van Gerhard SCHMID aan de Commissie. Financiering van onroerende goederen in de EU

Publicatieblad Nr. C 117 van 16/04/1998 blz. 0060


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2758/97 van Gerhard Schmid (PSE) aan de Commissie (1 september 1997)

Betreft: Financiering van onroerende goederen in de EU

Ondanks de interne markt is het in de EU nog steeds erg moeilijk om voor het verwerven van onroerende goederen buiten het land waar men vandaan komt een financieringsmogelijkheid bij banken met een zetel in het eigen land te krijgen. Koopt een Duitser dus bij voorbeeld een huis in Italië, dan moet hij ook de financiering in Italië laten plaatsvinden, omdat Duitse banken het Italiaanse onroerend goed niet als zekerheid erkennen.

1. Is volgens de Commissie niet de tijd gekomen om bij de financiering van de aankoop van onroerende goederen een uniforme interne markt te scheppen?

2. Heeft de Commissie reeds getracht om dit wettelijk te regelen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie (8 oktober 1997)

Krachtens het bestaande communautaire rechtskader kunnen communautaire kredietinstellingen hypothecaire leningen verstrekken in andere lidstaten ((Richtlijn 89/646/EEG van 15 december 1989, PB L 386 van 30.12.1989. )).

Bepaalde instellingen zijn inderdaad weigerachtig om de aankoop van onroerende goederen te financieren in een andere dan hun eigen lidstaat. Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, hebben bepaalde gespecialiseerde instellingen in 1996 evenwel tussen 30% en 40% van het totaal van hun leningen in het buitenland toegestaan.

De belangrijkste redenen voor de terughoudendheid van de kredietinstellingen zijn de volgende:

- de hypotheekmarkt wordt nog steeds beschouwd als een geografisch beperkte markt waarbij wordt aangenomen dat de kredietverlener een grondige kennis moet hebben van het recht, de vastgoedmarkt en de plaatselijke praktijken met betrekking tot de waardebepaling van de onroerende goederen.

- de verscheidenheid van de nationale fiscale wetgevingen schept een aantal problemen voor de kredietverleners. Zo heffen sommige lidstaten bronbelasting op aan buitenlandse kredietverleners uitgekeerde bruto interest, waardoor de marges kleiner worden. Andere verbieden de aftrekbaarheid van verzekeringspremies die verband houden met hypothecair krediet van een aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij. De Commissie onderzoekt momenteel de verenigbaarheid van enkele van bovenvermelde fiscale maatregelen met het communautaire recht;

- in het geval van wanbetaling, is de kredietverlener gebonden aan nationale termijnen en executieprocedures.

Het is bijzonder moeilijk een oplossing te vinden voor deze problemen. De fiscaliteit, bijvoorbeeld, is een gevoelig domein op gebied waarvan wetgevend optreden tot op heden heel moeilijk is gebleken. Bovendien zou een oplossing op basis van harmonisatie inhouden dat de Commissie wetgevend moet optreden op gebied van het zakenrecht, hetgeen tot heel wat moeilijkheden zou kunnen leiden, voornamelijk in het licht van het subsidiariteitsbeginsel.

De Commissie is echter van mening dat de invoering van de Eenheidsmunt een gunstige invloed zal hebben op de grensoverschrijdende transacties in onroerende goederen aangezien het wisselkoersrisico zal verdwijnen en de consumenten beter de hypotheekrentes zullen kunnen vergelijken. Om deze vergelijkbaarheid te vergroten, voert de Commissie thans een onderzoek naar de mogelijkheden tot uitbreiding van Richtlijn 90/88/EEG ((Richtlijn 90/88/EEG van 22 februari 1990, PB L 61 van 10.3.1990. )) betreffende het jaarlijkse kostenpercentage (JKP) inzake het consumentenkrediet ((PB C 345 van 15.11.1996, blz. 36. )), op het gebied van het hypothecair krediet.