Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 4184/97 van Karla PEIJS aan de Commissie. Zouten van huiden - milieuvraagstuk

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 4184/97 van Karla PEIJS aan de Commissie. Zouten van huiden - milieuvraagstuk

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 4184/97 van Karla PEIJS aan de Commissie. Zouten van huiden - milieuvraagstuk

Publicatieblad Nr. C 223 van 17/07/1998 blz. 0069


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-4184/97 van Karla Peijs (PPE) aan de Commissie (21 januari 1998)

Betreft: Zouten van huiden - milieuvraagstuk

In abattoirs in Europa worden huiden met zout behandeld alvorens te worden verhandeld. Dit is een potentiële bron van vervuiling, omdat het zout bij verwijdering onvermijdelijk terechtkomt in het afvalwater van de leerlooierijen. Het pekelen van huiden kan verziltingsproblemen van ons oppervlaktewater en grondwater veroorzaken. Is de Commissie op de hoogte van deze vervuiling die in de EU ontstaat doordat huiden een zoutbehandeling ondergaan om ze houdbaar te maken?

Is de Commissie niet ook van oordeel dat wij binnen de EU het zouten van huiden zo veel mogelijk moeten vermijden?

Is de Commissie zich ervan bewust dat dit milieuprobleem kan worden aangepakt door huiden met andere middelen dan zout houdbaar te maken, bij voorbeeld door het verwerken van verse huiden, waaraan leerlooiers in een groot aantal Europese landen de voorkeur geven?

Waaraan worden huiden in Europa nog steeds gezouten, terwijl het een bron van vervuiling is en er alternatieven voor het houdbaar maken ten dienste van de leerindustrie bestaan?

Wat denkt de Commissie te ondernemen om een einde te maken aan het zouten van huiden?

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie (12 maart 1998)

Wat het milieuaspect van verzilting betreft, is de Commissie het volkomen met het geachte parlementslid eens. Op 17 februari 1998 heeft de Commissie een wijziging van bijlage V ((COM(98) 76. )) bij het voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van een kader van communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid ((COM(97) 49. )) goedgekeurd. Hiertoe zijn maatregelen vereist om de negatieve effecten van verzilting tegen te gaan. Voor binnenlands zoet water is het zoutgehalte van alle wateren één van de parameters waarmee rekening moet worden gehouden en moet de lidstaat normen vaststellen om te verzekeren dat het ecosysteem goed functioneert en dat de hierin levende biologische gemeenschap slechts licht afwijkt van het normale ecotype in ongestoorde toestand. Op grond van artikel 13 van de kaderrichtlijn zou de lidstaat dan maatregelen moeten vaststellen om de naleving van deze normen te garanderen. Voor grondwater is in het voorstel voor bijlage V het geleidingsvermogen als parameter opgenomen, alsmede de eis dat deze wordt gecontroleerd om te garanderen dat er zich geen zoutinsijpeling of andere door de mens veroorzaakte verschijnselen in de zoutconcentraties van het water voordoen. Aldus zouden alle wateren tegen zoutverontreiniging moeten worden beschermd.

Wat de controle op zoutverontreiniging door puntbronnen betreft, vestigt de Commissie de aandacht op Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van door industriële installaties veroorzaakte verontreiniging ((PB L 257 van 10.10.1996. )), waarbij de lidstaten worden verplicht een geïntegreerd vergunningensysteem op te zetten voor verschillende industriële installaties, waaronder slachthuizen en leerlooierijen, wanneer hun productiecapaciteit een bepaalde drempel overschrijdt. In de vergunningen moeten op de beste beschikbare technieken gebaseerde emissiegrenswaarden worden vastgesteld. Indien zulks nodig is om aan milieukwaliteitsnormen te voldoen, moeten voor de afgifte van een vergunning strengere normen worden gehanteerd.

Krachtens artikel 16, lid 2, van Richtlijn 96/61/EG van de Raad heeft de Commissie een systeem voor de uitwisseling van informatie over de beste beschikbare technieken opgezet. Dank zij deze uitwisseling van informatie zullen referentiedocumenten worden opgesteld waarin het milieueffect van elke sector wordt vastgesteld en op de beste beschikbare technieken gebaseerde procesvereisten worden aanbevolen. Bij de opstelling van de referentiedocumenten inzake de beste beschikbare technieken voor de twee in de vraag vermelde sectoren zal ook rekening worden gehouden met aangepaste maatregelen om verzilting te voorkomen, met inbegrip van de mogelijkheid om alternatieven te gebruiken.

De bepalingen van Richtlijn 96/61/EG van de Raad moeten voor nieuwe installaties vanaf 30 oktober 1999 en voor bestaande installaties vanaf 30 oktober 2007 worden uitgevoerd.

Indien uit de uitwisseling van informatie op grond van artikel 16, lid 2, van Richtlijn 96/61/EG van de Raad of uit enig ander bewijs blijkt dat een Gemeenschapsoptreden voor de bestrijding van zoutverontreiniging door de twee voornoemde sectoren noodzakelijk is, zal de Raad, zoals vermeld is in artikel 18 van de richtlijn, op voorstel van de Commissie emissiegrenswaarden voor industriële lozingen vaststellen.