Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1680/97 van Johannes BLOKLAND aan de Commissie. Omzetting van de Verpakkingsrichtlijn

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1680/97 van Johannes BLOKLAND aan de Commissie. Omzetting van de Verpakkingsrichtlijn

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1680/97 van Johannes Blokland (I-EDN) aan de Commissie (7 mei 1997)

Betreft: Omzetting van de Verpakkingsrichtlijn

Volgens artikel 22, lid 1 van de Verpakkingsrichtlijn 94/62/EG ((PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10. )) moeten de lidstaten voor 30 juni 1996 deze richtlijn in nationale bepalingen hebben omgezet. Naar wij vernamen is dit nog niet voor alle landen het geval.

1. Hoeveel landen hebben inmiddels aan deze verplichting voldaan, en hoeveel landen nog niet?

2. Welke redenen worden aangevoerd door de landen die niet op tijd aan de verplichtingen hebben voldaan?

3. Welke actie onderneemt de Commissie om de landen die de omzetting nog niet voltooid hebben, tot hun verplichtingen te bewegen?

Antwoord van mevrouw Bjerregaard namens de Commissie (13 juni 1997)

1. In artikel 22, lid 1, van Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval is bepaald dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk 30 juni 1996 aan de richtlijn te voldoen en dat zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

Er moet eveneens op worden gewezen dat de lidstaten krachtens artikel 16 van de richtlijn, onverminderd het bepaalde in Richtlijn 83/189/EEG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften ((PB L 109 van 26.4.1983. )), verplicht zijn de Commissie in kennis te stellen van de ontwerp-maatregelen die zij in het kader van de richtlijn voornemens zijn te nemen, met uitzondering van maatregelen van fiscale aard, doch met inbegrip van de technische specificaties waarvoor fiscale stimuleringsmaatregelen gelden, zodat de Commissie de ontwerpen kan onderzoeken in het licht van bestaande bepalingen, steeds volgens de procedure van Richtlijn 83/189/EEG.

Krachtens deze procedure moeten de lidstaten de vaststelling van medegedeelde ontwerpen drie maanden uitstellen (status quo-periode). Tijdens die periode kunnen de Commissie en de overige lidstaten op die ontwerpen reageren en eventueel, door het uitbrengen van een uitvoerig gemotiveerde mening, de lidstaat die de kennisgeving heeft gedaan, verplichten de vaststelling van die ontwerpen opnieuw drie maanden uit te stellen.

De lidstaten moeten de teksten waarvan kennisgeving is gedaan, zodra zij zijn vastgesteld, aan de Commissie mededelen. Deze vaststelling kan vanzelfsprekend niet eerder geschieden dan na het verstrijken van de status quo-termijn.

Uit de combinatie van de artikelen 16 en 22 van de richtlijn vloeit dus voort dat de Commissie in kennis moet worden gesteld van elk ontwerp van maatregel tot uitvoering van de richtlijn, terwijl de vastgestelde definitieve teksten pas worden medegedeeld na afloop van de kennisgevingsprocedure. Het spreekt evenwel vanzelf dat nationale teksten die vòòr de inwerkingtreding van de richtlijn zijn vastgesteld en tot uitvoering van de richtlijn strekken, niet aan de verplichte voorafgaande kennisgeving zijn onderworpen.

Tot dusver (7 mei 1997) hebben België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis gesteld van ontwerp-maatregelen waarbij Richtlijn 94/62/EG geheel of ten dele ten uitvoer wordt gelegd. Deze ontwerpen zijn onderzocht of worden momenteel onderzocht volgens de procedure van Richtlijn 83/189/EEG. Denemarken, Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk hebben eveneens maatregelen medegedeeld die vòòr de inwerkingtreding van Richtlijn 94/62/EG zijn vastgesteld. De Commissie heeft nog niet alle teksten ontvangen van de maatregelen die de nationale autoriteiten na afloop van de kennisgevingsprocedure definitief hebben vastgesteld.

2. Voorzover de Commissie weet hebben de lidstaten geen enkele bijzondere reden aangevoerd.

3. De Commissie wil erop toezien dat de 15 lidstaten zo spoedig mogelijk de verplichtingen nakomen die hun krachtens de richtlijn zijn opgelegd. In dat verband aarzelt zij niet om, indien nodig, de inbreukprocedure van artikel 169 van het EG-Verdrag toe te passen.