SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1468/97 van Cristiana MUSCARDINI aan de Commissie. Ongelijke behandeling van migrerende werknemers op het stuk van openbare orde
SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1468/97 van Cristiana MUSCARDINI aan de Commissie. Ongelijke behandeling van migrerende werknemers op het stuk van openbare orde
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1468/97 van Cristiana Muscardini (NI) aan de Commissie (30 april 1997)
Betreft: Ongelijke behandeling van migrerende werknemers op het stuk van openbare orde
Het Italiaanse consulaat in Stuttgart en de organisaties voor sociale bijstand ten behoeve van de migrerende werknemers hebben gesignaleerd dat de plaatselijke autoriteiten buitengewoon vaak overgaan tot uitzetting van werknemers van andere lidstaten om redenen van openbare orde.
De heer Goll, minister van Justitie van Baden-Württemberg, en zijn staatssecretaris, rechter Knapp, hebben openlijk verklaard een regeling te hebben ingevoerd voor automatische uitzetting van migrerende werknemers en buitenlanders in het algemeen, bij wijze van sanctie, indien het dezen niet gelukt is zich in Duitsland te integreren.
Deze argumentatie is ten opzichte van de positie van buitenlandse werknemers in het algemeen nog bespreekbaar, maar kan zeker niet gelden voor de migrerende werknemers die per definitie niet streven naar de integratie die door de nationale overheidsinstanties wenselijk wordt geacht.
Het gedrag van de Duitse autoriteiten moet in verband worden gebracht met het criterium inzake het verblijfsvergunningenbeleid dat wordt gehanteerd in de wet "AufenthG/EWG¨, die het door de communautaire regels nagestreefde doel in andere richtingen leidt.
Is de Commissie niet van mening dat paragraaf 12 van de "AufenthG/EWG¨ onverenigbaar is met het Verdrag, aangezien deze paragraaf leidt tot ongerechtvaardigde discriminatie tussen de migrerende werknemers onderling?
Uit hoofde van de discretionaire macht die de autoriteiten zich voorbehouden, kunnen communautaire werknemers om redenen van openbare orde - om het even welke - uit het land gezet worden, terwijl werknemers uit de EU die een onbeperkte verblijfsvergunning hebben gekregen alleen om ernstige redenen van openbare orde uit het land gezet kunnen worden. Acht de Commissie het daarom niet wenselijk stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat deze regel zodanig geïnterpreteerd en toegepast wordt dat alle migrerende communautaire werknemers, ongeacht het type verblijfsvergunning dat door de nationale autoriteiten wordt toegekend, het recht hebben op gelijke behandeling, ook op het stuk van openbare orde?
Gecombineerd antwoord op de schritftelijke vragen E-1468/97 en E-1472/97 van de heer Flynn namens de Commissie (26 juni 1997)
De uitoefening van het recht van vrij verkeer van werknemers is krachtens artikel 4, lid 3, van het EG-Verdrag onderhevig aan het voorbehoud betreffende de openbare orde. Artikel 3, lid 1, van Richtlijn 64/221/EEG ((PB 56 van 4.4.1964. )) bepaalt dat de maatregelen van openbare orde of openbare veiligheid uitsluitend mogen berusten op het persoonlijke gedrag van de betrokkene. Artikel 2, lid 2, van deze zelfde richtlijn bepaalt dat deze redenen niet mogen worden aangevoerd voor economische doeleinden. In zijn vaste rechtspraak heeft het Hof van Justitie bepaald dat een nationaal overheidsorgaan de openbare orde alleen mag inroepen wanneer er sprake is van een werkelijke, voldoende ernstige bedreiging, die een wezenlijk belang van de maatschappij raakt. Ofschoon het gemeenschapsrecht niet medebrengt dat de lidstaten bij de beoordeling van mogelijkerwijs met het openbaar belang strijdig te achten gedragingen een uniforme waardeschaal hanteren, dient te worden vastgesteld dat een gedraging, op het grondgebied van een lidstaat begaan door een onderdaan van een andere lidstaat, niet kan worden geacht te zijn van de ernst die nodig is om beperkingen van toegang of verblijf te rechtvaardigen, wanneer eerstgenoemde lidstaat wegens diezelfde gedragingen, door eigen onderdanen begaan, geen repressieve maatregelen neemt, noch ook andere daadwerkelijke, op bestrijding van zulke gedragingen gerichte maatregelen ((HvJEG, arrest van 18 mei 1982, gevoegde zaken 115 en 116/81, Adoui en Cornuaille, Jurispr. 1982, blz. 1665. )).
Over bepaalde problemen in verband met de toepassing van het voorbehoud betreffende de openbare orde door de autoriteiten van de Duitse deelstaat Baden-Württemberg op communautaire onderdanen, werknemers en andere, heeft het Parlement een aantal petities ontvangen. In dit verband heeft de Commissie contact opgenomen met de Duitse autoriteiten om de wijze aan de orde te stellen waarop de in de vorige alinea genoemde verdragsbepalingen worden uitgelegd en de nationale maatregelen ter uitvoering van genoemde richtlijn worden toegepast.