SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2743/97 van Patricia McKENNA aan dee Raad. Noodzaak van EU-sancties tegen Birma
SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2743/97 van Patricia McKENNA aan dee Raad. Noodzaak van EU-sancties tegen Birma
SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2743/97 van Patricia McKenna (V) aan de Raad (1 september 1997)
Betreft: Noodzaak van EU-sancties tegen Birma
Eind juli 1997 heeft Amnesty International een nieuw verslag gepubliceerd over de schending van de mensenrechten in Birma. O. a. geeft het verslag een overzicht van de mishandeling van vluchtelingen langs de grens tussen Thailand en Birma. Het verslag bevatte getuigenverklaringen dat de "tatmadaw¨ (het Birmese leger) mannen die het ontvoerd had en gedwongen te werken als dragers doodde en martelde als zij zich niet "naar behoren¨ van hun taak kweten. Tevens wordt gemeld dat overheidstroepen dorpsbewoners hebben doodgeschoten die gewapende verzetsbewegingen zouden steunen.
De EU heeft de tarieven van het stelsel van algemene preferenties (SAP) wat Birma betreft ongedaan gemaakt, wegens de aanhoudende meldingen van schendingen van de mensenrechten en de democratie in dat land. Is de Raad, de nieuwe bewijzen in aanmerking nemende dat deze schendingen kennelijk onverminderd doorgaan, bereid te overwegen aan Birma meer alomvattende strafmaatregelen op te leggen door de zakelijke activiteit vanuit de EU in dat land te beperken?
Op het moment dat deze vraag werd opgesteld, stond Birma op het punt te worden toegelaten tot de ASEAN, de Associatie van Zuidoostaziatische landen. ASEAN stelt dat een "constructief engagement¨ met SLORC tot gevolg zal hebben dat de mensenrechten verbeteren, maar dit wordt alom betwijfeld.
Welke druk is de Raad, om ervoor te zorgen dat de mensenrechtensituatie in Birma nauwlettend in het oog wordt gehouden, voornemens op SLORC uit te oefenen zodat de Speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten tot Birma wordt toegelaten? Welke maatregelen overweegt hij om te waarborgen dat investeringen uit ASEAN, EU en andere landen niet leiden tot nog ernstiger schendingen van de mensenrechten, en met name dat niet wordt geïnvesteerd in projecten die gebruik maken van dwangarbeiders?
Heeft de Raad onderzocht of in de EU gevestigde ondernemingen, zoals de Franse oliemaatschappij Total, al dan niet betrokken zijn bij projecten in Birma die gebruik maken van dwangarbeid? Zo ja, welke maatregelen heeft hij genomen en welke maatregelen overweegt hij?
Antwoord (22 december 1997)
1. De Europese Unie deelt de bezorgheid van het geachte parlementslid betreffende de situatie van de rechten van de mens in Birma/Myanmar, waaronder de kwestie van de dwangarheid.
De Europese Unie heeft deze laakbare praktijken voortdurend aangeklaagd, laatstelijk op 27 en 28 juli 1998 in Kuala Lumpur tijdens de ministeriële vergaderingen van de ARF (ASEAN Regional Forum) en de ASEAN PMC (Post Ministerial Conference), waarop Birma als nieuw ASEAN-lid aanwezig was.
2. De Europese Unie blijft demarches doen bij de ASEAN-landen om hen ervan te overtuigen druk uit te oefenen op Birma opdat de toestand er verbetert. Voorts wordt - overeenkomstig de conclusies van de Raad Algemende Zaken van 26 juni 1997 - met de deelneming van Birma als nieuw ASEAN-lid aan de ministeriële ARF-en ASEAN PMC-vergaderingen in Kuala Lumpur, geenszins vooruitgelopen op een eventuele Birmaanse aanwezigheid in de vergaderingen in het kader van de bilaterale dialoog EU-ASEAN.
3. Tegelijkertijd heeft de Europese Unie een aantal maatregelen getroffen ten aanzien van de in Rangoon/Yangon aan de macht zijnde SLORC (State Law and Order Restoration Council, Staatsraad voor Herstel van Orde en Gezag). Het geachte parlementslid verwijst naar het besluit van de Raad om het stelsel van algemene preferenties op te schorten; daarnaast heeft de Raad in oktober 1996 een gemeenschappelijk standpunt aangenomen waarbij aan de leden van de Birmaanse militaire junta administratieve en visabeperkingen worden opgelegd. Dit gemeenschappelijk standpunt, dat aanvankelijk een geldigheidsduur van zes maanden had, is in april 1997 een eerste keer verlengd. De Raad heeft tijdens de zitting van 20 en 21 oktober 1997 zijn gemeenschappelijk standpunt opnieuw voor zes maanden verlengd.